Tessa Vanbrabant*

 

De wereld zoals die voorhanden is, spreekt niet meer tot onze verbeelding. Pas wanneer er iets aan die wereld schort, op eender welke manier, merken we die op. Met deze Heideggeriaanse gedachte op de achtergrond, werd ‘de fiets’ plots het middelpunt van mijn belangstelling. Bij gebrek aan het studentenvervoersmiddel van een mannelijke vriend gingen we obsessief op zoek naar een passend stalen ros. Eenmaal hierop gebotst, twijfelde ik geen seconde hem op de hoogte te brengen van mijn vondst. Doch met de volgende waarschuwende woorden: ‘het is wel een vrouwenfiets, hopelijk is dat niet erg?’ Deze retorische beleefdheidsvraag lokte een dialoog uit die ons de wereld, en met name ‘de fiets’, liet bevragen op een bijna kinderlijke manier. ‘Maar waaróm’ wordt, in de eerste plaats, een onderscheid gemaakt tussen mannen- en vrouwenfietsen en waaróm worden deze archaïsche en intussen vergeten redenen niet bekritiseerd en vooral, waaróm wordt hier niet naar gehandeld in de vorm van een structureel-materiële aanpassing van het fietsframe? Het is nodig om een blik in de geschiedenis te werpen om deze realiteit te interpreteren. Wanneer het over vrouwenonderdrukking gaat, worden de biologische verschillen (die ‘nu eenmaal zijn wat ze zijn’) vaak opgeroepen als en absoluut argument. De discussie heeft weg van ‘de kip of het ei-vraag’ en het is daarom belangrijk de verstrengeling van het historische en het biologische argument in acht te nemen. Dit essay probeert het biologische argument te ontmantelen door beroep te doen op de intrinsiek onderdrukkende vooronderstellingen die hieraan vooraf gaan, zonder de biologische verschillen te ontkennen.

 

Het historisch argument: de wereld zoals die is – vrouwenonderdrukking

Het is nagenoeg onmogelijk om het begin, en laat staan het einde, van vrouwenonderdrukking in tijd en ruimte te situeren. De geschiedenis van de zogenaamde mensheid, waarin alleen de man een gezegende plaats kent, gaat duizenden jaren terug. Als we kijken naar wanneer de vrouw, als deel van diezelfde mensheid, in beeld komt, beginnen we pas te tellen vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw. De feministen van de Eerste Gold zetten de toon door burgerlijke (scholing, arbeid) en politieke (stem)rechten te eisen. Dit groeiend bewustzijn vertaald zich tegelijkertijd in de nood naar ruimtelijke vrijheid en mogelijkheid tot mobiliteit. Sarah Hallenbeckwijst in Claiming the Bicycle: Women, Rhetoric, and Technology in Nineteenth-Century America[i] op de impact die de vrouwenbeweging had op de fiets, die vanouds enkel voor mannen bestemd was.[ii] De Ordinary (1870) is de fiets met het reusachtige voorwiel en het kleine achterwiel, en het berijden ervan was voor menig man geen sinecure. Door de positionering van het zadel bovenop het hoge voorwiel werd opstappen en afzetten een heus karwei en bij het afdalen moest er behoorlijk worden opgelet om niet over de kop te gaan. Deze moeilijkheden en gevaren maakten echter deel uit van de aantrekkelijkheid van de fiets voor de jongeman (blz. 5). De man kon ‘zijn speelsheid, beestachtigheid en mannelijke kracht en snelheid’ kwijt in de Ordinary, iets wat nu kan worden vergeleken met de stereotype obsessie van mannen met sportwagens. De Ordinary stond model voor mannelijkheid, trots, en durf (blz. 7). Deze fiets, bekend om zijn uitdagend frame, hield de ontoegankelijkheid voor De Ander (lees: de vrouw) in stand. Zij had altijd al geleerd om binnenshuis te blijven, te dienen, en haar lichamelijke mobiliteit niet te verkennen zolang deze niet ten dienste stond van het huishouden. Ondanks het feit dat een toegankelijker frame voor iedereen (zowel man als vrouw) veiliger zou zijn, duurde het enige tijd vooraleer aanpassingen in het fietsontwerp werden doorgevoerd.

De Tricycle werd geïntroduceerd voor diegenen voor wie de Ordinary te uitdagend was, namelijk de zieken, de ouderen en de vrouwen. Een gangbare gedachte uit de negentiende eeuw was dat de intellectuele vrouw leed aan hysterie of neurose, die vanzelfsprekend werd veroorzaakt door de intellectuele uitputting van hoger onderwijs waarnaar zij zo nodig moest streven. Het geneesmiddel dat hen werd voorgeschreven was een milde dosis gymnastiek waarvoor de Tricycle een prima instrument was (blz. 11). Dit betekent enerzijds dat ‘de fietsende vrouw’ geassocieerd werd met ‘de neurotische vrouw’. Met de geleidelijke verwerving van de vrouwenrechten steeg de vraag hiernaar aanzienlijk; dit betekende gouden zaakjes voor de markt aangezien zij ‘de nieuwe doelgroep’ met ‘een aangepast frame’ kon bevredigen en uitbuiten. De Tricycle was ook duurder en minder geschikt voor verschillende terreinen waardoor het moeilijker was voor ‘de neurotische vrouw’ om ‘te genezen’, zich te verenigen in fietsclubs (zoals mannen dat deden) en om deze te bekostigen, gezien hun financiële afhankelijkheid (blz. 12-13).Bovendien werd het verschil tussen beide fietsen zelfs benadrukt. De bestuurder van de Ordinary zit letterlijk hoger en rechter dan de bestuurder van de Tricycle, die als het ware beschermd wordt tussen het voorwiel en de twee achterwielen in, in de veronderstelling dat die bescherming wenselijk én nodig was. Ten tweede is de Tricycle niet snel of flexibel waardoor haar mobiliteit belemmerd blijft – ondanks ‘de gift’ die ze al gekregen heeft om te mogen fietsen in de eerste plaats. Het wordt haar ook ‘gemakkelijk gemaakt’ (bedankt!) om door het landschap heen te schrijden (blz. 14).

Hierin liggen een aantal intrinsiek onderdrukkende veronderstellingen. Ten eerste laat het ontwerp haar niet toe om een ander terrein te verkennen. Met andere woorden: zij is nog steeds gekluisterd aan een bepaald territorium. Dit impliceert de tweede veronderstelling: zij wordt monddood gemaakt doordat zij genoegen moet nemen met deze illusoire vrijheid. Zij kan als het ware nog steeds niet gaan en staan (lees: fietsen) waar zij wil, maar zij wordt wel (toch!) ‘al vrijer dan normaal’ (waar normaliteit berust op onvrijheid) ‘gelaten’. Het problematische element is hier nog steeds exclusiviteit en superioriteit. De vrouw wordt ruimtelijk verschillende terreinen ontzegd én haar machine is die voor de zwakkere; de positie die rechtstreeks met haar vrouw-zijn wordt geassocieerd. Daarenboven impliceert de Tricycle een gebrek aan vaardigheden en wordt de vrouw in haar kunnen a priori onderschat.

Een derde verschil dat het andere ontwerp benadrukt, en waarom de Tricycle bijgevolg een ‘vrouwenmachine’ bleef, is dat zij haar rok of kleed kon blijven dragen. Wat hieraan voorafgaat is dat de mogelijkheid voor de vrouw om een broek te dragen in de eerste plaats niet bestond. Het vrouwenlichaam moest zo goed en zo kwaad als het kon bedekt zijn om redenen die stammen uit het Victoriaanse tijdperk. Het vrouwenlichaam behoorde tot het eigendom van de man waartoe niemand anders toegang tot had. Een ontblote enkel of been, wat wel eens voorvalt tijdens het fietsen, was dan ook smakeloos en schandelijk. Een broek dragen, die op een bedekte manier het vrouwenlichaam onthulde, werd niet met een warm applaus ontvangen. Bieke Purnelle, directeur van het Kenniscentrum voor gender, feminisme en gelijke kansen RoSa, wijst ook op de, letterlijk, ingewikkelde kledij die voorbestemd was voor de vrouw en de verschuiving naar de broekrok of bloomer. Een vrouw in een broek wees op niets anders dan (seksuele) losbandigheid en ‘moreel verval’.[iii] De Tricycle creëert, met andere woorden, gratie en ruimte voor de kledij in plaats van voor de vrouw. Wanneer zij dan toch al de arrogantie had om haar ruimtelijke vrijheid (in de wereld) op te eisen, bleef zij ten minste beperkt in haar individuele bewegingsvrijheid (kledij).

Na verloop van tijd werden de voor-en nadelen van zowel de Ordinary als de Tricycle erkend en hieruit bleek een aantal patronen naar de oppervlakte te komen. Hoewel de Tricycle een onhandig en robuust toestel was, weerhield dit de vrouw er niet van toch te experimenteren met snelheid, kracht en competitie (weliswaar in het amateurgezelschap van elkaar) (blz. 18). Op die manier gingen vrouwen zich ook steeds meer verenigen. Hoewel de vrouwelijke fietsclubs niet in de buurt kwamen van hun mannelijk equivalent, was dit verenigingsleven iets waar de gemiddelde huisvrouw van die tijd alleen maar van kon dromen. Een stijgend engagement van de vrouw in de fietscultuur in combinatie met de overduidelijke ongemakken van zowel de Ordinary als de Tricycle, zorgde voor de, weliswaar trage, opkomst van de Safety. Deze fiets zou, zoals de naam reeds aangeeft, de Ordinary veiliger en toegankelijker maken, wat in de termen van toen betekende: minder spannend en uitdagend. De Safety zou goedkoper en minder omslachtig zijn dan de Tricycle maar hiervoor waren meer vaardigheden vereist (tweewieler). Dit betekent minder gesofisticeerde skills voor diegene die de Ordinary bemeesterde. Belangrijk om te onthouden is dat de Safety in het belang van beide geslachten speelt: de man kon zich losmaken van de stereotype drang naar competitie en werd toegelaten op een meer ontspannende manier te gaan fietsen. Voor de vrouw hield dit een ambiguïteit in: zij kon haar jurk nog steeds dragen want deze werd op een andere manier opgevangen door middel van een fietsrekje – die waar het de mannelijke Safety aan ontbrak.

De Safety bestendigde met andere woorden nog steeds het toegewezen genderonderscheid (blz. 23-32). Alleen gebeurde dit op een toegankelijkere manier voor beide partijen. De voornaamste reden hiervoor werd, nog steeds, gemotiveerd door de markt. Het vrouwelijke fietsframe bestond bijgevolg uit een drop frame (vandaag ook wel het step-through frame genoemd) en een dress guard, oftewel het fietsrek, die beiden in functie stonden van de jurk. De mannelijke Safety beschikte vanzelfsprekend niet over een dergelijke dress guard en het frame bestond uit een horizontale stang die het stuur met het zadel verbond. Deze crossbar vergt nog steeds een lenigheid en vaardigheid die vrouwen, ‘en andere zwakkeren’, niet geacht worden te hebben. Er werd gezegd dat het drop frame echter zorgde voor verlies aan stabiliteit die moest worden gecompenseerd door een stevigere onderbuis, waardoor de vrouwenfiets nog steeds zwaarder blijft, alsook door het extra gewicht van de dress guard. Ook het stuur kent zijn specifieke mannen- en vrouwenversie. Waar de mannenversie veeleer bestond uit hendels die naar onder wijzen om kracht en snelheid te bevorderen, bestaat het vrouwenstuur voornamelijk uit hendels die naar boven wijzen. Dit is, nog steeds, om de vrouw in een bepaalde positie te dwingen die niets prijsgeeft van haar fysieke verschijning en waardoor zij ‘subtiel’ wordt gedwongen aan ontspanningsfietsen te doen, terwijl mannen als het ware worden gedwongen de ‘racepositie’ aan te nemen en aan competitiefietsen te doen (blz. 26-27). Dit impliceert dat de veronderstelling, dat vrouwen geen interesse hadden in competitie en louter in het esthetische voorkomen, nog steeds grondig vertaald werd in het materiële ontwerp. Ondanks de duidelijke evolutie, in het voordeel van zowel mannen als van vrouwen, blijven de genderverschillen duidelijk zichtbaar in de materiële vorm. De vraag is of deze materiële ontwerpverschillen kunnen worden gerechtvaardigd op basis van de biologische verschillen.

 

Het biologisch argument: man en vrouw zijn nu toch eenmaal verschillend?

Dat klopt. En degene die de biologische verschillen ontkent, ziet duidelijk iets over het hoofd. Waar ik echter op wil wijzen, is de nodeloze nadruk op de hiërarchie die in deze zogenaamde ‘louter descriptieve en geenszins prescriptieve’ beschrijving verscholen zit. Ten tweede wil ik aantonen dat deze fysieke verschillen bij nader inzien volstrekt irrelevant zijn voor het fietsframe. Het fietsframe discrimineert niet op basis van gender, maar wel op basis van grootte en flexibiliteit. Deze vinden hun patronen in de verschillende geslachten, maar zijn geenszins absoluut. Ten derde wil ik laten zien dat, zelfs wanneer deze patronen dan toch ten onrechte worden toegeschreven aan de geslachten, de ‘begenderde’ fietsframes nog steeds een kern van onderdrukking voorstellen door de valse hulpvaardigheid van een ‘vrouwvriendelijk’ fietsframe aan te tonen.

De biologische verschillen tussen mannen en vrouwen zijn niet te ontkennen. Zonder beide groepen te willen reduceren tot hun primaire of secundaire geslachtskenmerken, chromosomen of stereotype oppervlakkige waarnemingen, zoals een ‘typisch vrouwelijke kaaklijn’, zijn er, desalniettemin, patronen die aan beide geslachten kunnen worden toegeschreven. In het algemeen zijn vrouwen kleiner dan mannen en zijn zij anders geproportioneerd dan mannen. Dit betekent dat vrouwen, in het algemeen, langere benen hebben en kortere torso’s. Mannen hebben bijgevolg, in het algemeen, kortere benen en een uitgestrekter bovenlichaam, wat ook de spanwijdte van hun armen langer maakt dan die van de vrouw.[iv] Deze biologische verschillen worden verondersteld het volgende te betekenen voor de geometrie van het fietsframe. Enerzijds vereist de mannenfiets een grotere afstand tussen zadel en stuur door dat langere bovenlichaam. Dat langere bovenlichaam (bredere schouders en langere armen) heeft ook zijn effect op het stuur, namelijk dat het stuur van de mannenfiets breder is dan dat van de vrouwenfiets. Anderzijds is het bredere en zachtere zadel voor de vrouwenfiets een aanpassing voor de bredere heupen van de vrouw. De oprechtheid van die zadelaanpassingen valt in twijfel te trekken. Purnelle wijst op de bewering dat vrouwen niet werden aangemoedigd om te fietsen vanwege de seksuele stimulatie die dat zou opleveren. Dit brengt natuurlijk het beeld van de eeuwige maagdelijkheid in het gedrang. [v] Dit zou ook de verhoging van het stuur impliceren omdat zo de druk op het vrouwelijk kruis werd verlicht. Of het stuur nu verhoogd werd op basis van dit biologisch argument of op basis van het esthetische argument (zie supra: ‘zij moet er steeds gracieus uitzien’), maakt op zich niet veel verschil omdat beide argumenten gemeen hebben dat ze op hun eigen manier de vrouw iets onthouden: lichamelijke en seksuele vrijheid. Wanneer de vrouw, ook buiten de fiets, haar lichaam niet kan actualiseren in de ontdekking van de wereld zoals de man dat doet, wordt zij gedwongen haar lichamelijke capaciteiten grondig in te perken.[vi] Deze lichamelijke onvrijheid is steevast verbonden met haar seksuele onvrijheid in die zin dat zij van kleins af aan wordt ontmoedigd haar seksualiteit te verkennen want dat is ‘onrein’, ‘onkuis’, of gewoonweg ‘ongepast’. De geile of experimentele vrouw is losbandig, onappetijtelijk of wansmakelijk. Welk man wil nu ook ‘een veelgebruikte vrouw’? Objectificatie en verdingelijking zijn hier de kernwoorden. [vii] Zij moet er gracieus blijven uitzien op die fiets – voor de ander. Voor haar eigen gemak zal het fietsframe alvast niet aangepast worden. En wanneer dit ‘wél’ het geval is (zie Tricycle), is dit gebaseerd op een fundamentele onderschatting van haar capaciteiten. Hierin schuilen twee fundamenteel perverse aannames: dat fiets (op de Ordinary) enkel voor mannen is enerzijds en dat zij deze skill niet meester kan (en zal kunnen) worden anderzijds. Hoe kan er verwacht worden dat zij deze moeilijkheid kan overwinnen, in de eerste plaats, wanneer het haar structureel moeilijk wordt gemakt door onder andere de Victoriaanse dwangmatigheden die haar ervan weerhouden haar lichaam eigen te maken? En wanneer die moeilijkheden structureel worden gereproduceerd in het materieel format van de fiets?

Het eerste probleem met de nadruk op de biologische discrepanties tussen man en vrouw is dat deze in een hiërarchie worden geplaatst. Ik leg graag de link naar Elisabeth Barnes’ onderscheid tussen de mere-difference view en de bad-difference view.[viii] Belangrijk om aan te duiden is dat Barnes’ boek betrekking heeft op disability maar ik geloof dat dezelfde redenering kan worden toegepast op de man-vrouwkwestie. Eerst en vooral beargumenteert zij dat disability een sociaal construct[ix] is dat is gefundeerd in de common-sense visie dat het leven van een disabled persoon intrinsiek slechter is dan een abled persoon.[x] Dit is omdat disability wordt gedefinieerd als een tekortkoming of een gebrek. Deze gebreken, houden, volgens de bad-difference visie, in dat het wargenomen verschil in lichamen rechtstreeks wijst op de verkieslijkheid van en abled lichaam, en het disabled lichaam bij voorbaat verwerpt. Barnes zelf is verdediger van de mere-difference visie die stelt dat de fysieke verschillen louter fysieke verschillen zijn die ten onrechte wijzen op een (binair) kunnen of een niet-kunnen, maar die gaan over een anders-kunnen. Door deze link te leggen met het vrouw-zijn wil ik geenszins beweren dat vrouwen en disabled lichamen gelijkgesteld kunnen worden, maar wil ik wel benadrukken dat er enigszins een gelijkenis is tussen de manier waarop zij historisch gezien worden behandeld of benaderd. Zoals ook Simone de Beauvoir stelt in La Deuxième Sexe wordt de vrouw gedefinieerd door wat zij niet is en wijst zij op de sociale constructie van de vrouw.[xi] Het is zo goed als ondenkbaar om disabled people en abled people op dezelfde lijn te plaatsen, louter conceptueel of cognitief gezien, omwille van de diepgewortelde bias die wij dag in dag uit bevestigd zien in de materiële structuur van onze leefwereld. Die is verre van aangepast aan het disabled lichaam. Men moet niet ver zoeken om een ingang van een winkel te zien die niet rolstoelvriendelijk is. De materiële leefwereld bestendigt op deze manier ook de instrinsieke bad-difference visie, die tevens de common-sense visie is, betreffende de man-vrouwkwestie. Denk bijvoorbeeld aan het feit dat het mannenlichaam als prototype wordt gebruikt bij het testen van veiligheidsgordels (is het vrouwenlichaam, of zelfs het vrouwenleven, dan minder waard?) of aan de productie van geneesmiddelen waar wederom het mannenlichaam als norm wordt gebruikt. Dit is tevens de reden waarom de mannenpil uitblijft – de nevenwerkingen, die vrouwen al jaar en dag kunnen slikken, waren onverdraagbaar voor de man. [xii] Het verschil tussen deze voorbeelden en het fietsframe is het schade-element. Waar de autogordel en het geneesmiddel het vrouwenlichaam actief benadelen, wordt bij het vrouwelijke fietsframe niet actief schade berokkend, maar draagt het wel bij aan die materiële structuur van de leefwereld die genderrollen in stand houdt; de vrouw is niet een seksueel wezen en moet gracieus blijven in de ogen van de ander.

Het tweede probleem met de nadruk op de biologische discrepanties tussen man en vrouw is dat deze, ten onrechte, worden gebruikt om een begenderde leefwereld te legitimeren en te rationaliseren. Elke fietshandel die zichzelf serieus neemt, stelt het comfort van de wielrijders voorop en negeert het feit of die wielrijder een penis of een vagina heeft. [xiii] Eerst en vooral wordt er gekeken naar de lengte van de persoon, ongeacht man of vrouw, om de persoon in zijn proportioneel geheel te kunnen beschouwen. Kortere benen (stam: baar die zadel met pedalen verbindt, en de crossbar: lengte tussen stuur en zadel) indiceren een kortere spanwijdte (stuur) en kleinere handen (remmen). Natuurlijk zijn er ook kleine mannen die overeenkomen met de ‘vrouwelijke proporties’ die desalniettemin op een mannenfiets worden geplaatst. Ten tweede wordt er gekeken naar het doel van de fiets: ontspanning, koers, race. Het is vanzelfsprekend dat een racer vanwege aerodynamische redenen niet rechtop zijn of haar fiets wil zitten, ongeacht de gedachte dat het er gracieus moet uitzien. Cycling Weekly publiceerde dat er geen significant statistisch verschil is tussen de lengte van mannelijke en vrouwelijke ledematen, maar dat alles een kwestie van proportie is. De verschillen zijn niet van dien aard dat zij een ander type fiets vragen.[xiv] Zij stellen bijgevolg dat elke fiets aangepast moet zijn aan de fitheid en proporties van de individuele persoon en dat deze losstaan van het mannen- of vrouwenlichaam.

Wat je ontdekt als je kijkt naar sets antropometrisch gegevens, is dat mannen en vrouwen dezelfde verhoudingen hebben. Vrouwen zijn alleen iets kleiner. Wat we nodig hebben, is meer fietsen voor kleine mensen, niet meer vrouwenfietsen.[xv] [eigen cursivering]

Deze lichamelijke verschillen worden bijgevolg ten onrechte toegewezen aan de verschillende geslachten om zo, bewust of onbewust, een begenderde leefwereld in stand te houden die vrouwen structureel discrimineert.

 

De unisex-fiets: een valse hulpvaardigheid

Waar het op neerkomt is de illusie van hulpvaardigheid waar ‘het patriarchaat’ telkens weer zijn uitweg mee vindt. Op het eind van de negentiende eeuw zocht men uiteindelijk een compromis tussen de (mannelijke) Ordinary en de (vrouwelijke) Tricycle onder het mom van de Safety. Deze leek de indruk te wekken de vrouw meerdere vaardigheden ‘te gunnen’, maar in feite verkondigde het nieuwe ontwerp nog steeds de genderverschillen, maar op een subtielere manier. De toegeving dat de fiets toegankelijker en behendiger werd voor de vrouw moest volstaan om haar tevreden te stellen, terwijl de vrouwelijk versie van de Safety nog steeds over elementen beschikte die het haar bemoeilijkte (bijvoorbeeld, de dress guard die de fiets nog steeds zwaarder maakt dan de mannelijke Safety). De materiële nadelen die onwillekeurig worden geassocieerd met de vrouwenfiets maken het ongelooflijk moeilijk om als vrouw niet voor een vrouwenfiets te kiezen en als man niet voor een mannenfiets te kiezen, ongeacht het gegeven dat fietsen om fitness en proportie gaat. De hardnekkigheid van deze stereotypering is teven op menig fietswebsite te vinden. Bicycle Touring Guide stelt bijvoorbeeld het volgende:

Als je niet wil dat mensen weten dat je een jonge op een meisjesfiets bent, koop dan geen fiets met een schuine bovenbuis. Dat is het enige opvallende verschil. Overigens maakt de hoek van de bovenbuis geen verschil voor beide geslachten.

Later wordt er verder gegaan met: ‘het verschil tussen mannen-en vrouwenfietsen is geen overgebleven onderscheid van voordat vrouwen was toegestaan te stemmen en te werken, maar daarentegen een structurele variant om beter te passen bij de soorten lichamen en geslachten’.[xvi] Ondanks alle objectieve bewijzen die aantonen dat de biologische verschillen irrelevant zijn voor het ontwerp van de fiets, blijft een bad-difference visie hardnekkig overeind. Hier wordt duidelijk de historische evolutie in vrouwenrechten erkend, maar blijft de biologische hiërarchie wel spelen. Men meent de mere-difference visie aan te hangen, maar erkent niet dat de bad-difference visie, gecementeerd in de biologische verschillen, zijn actuele uitwerking heeft in het verschillende fietsframe. De particulier of het individu gelooft in de oprechtheid van zijn eigen mere-difference attitude maar is zich er niet van bewust een bad-difference visie te verkondigen. De mere-difference visie zou de bad-difference visie corrigeren – en we denken dat we daarin slagen door er anders en quasi-bewust over na te (willen) denken. Deze goede wil is echter niet genoeg; ze verdoezelt de overduidelijke hiërarchie en vermomt die onder een mere-difference houding, wat die, op zijn beurt, aantast want de mere-difference houding vertegenwoordigt dezelfde bad-difference waarden enkel onder een andere naam.

Dit blijkt in de weigerachtigheid of onwil van de doorsnee man om op een vrouwenfiets te rijden – zij het niet uit ongemak. Want uit gemak en comfort wordt het uiteraard wél gedaan; het gemak e comfort dat de vrouw in dit geval wél aangeboden wordt. Waarom wordt het step through frame dan niet de norm voor iedereen als het mannenmodel praktisch gezien overbodig is? Waarom wordt het mannenmodel niet verbannen? Dit is omdat het vrouwenmodel nog steeds, tot op de dag van vandaag, wordt gezien als een middel dat soelaas biedt aan degenen die problemen hebben met het been te heffen of anderen die om een of andere reden het mannenmodel niet meer aankunnen. Het existentiële probleem dat hier voelbaar wordt, is de farce van hulpvaardigheid. Het gaat om een valse hulpvaardigheid omdat er ‘hulp’ wordt aangeboden in een situatie waar de vrouw eigenlijk geen hulp behoeft, want zij beschikt (effectief!) over dezelfde motorische vaardigheden om een Ordinary te besturen. Het gaat om een situatie waarin de vrouw de nood naar hulp wordt opgelegd, omdat het haar materieel bemoeilijkt wordt door zwaardere en onhandigere fietsen te maken ‘op haar maat’. Het gaat om een situatie waarin de vrouw gesust moet worden met een povere tegemoetkoming, die overigens zelf in de hand gewerkt is door de ‘hulpbieder’, om haar niet te herinneren aan haar materieel-structurele onderdrukking op grote schaal.

De illustratie van zulke valse hulpvaardigheid is te vinden in Marilyn Frye’s beschrijving van de deur die voor de vrouw (door de man) wordt open gehouden. [xvii] Het hoofdpunt dat zij maakt is dat de aangeboden hulp, namelijk de deur open houden voor een vrouw, niet behulpzaam is op een manier zij nodig heeft. Meer nog, zij ziet er duidelijk een gebaar van spot in.

Deze galante gebaren hebben geen praktische betekenis. Hun betekenis is symbolisch. Het openen van de deur en soortgelijke diensten zijn eigenlijk diensten die nodig zijn voor mensen die om een of andere reden hulpbehoevend zijn – niet lekker, beladen met dozen, enzovoorts. De boodschap is dus dat vrouwen hulpbehoevend zijn. Het loskoppelingen van handelingen van de concrete werkelijkheid van wat vrouwen nodig hebben en iet nodig hebben is een medium voor de boodschap dat de werkelijke behoeften en belangen van vrouwen onbelangrijk of onbeduidend zijn […] De boodschap va de valse hulpvaardigheid van mannelijke galantheid is vrouwelijke afhankelijkheid, de onzichtbaarheid of onbelangrijkheid van vrouwen en minachting voor vrouwen. [xviii] [eigen cursivering]

Met andere woorden: de valsheid en de onoprechtheid die in de zogenaamde hulp wordt geïmpliceerd, zorgt voor een voortzetting en bestendiging van vrouwenonderdrukking. Meer nog: het is de zoveelste poging om het ware gezicht van het patriarchaat te verbergen on der het mom van een gewillige tegemoetkoming. Die tegemoetkoming betreft bijgevolg maar half werk. Hieruit volgen een nonchalance en onverschilligheid die impliceren dat het probleem van vrouwenonderdrukking niet de moeite is door de vrouw een emancipatoire vinger aan te bieden maar die te vermommen als een arm. De vrouw kan dan ook niets anders doen dan die blijk van gratie te accepteren. Wat kan ze anders doen?

 

Conclusie

Dit essay werpt een blik op de historische ontwikkeling van de fiets. De Ordinary stond model voor de avontuurlijke mannelijkheid, terwijl vrouwen zich uiteindelijk tevreden moesten stellen met de robuuste Tricycle. Deze twee werden samengebracht in het compromis van de Safety die de ongemakken van beiden moest tegemoet komen. De Safety bleek op zijn beurt echter de volgende reproductie te zijn van de voorheen uitgesproken genderstereotypering, maar op een manier die veel minder expliciet was. De mannelijke en vrouwelijke Safety is een onoprecht compromis in die zin dat de ongemakken aan de oppervlakte wel worden aangepakt, bijvoorbeeld de a priori onderschatting van het vrouwelijk fysiek, maar eigenlijk op een veel subtielere manier vrouwenonderdrukking reproduceert door de uit de uit de lucht gegrepen biologische hiërarchie toe te passen op het fietsframe. Deze subtiele reproductie van vrouwenonderdrukking actualiseert zich in de vorm van een valse hulpvaardigheid van het patriarchaat om deze verschillen te overbruggen maar ze in feite te bestendigen.

 

 

Reageren? Mail naar: vanbrabanttessa@gmail.com

 

Tessa Vanbrabant is afstuderend masterstudente Wijsbegeerte (idealiter januari 2021) aan de Katholieke Universiteit Leuven. Haar hoofdinteresse is feministische filosofie gecombineerd met politieke filosofie hetgeen hoofdzakelijk samenkwam in haar thesis (met als titel Exit Through The Female Body: a philosophical inquiry into women’s mystification).

 

[i] Sarah Hallenbeck, Claiming the Bicycle. Women, Rhetoric, and Technology in Nineteenth-Century America, Southern Illinois University Press, Carbondale, 2016, blz. 1-32.

[ii] Het is belangrijk om in het achterhoofd te houden dat Hallenbeck de situatie beschrijft van het negentiende-eeuwse Amerika. Ik gebruik deze lokalisering in tijd en ruimte als uitgangspunt omdat zij een heldere documentatie voorziet van de ontwikkelingen van de fiets in die tijd. Aangezien de fiets als de ‘vrijheidsmachine voor de vrouw’ beschouwd werd, neem ik aan dat de fiets hetzelfde effect had in andere delen van de wereld waar de Eerste Feministische Golf zich aan het voltrekken was, met name Europa, Australië, Nieuw-Zeeland en Canada.

[iii] Letterenhuis, Expo Velodroom met gastgids Bieke Purnelle, geraadpleegd op 21 september 2020, https://www.letterenhuis.be/nl/pagina/het-wiel-van-gastgids-bieke-purnelle

[iv] Ken Knapp, Co-op Journal, geraadpleegd op 21 september 2020,  https://www.rei.com/blog/cycle/whats-the-difference-between-womens-and-mens-bikes.

[v] Letterenhuis, idem.

[vi] Verdere uitwerking gaat buiten het bestek van dit essay, maar voor een treffende bron verwijs ik graag naar Iris Marion Young, On Female Body Experience. “Throwing Like A Girl” and other essays, Oxford University Press, 2005, blz. 27-45.

[vii] Wat de moeite is om op te merken, is dat Purnelle wijst op de rol die vrouwen speelden in het aanprijzen van de mannenfiets. Op de affiches die zij bespreekt is te zien hoe vrouwen de fietsen gracieus met een hand in de lucht kunnen tillen om aan te duiden hoe licht deze fietsen zijn, wat impliceert dat een fiets die getild kan worden door een vrouw wel een lichte fiets moet zijn. Dit wijst wederom op de a priori veronderstelling dat de vrouw fysiek zwak en onvaardig is. Daarenboven wordt de vrouw ook afgebeeld om een product, de fiets, aan de man te brengen, wat wederom wijst op de instrumentalisering en objectivering van het vrouwenlichaam. Het enige verschil met de huidige reclameboodschappen is dat het vrouwenlichaam nu onthuld is in plaats van verhuld, maar dit is nog steeds in lijn met wat toen en nu als aantrekkelijk beschouwd wordt. Wat belangrijk is, is echter dat het vrouwenlichaam, verhuld of onthuld, ten dienste staat van de aantrekkelijkheid van het product.

[viii] Elisabeth Barnes, The Minority Body. A Theory of Disability, Oxford University Press, Oxford, 2016, blz. 54-77.

[ix] Ibid. blz. 9-54.

[x] Om PC-redenen verkies ik ervoor de termen ‘disability’ en ‘disabled’ niet te vertalen aangezien de discussie tussen ‘gehandicapt, minder-valide of invalide’ een polemiek op zich inhoudt, die buiten het bereik van dit essay valt.

[xi] Simone de Beauvoir, The Second Sex, Vintage Books, London, 2011 (1949), blz. 3-17, 293.

[xii] Stefanie De Jonge, ‘Van medicijnen tot autogordels: het is geen onwil, maar bijna alles in de samenleving is ontworpen voor mannen’ in Humo, 11/11/2019 (https://www.humo.be/nieuws/van-medicijnen-tot-autogordels-het-is-geen-onwil-maar-bijna-alles-in-de-samenleving-is-ontworpen-voor-mannen~bac02366/).

[xiii] Zie noot 4.

[xiv] Michelle Arthurs-Brennan, “Is ‘women’s specific geometry’ still relevant in 2019?” in Cycling Weekly, 5 juni 2018, geraadpleegd op 23 september 2020, https://www.cyclingweekly.com/fitness/bike-fit/custom-bikes-womens-specific-geometry-381525; Kristen Bonkoski, “Men’s vs Women’s Bikes: 5 Things You Need to Know”, Femmecylist, 12 februari 2019, geraadpleegd op 21 september 2020, https://www.femmecyclist.com/mens-vs-womens-bikes/.

[xv] Michelle Arthurs-Brennan, ibid.

[xvi] ‘The Difference Between Men and Women’s Road Bikes’, Bicycle Touring Guide, geraadpleegd op 22 september 2020, http://www.bicycle-touring-guide.com/difference-between-men-womens-road-bikes/.

[xvii] Marilyn Frye, The Politics of Reality. Essays in Feminist Theory, The Crossing Press/Freedom: California, 1983, blz. 1-17.

[xviii] Idem, blz. 6.