Christine Kasper

Zo vaak als in het voorjaar 2000 heeft Oostenrijk zeker nog nooit de krantenkoppen van de internationale pers gehaald. De republiek werd geportretteerd als het eerste Europese land waar een extreem-rechtse partij werd opgenomen in de regering. In een tijd waar xenofobie overal opnieuw de kop opsteekt, doet dat natuurlijk de alarmklok luiden. Bovendien lijkt de discussie over de misdaden van het nationaal-socialisme actueler te zijn dan ooit: schadevergoedingen voor slachtoffers en de betaling van dwangarbeiders zijn – tenminste in Oostenrijk – pas sinds kort een thema ook buiten de kringen van overlevenden, nabestaanden en historici. De eerste reacties op de coalitie tussen ÖVP en FPÖ1 waren dan ook bijzonder fel. Vooral in Belgische kranten werd Oostenrijk in februari 2000 afgeschilderd als een land waar de gaskamers min of meer gereed waren voor heropening. Die zorg bleek overdreven: wie van de nieuwe ministers uitspraken à la Hitler, Himmler of Goebbels verwacht had, kwam gelukkig bedrogen uit. Maar zou het niet heel erg zijn als een Europese regering zich openlijk zou uitspreken voor discriminatie?

Het alledaagse leven in Oostenrijk is voor een gemiddelde Europeaan nauwelijks anders dan elders binnen de Europese Unie. Dat levert inmiddels te weinig stof voor de meeste correspondenten. Buitenlandse bezoekers die denken dat men in Oostenrijk niet meer zonder bodyguard de straat op kan, stellen opgelucht vast dat Oostenrijk anno 2000 even veilig is als voorheen. Maar opluchting is evenmin op zijn plaats als het schrikbeeld van een nationaal-socialistisch terreurregime.

De sancties die in februari 2000 door de Europese Unie werden afgekondigd, stonden al een paar weken later op wankele benen. Veel Europeanen vonden ze overdreven, maar vreesden dat de EU in geval van een herroeping ervan haar gezicht zou verliezen. De sancties waren contraproductief, omdat veel Oostenrijkers – al dan niet door toedoen van de regering – dachten dat de maatregelen direct tegen hen waren gericht (niet meer gaan skiën in Oostenrijk, geen deelname van Oostenrijkse kinderen aan uitwisselingsprogramma’s, geen banen meer voor Oostenrijkers in internationale instellingen, enz.). Bovendien hebben ze de aandacht van de Oostenrijkers afgeleid van de sociale maatregelen die de eigen regering heeft genomen. Maar ze waren ook nuttig, omdat er op die manier eindelijk – niet in de laatste plaats in Oostenrijk zelf – een discussie is ontstaan over xenofobie en intolerantie. Jammer genoeg heeft dat niet bijgedragen tot een juister beeld van Oostenrijk in andere landen. In augustus 2000 kon men bijvoorbeeld in Nederland nog steeds lezen dat Haider lid van de regering zou zijn, terwijl hij dat nooit geweest is2.

‘Jetzt erst recht’…?

De reactie die veel Oostenrijkers ten aanzien van de internationale protesten hebben vertoond, lijkt in veel opzichten op die van een koppig kind: ‘Jetzt erst recht‘ (= nu al helemaal, nu meer dan ooit), kon men inderdaad vaak horen. Een vergelijkbare reactie kon men al vaststellen bij de verkiezing van Waldheim tot bondspresident (1986). Het feit dat deze kandidaat door het buitenland als actieve nationaal-socialist werd afgeschilderd (terwijl hij hooguit een meeloper was geweest en het eigenlijke schandaal meer in de manier lag waarop hij zich probeerde te verdedigen: ‘ik heb alleen maar mijn plicht gedaan’), leverde hem bij veel Oostenrijkers extra sympathie op en was uiteindelijk een belangrijke factor voor zijn overwinning. Ook toen slaagden de conservatief-nationalistische krachten erin de internationale reserves ten aanzien van Waldheim voor te stellen als een samenzwering van Oostenrijkse socialisten, die kennelijk hun eigen verliezen niet konden verkroppen, en naïeve buitenlandse journalisten die alleen maar op sensatie uit zouden zijn. Eigenlijk zijn de argumenten nu nauwelijks veranderd: volgens de sprekers van de FPÖ zou de verontwaardiging buiten Oostenrijk teruggaan op een campagne van de SPÖ die niet zou kunnen accepteren dat ze met democratische middelen niet aan de macht kon blijven. Vanuit psychologisch oogpunt kan men misschien zelfs een vergelijking maken met Servië, waar de internationale protesten eveneens hebben geleid tot extra steun voor een verguisde leider. Vreemd genoeg ziet de gemiddelde Oostenrijker die parallel echter helemaal niet.

De psychologie helpt de reactie van veel Oostenrijkers een beetje beter te begrijpen, maar kan natuurlijk niet alles verklaren, laat staan verontschuldigen. In feite kunnen veel Oostenrijkers moeilijk aanvaarden dat ze in het buitenland vereenzelvigd worden met de Duitse bevolking, terwijl ze zichzelf als fundamenteel verschillend ervaren. De verhouding tussen Oostenrijkers en Duitsers doet relatief sterk denken aan de verhouding tussen Vlamingen en Nederlanders3, met ongeveer dezelfde clichés: koele en arrogante, maar vooruitstrevende en economisch toonaangevende noorderlingen, en wat achtergebleven zuiderlingen die in de eerste plaats van eten en drinken houden… Anders dan de Vlamingen hebben de (Duitstalige) Oostenrijkers echter nooit een situatie van etnische ondergeschiktheid gekend, integendeel. Toen Oostenrijk in 1918 zelfstandig werd, dacht de overgrote meerderheid van de bevolking dan ook dat de nieuwe staat niet levensvatbaar zou zijn en daarom zo snel mogelijk bij Duitsland moest aansluiten. Buiten Oostenrijk wordt vaak over het hoofd gezien dat het optreden van Hitler in de jaren dertig voor een groot deel van de Oostenrijkers geen aanleiding was om aan te sluiten bij Duitsland, maar eerder een hindernis ondanks welke men toch toenadering zocht. Het waren de Duitse nationaal-socialisten die de (fascistische) Oostenrijkse kanselier Dollfuß in 1934 vermoordden en in 1938 Oostenrijk binnenvielen om een referendum te voorkomen waarin de Oostenrijkse bevolking naar alle waarschijnlijkheid tegen de aansluiting bij Duitsland had gestemd. Noch Nederland noch België toonde daar toen verontwaardiging over. Overigens had Hitler eerder al geprobeerd Oostenrijk via een toeristisch boycot te buigen – een opmerkelijke parallel met de Europese oproepen, lente 2000. Het referendum werd later alsnog gehouden en leidde tot een volledig andere uitslag, want echt democratisch ging het er niet meer aan toe en potentiële neestemmers waren al op de vlucht. Het is eveneens een feit dat Hitler met overweldigend enthousiasme werd begroet; er zijn nooit meer Oostenrijkers op één plek verzameld geweest dan in maart 1938 op het Weense Heldenplein, toen Hitler naar eigen zeggen zijn Heimat thuishaalde in het Rijk.

Het besef dat Oostenrijk ook los van Duitsland zou kunnen bestaan en een eigen natie vormt, is pas in de laatste oorlogsjaren gegroeid – kwade tongen beweren dat het een reactie was op het besef dat de oorlog verloren was en dat het maar beter was niet langer aan de kant van de schuldigen te staan. Toch hebben toen ook de geallieerden handig ingespeeld op dat nieuwe identiteitsgevoel door Oostenrijk tot het eerste slachtoffer van Hitler te verklaren (Declaratie van Moskou, 1943). Het zijn dus zeker niet deze landen die Oostenrijk tegenwoordig van gebrek aan schuldbesef moeten betichten. Tot aan Waldheim werd deze visie in Oostenrijk zonder discussie als waar voorgesteld.

Maar hebben de Oostenrijkers dan geen verschil gezien tussen hun eigen slachtofferrol en die van andere bezette landen? Het antwoord zal Nederlandstaligen verbazen: vóór de jaren tachtig (in feite vóór Waldheim) werd er aan Oostenrijkse scholen nauwelijks aandacht besteed aan de gebeurtenissen van de twintigste eeuw. Het historisch curriculum was strikt chronologisch opgebouwd, en door gebrek aan coördinatie, maar ook uit vrees voor onaangename thema’s kwam de grote meerderheid van de leraren nauwelijks verder dan het einde van de monarchie (het eindexamen wordt in Oostenrijk gemaakt door de leraar die de lessen heeft verzorgd; er worden dan ook geen vragen gesteld over niet behandelde onderwerpen). De rest leerden de scholieren van horen zeggen, en dan nog overheerste het idee dat de Duitse bezetters de Oostenrijkse joden naar Poolse concentratiekampen hadden gedeporteerd. Tegelijkertijd deed het IJzeren Gordijn de kampen als vergeten plekken in een ver en haast onbereikbaar land verschijnen. Vooral Nederlanders zullen ook verbaasd zijn te horen dat Oostenrijkers zelfs het gevoel hadden dat Hitler bij hoge benoemingen de voorkeur gaf aan Duitsers en op die manier zijn Oostenrijkse aanhangers genegeerd had. Dat Oostenrijkers daarentegen wel in de bezette gebieden carrière konden maken (Seyss-Inquart in Nederland, maar ook tal van KZ-leiders in Oost-Europa) werd volledig over het hoofd gezien.

Antisemieten en fascisten

Tot aan de jaren zestig en zeventig was het Oostenrijkse aandeel aan het nationaal-socialisme internationaal nauwelijks een thema. Duitsland had zo’n dominante plaats in de discussie dat de vraag in hoeverre er elders gecollaboreerd of zelfs actief meegewerkt werd, niet echt aan de orde kwam. Wel hebben historici als Sijes Oostenrijk als de bakermat van het antisemitisme voorgesteld4, maar pas de affaire-Waldheim heeft het thema voorgoed onder de aandacht gebracht, niet in de laatste plaats bij de Oostenrijkers zelf. Heeft Hitler het antisemitisme niet tijdens zijn studiejaren in Wenen leren kennen? De hele cultuur van het Wenen van rond het fin de siècle was sterk joods beïnvloed. Een groot deel van de intellectuele elite was joods, Theodor Herzl woonde er. Het Weense dialect wemelt nog steeds van Jiddische en Hebreeuwse leenwoorden. Maar anders dan bijvoorbeeld in Nederland werd het antisemitisme in de loop van de negentiende eeuw salonfähig. Een gerespecteerd politicus als de populaire Weense burgemeester Lueger (naar wie dat gedeelte van de prestigieuze Ringstraat is vernoemd, waar zich de universiteit bevindt) heeft ettelijke anti-joodse uitspraken gedaan. Dichter bij de Nederlandse geschiedenis staan Rost van Tonningen die jarenlang in Wenen woonde, of oorlogsmisdadiger Erich Rajakowitsch die in 1965 in Wenen veroordeeld werd, maar nog in hetzelfde jaar weer vrijgelaten. Ook Karl Silberbauer (die de Franks heeft opgepakt) was van Weense afkomst (evenals overigens Miep Gies…).

Tegenwoordig wordt het nationaal-socialisme graag vereenvoudigd voorgesteld als een symbiose tussen een meer Duits getinte organisatievorm en een sterker Oostenrijks beïnvloede jodenhaat. Zeker in het Nederlandse taalgebied wordt Oostenrijk vaak gezien als een staat met fascistische tradities. Dat is ten dele waar. Het ‘austrofascisme’ – de ideologie van Dollfuß in de jaren dertig – zal bij veel Nederlandstaligen bekend zijn. Dat in Wenen tegelijkertijd ook het ‘austromarxisme’ bloeide, met Otto Bauer als belangrijkste theoreticus, en dat er in ‘het Rode Wenen’ tal van vooruitstrevende sociale projecten werden gerealiseerd, is daarentegen nauwelijks bekend5. De sociale woningen die het Weense stadsbestuur toen liet bouwen, bepalen nog steeds het beeld van de Oostenrijkse hoofdstad: burchtachtige gebouwen (ook als symbolische verdediging tegen de conservatieven) met een hof in het midden als communicatieplaats. De bekendste is de Karl-Marx-Hof (1926-1930). In de tijd van de Koude Oorlog wekte die naam trouwens altijd verbazing bij bezoekers. Maar er is in Wenen ook (nog steeds) een Friedrich-Engels-Platz of een Lassallestraße. Veel van de austromarxisten waren overigens van joodse afkomst. In 1934 is het in Wenen tot een burgeroorlog gekomen; daarna werd de socialistische partij verboden.

Het succes van de FPÖ

Na de Tweede Wereldoorlog was in Oostenrijk het aantal oud-aanhangers van de NSDAP zo groot dat geen politieke partij zich kon permitteren zo’n belangrijk kiezerspotentieel te verwaarlozen. Sinds een paar jaar worden geregeld gevallen bekend van nationaal-socialisten die dankzij hun lidmaatschap bij een van de twee grote naoorlogse partijen, ÖVP en SPÖ, hun carrière zonder meer hebben kunnen voortzetten. In 1999-2000 was dat de arts Heinrich Gross (SPÖ), die verantwoordelijk wordt gesteld voor de marteling en de dood van tal van zogezegd moeilijke kinderen.

Toen in 1949 het Verband der Unabhängigen (VdU) werd gesticht als een verzamelplaats voor oud-nationalen (‘onafhankelijk’ betekende in feite noch socialistisch noch christelijk, maar de andere weg durfde men niet expliciet bij de naam te noemen) vonden veel vooraanstaande socialisten dat niet zo erg, te meer omdat het ook een splitsing binnen het burgerlijke kiezerspubliek betekende. Het VdU is in 1956 omgedoopt tot FPÖ en vormde tussen 1983 en 1987 zelfs de coalitiepartner van de SPÖ. Toen Simon Wiesenthal in 1975 een campagne tegen FPÖ-partijleider Peter startte, die lid van de Waffen-SS was geweest, koos de socialistische (en joodse) kanselier Kreisky de kant van Peter. Toch zou het verkeerd zijn de SPÖ als de hoofdschuldige voor de integratie van gewezen nationaal-socialisten aan te wijzen. Dat de rol van de SPÖ zo sterk bediscussieerd wordt en werd, is juist ook te danken aan de krachtige protesten binnen die partij zelf, terwijl hetzelfde vraagstuk binnen de ÖVP nauwelijks controversieel is geweest. De socialistische kanselier Vranitzky heeft de coalitie met de FPÖ ook meteen opgezegd toen daar in 1986 met Haider de nationale vleugel aan de macht kwam. In 1993 is het tot een splitsing van de FPÖ gekomen: doordat de liberale vleugel zich als eigen partij constitueerde, konden de nationalisten het beeld van de resterende FPÖ nog duidelijker bepalen.

Het succes dat de FPÖ onder Haider gekend heeft, kan echter niet uitsluitend worden verklaard op grond van onverwerkt nationalistisch gedachtegoed. In bepaald opzicht kan Haider vergeleken worden met de D66-politicus Van Mierlo: waar de traditionele partijen tot een formalistisch systeem van machtsverdeling waren gekomen, wendde Haider zich tot de mensen, maakte hij gebruik van de moderne media, straalde hij activiteit en moderniteit uit. Dankzij zijn persoonlijke charisma (jeugdig uiterlijk en slagvaardigheid) bracht hij spanning in saaie politieke discussies. Hij slaagde erin zich te profileren als degene die de Oostenrijkse politiek van corruptie en zelfgenoegzaamheid wilde zuiveren en weer naar het volk wilde luisteren. Steeds meer onderzoekers wijzen naar de grote rol die de techniek van het neurolinguïstisch programmeren (NLP) in de redenering en vooral in de opbouw van de affiches van de FPÖ speelt6. De FPÖ heeft handig gebruik gemaakt van psychologische mechanismen, terwijl de andere partijen voortborduurden op traditionele argumenten.

In de decennia na de Tweede Wereldoorlog kende Oostenrijk slechts twee grote partijen, SPÖ en ÖVP. Die deelden de macht onder elkaar. Dat systeem werd Proporz genoemd en deed in sterke mate denken aan de Nederlandse verzuiling. Ambtenaarsbanen werden naar een politieke sleutel toegekend, waarbij beide partijen overeenkomstig hun kiezersaandeel tot hun recht meenden te moeten komen. Wie carrière wilde maken, een baan bij de overheid krijgen of aan een gesubsidieerd appartement komen, deed er goed aan lid van een van die twee partijen te zijn. Welke in het individuele geval de gunstigste was, hing in wezen af van de woonplaats en de aard van het nagestreefde voordeel. Niet zelden mochten ambtenaren niet van baan wisselen alleen vanwege het feit dat ze door hun partijlidmaatschap niet bij de andere werkomgeving zouden passen. Anders dan in andere landen, waar alleen activisten daadwerkelijk lid worden van een politieke partij, was het bezit van een partijboekje in Oostenrijk een doodnormale zaak. Er wordt beweerd dat sommigen zelfs lidmaatschapsbewijzen van meerdere partijen tegelijk bezaten, voor alle eventualiteiten. Het systeem liep goed zolang er voldoende geld en werkgelegenheid was. Vanaf de jaren tachtig kregen steeds meer Oostenrijkers de indruk dat de traditionele partijen de overheid voor hun eigen doeleinden misbruikten en dat partijlidmaatschap belangrijker was dan bekwaamheid.

De FPÖ beloofde alles beter te zullen maken. Die belofte is niet waargemaakt: in de deelstaat Karinthië, waar Haider aan de macht is, zijn benoemingen nog steeds in grote mate politiek gemotiveerd, met dat verschil dat nu FPÖ-leden in het voordeel zijn. Tegelijkertijd is de vriendjespolitiek bij de andere partijen in vergelijking met de jaren zestig sterk teruggedrongen. Deze modernisering heeft in grote mate te maken met de opening van Oostenrijk naar westerse invloeden en ook met de toetreding tot de EG, maar veel Oostenrijkers stellen er de invloed van de FPÖ voor verantwoordelijk. Ook het feit dat de servicegedachte in de laatste jaren ingang gevonden heeft in het Oostenrijkse ambtenarenapparaat, wordt door velen toegeschreven aan Haider. Tot aan de jaren tachtig was de burger door de Oostenrijkse overheid namelijk meer behandeld als een smekeling dan als een klant, wat vermoedelijk het laatste uitvloeisel van de oude monarchie was.

Met min of meer duidelijk xenofobe uitspraken slaagde de FPÖ er ook in binnen korte tijd het thema buitenlanders te monopoliseren. Anders dan in Nederland waar het hoge aandeel allochtonen in sommige probleemwijken ook buiten kringen van Centrum Democraten en dus op democratische manier bespreekbaar is, komt in Oostenrijk iedereen die over allochtonen rept, meteen in rechts vaarwater terecht. Een voorbeeld: allochtone leerlingen mogen op een Oostenrijkse school worden opgenomen zonder enig bewijs van kennis van de Duitse taal. Wie zich zorgen maakt over de kennis van de Duitse standaardtaal bij de autochtone kinderen, voelt zich vaak gesteund door de FPÖ, die een beperking eist van het aantal buitenlandse leerlingen. Dan wordt er echter niet over het taalonderwijs gesproken, maar over percentages vreemdelingen. Een andere benadering van het thema is helaas nauwelijks nog te bekennen.

Oostenrijk in 2000

Door de lange tijd waarin de SPÖ onafgebroken deel uitmaakte van de regering (coalitiepartner van de ÖVP 1945-1966, alleenregering 1970-1983, dominante rol in een coalitie met de FPÖ 1983-1987 en met de ÖVP 1987-2000), heeft ze veel aan flexibiliteit en creativiteit ingeboet. Kenmerkend is in dat opzicht het spectaculaire faillissement van de firma Konsum (1994-1995), ooit een van ’s lands grootste supermarktketens en een boegbeeld van sociaal-democratisch ondernemerschap. Terwijl SPÖ-politici achter gesloten deuren over de gang van zaken onderhandelden, bracht Haider – uiteraard vergezeld van een cameraploeg – een bezoek aan Konsum-werknemers en sprak met hen over de werkloosheid die hun boven het hoofd hing. Nadat de SPÖ in 2000 in de oppositie was gedrongen, wist ze niets beters te doen dan een grote campagne te starten om het ledental te vergroten. Dat leden in het Oostenrijk van nu nog lang geen kiezers zijn, lijken de meeste verantwoordelijken niet te beseffen.

Nu wordt het ook duidelijk dat binnen de SPÖ een hele generatie nagenoeg ontbreekt. De revolutionaire krachten die de partij nu probeert te mobiliseren, zijn vaak oud-68’ers die hun carrière allang hebben gemaakt en alleen nog maar teren op hun oude reputatie. Veel sympathisanten van middelbare leeftijd hebben het gevoel dat zij zich ten gevolge van een dogmatische sclerose niet genoeg hebben kunnen ontplooien, en als jongeren expliciet tegen de FPÖ zijn, sluiten ze zich liever meteen aan bij de Groenen, die dankzij hun plaats in de oppositie nooit compromissen met de FPÖ hebben gesloten.

Over het algemeen zijn de protesten tegen de nieuwe regering relatief snel overgegaan in verbittering. Veel, vaak jeugdige idealisten hadden gedacht dat ze slechts een paar weken lang krachtig zouden moeten demonstreren om de regering ten val te brengen. Nu zijn ze erg teleurgesteld dat dat nog steeds niet gelukt is. Integendeel, de regering doet het volgens de meeste opiniepeilingen zelfs beter dan de nieuwe oppositie, en dit ondanks een rigoureus bezuinigingsprogramma dat veelal juist de gewone burgers het sterkste treft: openbare diensten worden afgeslankt, overheidsbezittingen aan particulieren verkocht, collegegelden ingevoerd en de belastingen fors verhoogd. Waar de oude regering geen knopen heeft willen doorhakken, neemt de nieuwe regering nu in zeer korte tijd erg ingrijpende beslissingen, meestal zonder enig overleg met werknemersvertegenwoordigers en vakbonden. Veel Oostenrijkers zijn het ermee eens dat er bezuinigd moet worden en dat privileges weggewerkt moeten worden. Helaas verdenkt men daarbij graag hele bevolkingsgroepen collectief van luiheid en een zorgeloos bestaan. Het lijkt bijna op een soort leedvermaak dat de eigen offers minder hard doet schijnen. Sinds decennia is er in Oostenrijk nog nooit zo’n klimaat van haat en algemene beschuldigingen geweest. Als nooit tevoren sinds de wereldoorlog worden hele groepen uitgemaakt voor parasieten – naargelang de situatie buitenlanders, ambtenaren, socialisten, leraren, kunstenaars, studenten, kinderloze vrouwen, enz.

Het rare is dat de FPÖ haar image van partij voor de vlijtige en eerlijke burgers heeft weten te handhaven ondanks enkele niet onbelangrijke schandalen. Kort voor de verkiezingen van 1999 heeft een FPÖ-functionaris tevergeefs in Brazilië proberen onder te duiken nadat hij enkele miljoenen guldens had ontvreemd; een paar weken geleden werd de echtgenoot van een FPÖ-politica als bankrover ontmaskerd; al een paar dagen na het begin van de nieuwe regering moest een minister vanwege overdreven playboyachtig gedrag terugtreden. Ongeveer tegelijkertijd berichtten meerdere journalisten eensluidend dat ze de Weense FPÖ-leider Kabas de bondspresident Lump hadden horen noemen. Kabas gaf echter aan, Hump of Dump te hebben gezegd – beide woorden bestaan niet in de Duitse taal…

Maar één belofte heeft de FPÖ zeker waargemaakt: het politieke klimaat in Oostenrijk is ingrijpend veranderd. Bovendien heeft de FPÖ ook kunnen profiteren van de Europese sancties tegen Oostenrijk door op te treden als strijder voor de rechten van de Oostenrijkers tegenover wat als buitenlandse arrogantie wordt afgeschilderd. Weinig Oostenrijkers zijn persoonlijk in aanraking gekomen met de Europese sancties en het toerisme blijkt het ondanks alle oproepen tot boycot zelfs uitstekend te doen, maar de FPÖ is erin geslaagd zich te profileren als de verdediger van de gemiddelde Oostenrijker tegen het machtige ambtenarenapparaat van de EU. Ze wist ook handig in te spelen op latente anti-EU-gevoelens. Anders dan bijvoorbeeld het Vlaams Blok treedt de FPÖ ook nooit openlijk op als vrouwonvriendelijke partij, hoewel de bezuinigingen vooral vrouwen treffen. Kinderloze vrouwen worden door sprekers van de regering zonder meer bestempeld als nutteloze wezens. Aan de andere kant heeft Oostenrijk dankzij de FPÖ de eerste vrouwelijke (vice-)kanselier van zijn geschiedenis: mevrouw Riess-Passer. Ook ten aanzien van de joodse bevolkingsgroep heeft de FPÖ een troef in handen: sinds 1996 zit de joodse journalist Sichrovsky voor de FPÖ in het Europees Parlement – kan het verwijt van antisemitisme beter worden ontkracht?

En het beleid tegenover buitenlanders dan? ‘Hoe kunnen de Oostenrijkers zeggen dat er niets aan de hand is, als er midden in Wenen een bord staat met de slogan Ausländer raus?’, kon men in juni 2000 vaak uit de mond van buitenlandse bezoekers horen. Maar die mensen zijn het slachtoffer geworden van wat eigenlijk bedoeld was als protest tegen de FPÖ. In het kader van het festival van Wenen (Wiener Festwochen) heeft de Duitse regisseur Schlingensief in hartje Wenen een container laten opstellen waarin twaalf asielzoekers zaten. Elke dag werden er naar analogie van de populaire tv-reeks Big Brothertwee ‘uitgewezen’. De provocatieve leuze moest het mensonwaardige karakter duidelijk maken van zowel een xenofobe politiek als van modern tv-vermaak. Wat door veel nietsvermoedende passanten als FPÖ-slogan is waargenomen, was dus in feite een protest juist tegen de FPÖ. De FPÖ heeft dan ook hevig geprotesteerd tegen wat ze als verkwisting van openbare gelden bestempelde (een verkwisting die nota bene, maar dat werd alleen maar in anonieme lezersbrieven duidelijk uitgesproken, te wijten is aan buitenlanders: de directeur van het festival is Belg, Schlingensief Duitser). Het zou inderdaad erg naïef zijn aan te nemen dat de FPÖ xenofobe leuzen op zo’n duidelijke manier tot uiting zou brengen.

Niettemin is de drempel om racistische en nationaal-socialistisch aandoende uitspraken te accepteren, nu lager dan ooit. In mei 2000 gebruikte de FPÖ-leider van de deelstaat Niederösterreich de SS-leuze Unsere Ehre heißt Treue (Onze eer heet trouw) en beweerde achteraf niet te hebben geweten waar dat citaat vandaan kwam. Men vindt gauw een politicus die schadevergoedingen voor overlevenden van de Holocaust min of meer impliciet vergelijkt met afpersingsgelden voor de maffia. Ook de Europese experts die in de loop van de zomer 2000 een rapport moesten schrijven voor de EU, hebben met klem gewezen op het dubbelzinnige taalgebruik van veel FPÖ-politici.

Hoe moet het verder?

Bij de parlementsverkiezingen van 3 oktober 1999 heeft de SPÖ de relatieve meerderheid gekregen. Een coalitie tussen SPÖ en ÖVP zou over 117 van de 183 zetels in het Oostenrijkse parlement hebben beschikt. De coalitie tussen ÖVP en FPÖ heeft er 104. Desondanks blijkt de meerderheid van de Oostenrijkers nu te denken wat de regering maandenlang heeft ingehamerd, namelijk dat deze regering (!) democratisch verkozen zou zijn. De kiezers lijken ineens zelf te geloven dat ze in 1999 juist deze coalitie hebben willen zien ontstaan. Meer nog: slechts weinig Oostenrijkers slagen erin de protesten tegen de regering als een uiting van zorg te zien tegenover een partij die herhaaldelijk blijk heeft gegeven van rechts-radicaal en xenofoob gedachtegoed.

Het enige alternatief voor de FPÖ is een regering met de SPÖ. Veel Oostenrijkers zijn daarom van mening dat de buitenlandse protesten tegen Oostenrijk niets anders zouden zijn dan een poging van socialistische politici (Schröder, Blair, Jospin, Kok, e.a.) om hun Oostenrijkse evenknieën terug het zadel in te helpen. Dat half Europa ooit door nationaal-socialisten van ook Oostenrijkse komaf bezet is geweest en Oostenrijkers medeplichtig zijn aan de Holocaust, wordt er nauwelijks beseft. Het begrip bezetting roept voor de gemiddelde Oostenrijker alleen de aanwezigheid van de geallieerden en vooral de Russen tussen 1945 en 1955 op.

Pas na de opheffing van de Europese sancties beseffen de Oostenrijkers dat de regering bezig is met een radicale ontmanteling van de verzorgingsstaat. Protesten daartegen komen pas nu werkelijk op gang, maar het blijft afwachten of de verschillende groepen hun protesten onderling kunnen coördineren. Voorlopig lijkt dat niet het geval te zijn. Ook de SPÖ slaagt er maar niet in zich als oppositiepartij te profileren. Zodoende wordt er haast dagelijks in het land tegen de regering geprotesteerd, maar het betreft meestal kleine groepjes die tegen incidentele regeringsmaatregelen zijn. Een gemeenschappelijke visie is voorlopig niet in zicht.

 

[1] Politieke partijen in het Oostenrijkse parlement:

FPÖ = Freiheitliche Partei Österreichs (Vrijheidspartij, de partij van Haider)

ÖVP = Österreichische Volkspartei (christen-democraten, de partij van kanselier Schüssel)

SPÖ = Österreichische Sozialdemokratische Partei (sociaal-democraten, nu in de oppositie)

Die Grünen (linkse milieupartij, in de oppositie).

[2] M (maandblad van NRC Handelsblad), augustus 2000, blz. 8.

[3] C. Kasper, ‘Österreichisches Deutsch und andere plurizentrische Sprachen der EU: das Beispiel Flanderns’, in R.Muhr en R. Schrodt (red.), Österreichisches Deutsch und andere nationale Varietäten plurizentrischer Sprachen in Europa, Hölder-Pichler-Tempsky, Wien, 1997, blz. 127-146.

[4] B.A. Sijes, Studies over jodenvervolging, Van Gorcum, Assen, 1974, blz. 1 e.v. Het Oostenrijks antisemitisme komt ook al ter sprake in Carry van Bruggen, Tirol, Querido, Amsterdam, 1926 (hoofdstukje ‘Hakenkreuzler’).

[5] Vgl. de begrippenlijst in Elsevier (17 juni 2000, blz. 56-63), waarin relatief uitgebreid aandacht wordt besteed aan Oostenrijk. Het austrofascisme is er vermeld, het austromarxisme niet.

[6] Die Presse, 11 maart 2000; zonder afbeelding ook beschikbaar op internet (http://www.diepresse.at; in het archief onder NLP zoeken).