Maarten Van Alstein *

‘Alles Ständische und Stehende verdampft’, schreven Karl Marx en Friedrich Engels in volle negentiende eeuw, en hun observatie blijft ook vandaag pertinent, ware het niet dat met de komst van de elektronische communicatie is gebleken dat alles wat van stand en standvastig is niet zozeer in lucht dan wel in digits vervluchtigt. Meer dan één internaut liet zich door de e-innovaties van de afgelopen decennia verleiden tot een lofzang op de emancipatorische mogelijkheden van het wereldwijde web, dat ten dienste zou komen te staan van een mensheid die eindelijk haar laatste ketens zou afwerpen. Cyberspace verscheen als de sfeer waarin een eigentijdse versie van de humanistische republiek der letteren gerealiseerd zou worden, waarbij welteverstaan de letters van de verlichte Encyclopédie verruild moesten worden voor de bouwstenen van de virtuele netwerken, meer bepaald de digits 0 en 1. Daar stopten de mogelijkheden niet. Het internet werd niet alleen gezien als een instrument tot alomvattende kennis, als een megabrein van collectief tot stand gebrachte wiki’s, het beloofde ook uit te groeien tot de eenentwintigste-eeuwse strijdruimte bij uitstek. In het verzet tegen de bestaande machten zouden de onderdrukten aller landen elkaar niet langer treffen op pleinen en boulevards, maar wel op online opgetrokken barricades. In het licht van hoe het wereldwijde web zich de voorbije decennia heeft ontwikkeld, mogen deze hooggestemde internautische idealen misschien tot ironisch glimlachen aanzetten, cynisme is in deze – zoals altijd overigens – volstrekt ongepast. De afgelopen jaren heeft het internet meermaals getoond dat het zijn emancipatorische potentie ook in werkelijke daadkracht kan omzetten. Sociale media als Facebook en Twitter hebben bijvoorbeeld getoond dat ze kunnen uitstijgen boven hun loutere functie als werktuigen in de ijdele lifestyle-projecten van hypermoderne mensen. In meer dan één Arabisch land hebben ze daadwerkelijk hun machtsondermijnende kracht getoond, een kracht die zelfs een gerontocratisch apparaat als de Chinese communistische partij ertoe heeft verplicht notie te nemen van de beweeglijkheid van de bits en bytes op het wereldwijde web – uiteraard met als doel die beweeglijkheid in te perken, en de mogelijkheden van het netwerk tegen zichzelf te keren door er een instrument van staatscontrole van te maken. Als uit die laatste observatie al iets mag blijken, dan wel dat Marshall Berman het treffend verwoordde toen hij schreef dat al het hooggestemde in de moderniteit steeds zwanger is van zijn tegengestelde, van zijn banalisering, en soms zelfs van zijn pervertering: elke moderne technologie die door de mens ten goede kan worden aangewend, zal steeds ook zijn triviale toepassing of kwade genius vinden. En inderdaad, het internet heeft de belofte van een eigentijdse wereldrepubliek der digits niet helemaal kunnen waarmaken. Het wereldwijde netwerk biedt niet alleen onderdak aan criminele bazaars van allerlei slag, het is ook een inflatoir lustenpaleis geworden waar de discrete charmes van de erotica evolueerden tot banale consumpties in een gigantische pornosupermarkt. En in de onderbouw van de cyberruimte vinden we de echte kampioenen van het wereldwijde web: de traders van hefboomfondsen en banken die van het internet een grenzeloze virtuele handelsbeurs hebben gemaakt, waar ze de winsten van speculaties en beleggingen met de snelheid van nanoseconden de globe rondsturen. In de ogen van de hyperrijken is het vooral deze virtuele financiële krachtpatserij die van de reële wereld een toneel van verliezers heeft gemaakt: de ware winnaars bevinden zich elders.

Al deze adembenemende ontwikkelingen in de cybersfeer in acht genomen, mag het niet verbazen dat de staat de laatste jaren verwoede pogingen heeft ondernomen om terrein terug te winnen. De strijd werd aangebonden niet alleen met de webanarchisten die in het internet de ultieme vrijheid meenden te kunnen vinden, maar ook met kindermisbruikers en andere internetcriminelen. (De cybertraders en -speculanten lijken voorlopig buiten schot te blijven). De statelijke aanwezigheid in het virtuele netwerk werd stelselmatig opgevoerd. De staat begint steeds meer van zijn beheersmatige en welvaartssturende taken in cyberspace uit te oefenen – getuige daarvan onder meer de vele kruispuntdatabanken, tax-on-web-applicaties en allerhande online welzijnsvoorzieningen. Maar het zijn vooral de expansies van de klassieke negentiende-eeuwse nachtwakersstaatstaken naar de cybersfeer die de krantenkoppen halen. Dat de politie steeds meer cyberspeurders in dienst neemt, en dat zichzelf respecterende strijdkrachten niet langer zonder cyberbrigades kunnen, is op zich al interessant nieuws, maar het zijn vooral de onthullingen over de omvang van de e-spionage die tot de collectieve verbeelding (en verontwaardiging) spreken. Het internet heeft zich getoond als het ultieme panopticon. In de Amerikaanse woestijn liggen, vermomd als nulletjes en eentjes, al onze diepste geheimen opgeslagen, te wachten tot het alziend oog van de statelijke nachtwaker hen doet oplichten, als de ogen van een vosje dat zich in het donker tracht te verschuilen tegen de met een lamp gewapende jager.

Wat betekent dit alles? Misschien wel dat cyberspace is uitgegroeid tot een van de belangrijkste politiek-filosofische testruimtes van onze tijd. Een laboratorium waar alle gekende en beproefde concepten en theorieën opnieuw uitgetest moeten worden: individuele vrijheid en statelijke soevereiniteit, vertrouwen en controle, emancipatie en dwang, verzet en behoud, samenwerking en geweld, het private en het publieke.