Boekrecensie Guido Vanheeswijck*

 

Maar liefst drie ambities tegelijk, zo schrijft Paul Pelckmans in zijn pas verschenen boek, koesterde de Franse schrijver en filosoof Voltaire (1694-1778): succes als toneelschrijver, een plek verwerven in de mondaine wereld en de ideeën van de Verlichting uitdragen. In elk van de drie was hij even succesvol, maar vandaag herinneren we ons hem alleen nog als propagandist van de Verlichting. Als theaterauteur is hij bijvoorbeeld zo goed als vergeten. In dit boek wil Pelckmans daarom Voltaires Verlichtingsopvattingen uitspitten. En dat doet hij via een doorgedreven analyse van diens beroemde reisverhaal Candide ou l’optimisme, een tekst waarover de emeritus hoogleraar literatuurwetenschap vele jaren in Antwerpen aan verschillende generaties studenten heeft gedoceerd.

Candide vertelt het turbulente verhaal van een jachtige wereldreis die vertrekt in het armoedige Westfalen en vervolgens het hopeloos naïeve hoofdpersonage via tussenstops in onder meer Lissabon, Paraguay, Suriname, Parijs, Londen, Venetië uiteindelijk tot in Istanbul brengt. Alles wat fout kan lopen, loopt ook min of meer fout en dat zorgt voor een aanéénschakeling van hilarische, vaak volkomen ongeloofwaardige toestanden, waaruit de naïeve hoofdpersoon zich echter telkens weet te redden. Candide heeft op het kasteel Thunder-ten-Tronckh, in feite niet meer dan een bouwvallige stulp op het Westfaalse platteland, onderricht gekregen van meester Pangloss in de optimistische filosofie van de Duitse filosoof en wiskundige Leibniz. Leibniz beweert dat we leven in de ‘beste van alle mogelijke werelden’ en, in navolging van Pangloss, ziet Candide in alles wat ook maar mis kan gaan, alleen maar de onzichtbare hand van de goddelijke voorzienigheid.

Dat Voltaires kortverhaal een kritiek is op Leibniz’ optimisme is natuurlijk oud nieuws. Maar Pelckmans laat overtuigend zien dat die kritiek niet beperkt blijft tot de idee van de voorzienigheid, maar gewoon elke vorm van metafysica of godsdienstfilosofie ondermijnt. Zelfs het stellen van metafysische vragen wordt als nutteloos weggezet. Als Pangloss, helemaal op het einde van het verhaal, aan een geleerde derwisj vraagt wat hij denkt over de aard van de ziel of over de oorsprong van het kwaad en zich al verheugt in een zoveelste theologische of filosofische discussie, gooit de derwisj hoogst verveeld de deur dicht voor zijn neus. Over een hogere of diepere zin van de wereld wenst hij echt niet meer na te denken, laat staan te debatteren.

Die afwijzing van metafysische disputen sluit naadloos aan bij een idee die Voltaire zich gaandeweg had eigen gemaakt en die kenschetsend zou worden voor de 18de eeuwse Verlichting: er is geen voorgeschreven orde, er zit geen enkele diepere betekenis achter de geschiedenis. Bijgevolg maakt de Verlichting komaf met het geloof in de wijsheid van de traditie die enkel op vooroordelen is gestoeld (‘implicit biases’ heet dit vandaag) en dient ze de ongerijmdheid van die (vooral religieus geïnspireerde) vooroordelen aan de kaak te stellen. Hooguit houdt de verlichte denker een vorm van deïsme over, het verlichte geloof in een God als horlogemaker die alles weliswaar in gang heeft gezet maar vervolgens dat alles in volkomen willekeur zijn gangetje laat gaan.

Omdat er niet langer sprake is van een voorgeschreven orde – Pelckmans laat zien hoe die idee reeds uit de late middeleeuwen stamt, wanneer het beeld van een verborgen God voor het eerst opduikt – rolt de Verlichting de rode loper uit voor vrijheid, meer bepaald voor de negatieve variant ervan. In zijn drang naar individuele ontplooiing mag de mens niet meer botsen op obstakels van buitenaf. Tegelijk koestert Voltaire geen hooggestemde, universalistische ideeën over het menselijk wezen. Als de grote levensvragen niet langer aan de orde zijn, blijft slechts het befaamde motto van ‘il faut cultiver notre jardin’ over. Op het bescheiden hoevetje dat Candide zich aanschaft om na zijn wereldreis tot rust te komen, wordt er hard gewerkt. Want werken is voor de bewoners ervan de enige remedie ‘om niet te sterven van verveling’. En zo geeft Voltaire een voorschot op onze hedendaagse samenleving. Maar ook niet meer dan een voorschot, zo tekent Pelckmans in zijn concluderende hoofdstukken aan.

Wat Voltaire niet kon weten, was dat dit hard labeur op termijn tot allerlei ontsporingen zou leiden. De nieuwe religie van het consumentisme, die gaandeweg het einddoel werd van hard werkende West-Europeanen, en die in de achttiende eeuw van Voltaire nog aardig profijt trok uit de wereldwijde kolonisering, zorgde op de langere termijn voor economische uitbuiting van het proletariaat en uiteindelijk voor ecologische ravages, die pas de laatste decennia echt worden opgemerkt. Trouwens, Voltaire had, via Candide, zelf wel oog voor de misdaden van het koloniale regime, maar legde de schuld daarvoor gemakshalve bij kerkelijke instanties met overdreven geloofsijver. Door een karikatuur te schetsen van de reducties van de jezuïeten, waar de inlanders doorgaans veel beter behandeld werden dan in de andere kolonies, zette Voltaire het beleid van de toenmalige bewindslui tactisch uit de wind.

Hij zat dan ook niet zelden verlegen om een leugentje of overdrijving voor bestwil, zeker als hij er daarmee in slaagde zijn lezers te amuseren. Voltaire heeft altijd iets van een heerlijke schelm, hoogst amusant maar zelden echt origineel, sterk in het aanwijzen van mistoestanden, speels en oppervlakkig in het aanleveren van alternatieven. Achter de alomtegenwoordige spotlust steekt een portie ‘tristesse’ in dit heerlijk schelmse en dubbelzinnig gelaagde verhaal van een gedreven idealist, die tegelijk van zichzelf wist dat hij een soms opdringerige en hoogst irritante tafelspringer kon zijn.  ‘Ik ken geen andere geniale auteur’, aldus Pelckmans, ‘die zo vaak en zo onbeheerst bewees dat een groot man dikwijls bedroevend klein uit de hoek kan komen.’

Eerder schreef Paul Pelckmans een boek over de fabels van la Fontaine, waarin hij achter de gefabuleerde levenslessen op zoek ging naar het traditionele wereldbeeld in het Frankrijk van de Zonnekoning dat in zowat alles verschilde van dat in de 21ste eeuw.[i] Die werkwijze is altijd zijn handelsmerk geweest. Aan de hand van bekende teksten uit de Franse en Europese literatuur maakt hij er ons telkens op attent dat de wereld van vroeger een andere wereld was dan die waarin wij vandaag leven. Daarbij roept hij ons op om dat besef te blijven koesteren, namelijk dat die wereld anders was, niet noodzakelijk beter of slechter, maar anders. Zijn aandacht voor mentaliteitsgeschiedenis zou ons moeten afhelpen van een te voor de hand liggend, nagenoeg onproblematisch vooruitgangsgeloof en van de vandaag populaire, maar foute neiging om de vanzelfsprekendheden van onze eigen leefwereld zomaar te projecteren op een vroegere periode.

Meer dan in zijn vorige boeken, voel je in Pelckmans’ nauwgezette reconstructie van Voltaires Candide een schelms genoegen doorschemeren achter de eruditie van de literatuurwetenschapper met de grote historische bagage en filosofische kennis. Die grote bagage – in de ware zin van het woord multidisciplinair, lang voor de term modieus werd – in een lichtvoetige toonzetting maakt dit boek tot een waar genoegen. Het zet de lezer van de 21ste eeuw aan het denken over Voltaires ode aan het ingehouden optimisme, wanneer elk geloof aan een diepe betekenis of zin de wacht is aangezegd. Zelf houdt Paul Pelckmans zijn conclusie in (retorische) vraagvorm open die, door de licht ironische toets, natuurlijk niet helemaal open is: ‘de Verlichting had […], bij alle kritiek die ze op alles en iedereen spuide, haar eigen versie van het “optimisme”. De vraag of het achteraf misschien ook haar gevaarlijkste illusie was, kunnen we hier in het midden laten’.

 

Paul Pelckmans, Op wereldreis met Voltaire. Filosofen en Frankrijk in de 18de eeuw. Doorbraak, Antwerpen, 2020, 183 blz., paperback, € 21,95

 

[i] P. Pelckmans, De wereld van la Fontaine. Fabels & Frankrijk in de 17de eeuw. Vrijdag, Antwerpen, 2017.