Oog om oog?

 

Jeroen Vanheste*

 

Er is een eeuwenoude literatuur over de kunstmatige schepping van leven. In de Bijbel heeft Ezechiël een visioen van een vallei vol doodskoppen en dorre beenderen. ‘Mensenkind, kunnen deze beenderen weer tot leven komen?’, vroeg hij, en dat konden ze: ze kregen pezen die aanhechtten, vlees dat aangroeide, huid er om heen gespannen en ten slotte kregen ze adem ingeblazen en leefden weer. Prachtig is de geschiedenis van Pygmalion, die zo hield van het ivoren beeld Galatea dat hij haar kuste, toesprak, vasthield, geschenken gaf, sieraden aan haar vingers en om haar nek deed en haar in kussens legde. Venus kreeg medelijden met hem en blies het beeld leven in, zodat het plots de liefkozingen van haar schepper beantwoordde, en negen maanden later werd hun dochter Paphos geboren. Onvergetelijk ook is de mechanische pop Olympia, de beeldschone creatie van professor Spalanzali uit E.T.A. Hofmanns verhaal Der Sandmann, die stijf en zielloos leek maar wier ogen oplichtten en hart ging gloeien door de liefde van de student Nathan. En iedereen kent natuurlijk Pinokkio, de ontdeugende marionet die tot leven kwam nadat Geppetto hem maakte uit een blok kersenhout.

Maar het is niet alleen liefde en verbeelding die leven in kan blazen: ook de wetenschap heeft zich altijd met het probleem van het kunstmatige leven beziggehouden. De hermetische en occulte wetenschappen kennen de theorieën van mystici en rozenkruisers die beogen de geheimen van de natuur te ontsluieren. De Smaragden Tafel van Hermes Trismegistus is een tekst van nog geen bladzijde die in gecodeerde vorm duidelijk maakte hoe materie en ideeën met elkaar verbonden zijn en die de basis vormde voor duizend jaar alchemie. Volgens de hermetische spreuk ‘Zo boven, zo beneden’ zijn de geestelijke en stoffelijke wereld uiteindelijk deel van één en dezelfde anima mundi, wereldziel. De esoterische geschriften van Albertus Magnus en Paracelsus spreken over de Steen der Wijzen, de ultieme uitdaging van de alchimisten, waarmee niet alleen goud gemaakt kon worden maar die ook het levenselixir was, de sleutel tot onsterfelijkheid en de creatie van leven. Zoals God de mens maakte uit stof en zoals Hephaistos Pandora smeedde uit klei, zo had men in de laboratoria van de Alchimistengasse in het Praagse getto een kunstmens van leem gemaakt, de golem. En zoals God de mens leven inblies, zo had de rabbi Löw de golem tot leven gewekt door het reciteren van speciale lettercombinaties: volgens de joodse mystici en kabbalisten hangt het geheim van het leven samen met het mysterie van het schrift. Vele successen had de alchemie geboekt. Wagner, de assistent van Faust, had een homunculus geschapen, een klein lichtgevend mensje, en de filosoof en ook theoloog Albertus Magnus had het klaargespeeld. Na tientallen jaren studie en werk was hij erin geslaagd om een automaat te maken, een bronzen androïde die hem hielp met huishoudelijke taken in het Dominicaner klooster van Keulen. Nog wonderbaarlijker was dat dit apparaat kon praten over ingewikkelde filosofische kwesties. Later zou de beroemde leerling van Magnus, niemand minder dan Thomas van Aquino, de bronzen androïde met een hamer hebben verbrijzeld, volgens sommige bronnen omdat Thomas meende dat het een duivels apparaat was, volgens andere omdat Thomas gek werd van het eindeloze gebabbel van het ding, en volgens weer anderen omdat hij jaloers was op de wijsheid van de kunstmatige filosoof.

Tegenwoordig hebben de synthetische biologie en de kunstmatige intelligentie de alchemie verdreven. Ging het bij Paracelsus om een mengsel van paardenmest, sperma, bloed en alruinwortel, nu creëert men leven met eiwitten, stamcellen en gemodificeerde genen. De thematiek is buitengewoon actueel, door nieuwe technische mogelijkheden als genetische manipulatie, het kweken van synthetisch leven en xenotransplantatie. En de moderne tijd kent zijn eigen verhalen, waarin het kunstmatige leven vaak een computergedaante aanneemt. In de roman Galatea 2.2 is Helen een kunstmatig intelligent computernetwerk dat een soort verhouding krijgt met een schrijver, en iets soortgelijks gebeurt in de film Her, waar het computerbesturingssysteem Samantha een relatie krijgt met de gescheiden Theodore.

Wat in dergelijke verhalen vaak naar voren komt, ook in de roman die hieronder centraal staat, is dat de wetenschap misschien langs biochemische of kunstmatig intelligente weg leven kan scheppen, maar dat haar creaties vaak monsterlijk blijken. Dat zien we bijvoorbeeld bij de ‘machinemens’ Maria in de film Metropolis, bij de androïden in de film Ex Machina en de HBO serie Westworld, en ook bij het hierna besproken monster van dokter Frankenstein. Wetenschap en techniek kunnen slechts kille gedrochten voorbrengen, zo lijkt de boodschap te zijn: tot het scheppen van werkelijk bezield leven zijn ze niet in staat.

Frankenstein

Een van de allerbekendste verhalen over de creatie van kunstmatig leven is Mary Shelleys roman Frankenstein, verschenen in 1818. Dr. Victor Frankenstein is een briljante wetenschapper die werkt op het snijvlak van de oude en de moderne wetenschap. Hij is gefascineerd door de oude natuurfilosofie van mensen als Agrippa, Paracelsus en Albertus Magnus, door ‘de dromen van de vergeten alchemisten’, maar tegelijk verdiept hij zich in de wiskunde en de moderne natuur- en scheikunde. Frankenstein is het prototype van de ‘mad scientist’, zoals dr. Faustus uit de oude Duitse legende en het toneelstuk van Christopher Marlowe; dr. Jekyll uit The Strange Case of Dr. Jekyll and Mr. Hyde van Robert Stevenson; dr. Josef Mengele uit The Boys from Brazil van Ira Levin; dr. Strangelove uit Stanley Kubricks gelijknamige film; of ook Willy Wonka uit Roald Dahls Sjakie en de Chocoladefabriek.

Frankenstein is de wetenschap hartstochtelijk toegedaan. Hij is bezeten door ‘de wens tot doorgronden van de geheimen van hemel en aarde’, het vurige verlangen om de geheimen van de natuur te kennen, met name om het geheim van het levensbeginsel te vinden. Zoals Newton voelt hij zich ‘een kind dat schelpen opraapt langs de grote, onverkende oceaan van waarheid’. Zijn voorgangers hebben al veel grote dingen gedaan, zegt hij, maar zelf zal hij nog veel meer bereiken: ‘volgend in het voetspoor dat reeds bestaat, zal ik een nieuwe weg vinden, onbekende krachten verkennen en de diepste geheimen van de schepping aan de wereld ontvouwen’.

Van zichzelf is Frankenstein een zachtmoedige, verstandige en geestelijk ontwikkelde persoon, maar hij verliest zich in zijn werk, dat hem geheel en al in zijn greep krijgt. Alles wordt ondergeschikt aan zijn grote doel, het scheppen van leven. Hij verwaarloost zijn familie, zijn vriendschappen en zijn gezondheid: ‘ik was een wrak; alleen de energie die mijn doel me gaf hield me overeind’. Hij studeert in grafkelders en knekelhuizen, verzamelt beenderen en materialen in ontleedkamers en slachthuizen, werkt onophoudelijk als in een trance verder aan zijn grote doel. En uiteindelijk slaagt hij er daadwerkelijk in om het geheim van het ontstaan van leven te achterhalen en te ontdekken hoe levenloze stof tot leven kan worden gewekt.

Dan schept Frankenstein een menselijk wezen, een reus van 2.5 meter lang en navenant breed. Na jaren van werken vindt het hoogtepunt van zijn wetenschappelijke loopbaan plaats: het door hem gecreëerde wezen komt in een novembernacht om één uur tot leven. Maar nauwelijks heeft het zijn gele, waterige, in diepe donkere kassen liggende ogen geopend en zijn dunne zwarte lippen in een grimas bewogen, of Frankenstein begrijpt dat hij een vreselijke vergissing heeft begaan: ‘nu ik mijn doel had bereikt, verdween de schoonheid van de droom en voelde ik nog slechts afschuw en walging’. Hij wordt bevangen door zenuwkoortsen die maanden aanhouden, verwerpt zijn wetenschappelijke roeping en vervalt in een ‘diepe, duistere, grafachtige eenzaamheid’.

Frankenstein vreest dat hij ‘de stichter van een onherroepelijk kwaad’ is en voorziet dat hij voorbestemd is ‘om de ongelukkigste mens op aarde te worden’. Die voorspelling komt in de loop van het verhaal helemaal uit. Het monster keert zich tegen zijn schepper en doodt achtereenvolgens diens broer William, zijn boezemvriend Henry en in de huwelijksnacht zijn bruid Elizabeth. Nadat al zijn dierbaren zijn vermoord en bovendien zijn vader aan verdriet is overleden, gaat Frankenstein zelf ten onder bij zijn pogingen om het monster te vernietigen.

De wraak van de ongelukkige

‘Ik sta volledig onverschillig tegenover literaire roem’, zei Mary Shelley eens, maar er zijn weinig verhalen die zo beroemd zijn geworden als de tragische geschiedenis van Victor Frankenstein. Het verhaal heeft altijd in de belangstelling gestaan vanwege het tijdloze thema van de verhouding tussen mens en techniek. Het is een klassiek geval van hoogmoed die voor de val komt, zoals ook blijkt uit de oorspronkelijke titel: Frankenstein or the Modern Prometheus. De mythische figuur van Prometheus wordt vaak opgevoerd als een personificatie van technisch vernuft, maar ook als symbool voor het hoogmoedige intellect. Prometheus stal het vuur van de Olympische goden en gaf het aan de mensen, zodat ze metaal konden bewerken. Als straf werd hij op bevel van Zeus vastgebonden aan een rots bij de Zwarte Zee, waar elke dag een adelaar zijn lever uitpikte, die dan ’s nachts weer aangroeide. Frankenstein omschrijft zichzelf ook in deze zin: als een ‘aartsengel die naar almacht streefde’, maar ‘geketend in een eeuwige hel’ terecht kwam. Een ander thema dat in het verhaal steeds naar voren komt en typerend is voor de Romantiek, is de schoonheid van de natuur. Zelfs in zijn diepste ellende is Frankenstein zich steeds bewust van de schitterende natuur om hem heen (het verhaal speelt zich af in het Rijnlandschap, de Zwitserse bergen en de Schotse hooglanden) en vindt hij troost in de overweldigende pracht van de gletsjers, de valleien, de meren en de zee.

Maar in het nu volgende wil ik me vooral op een heel ander thema richten: niet op dat van de techniek of de natuur, maar op dat van de wraak. Het blijkt namelijk dat het monster niet zonder reden slecht is en dat zijn moordpartijen niet zomaar plaatsvinden, maar voortkomen uit een onverzadigbare dorst naar wraak, een dorst die bovendien – en dat maakt het nog interessanter – niet ongerechtvaardigd is. Wat is er aan de hand? Waar is het monster zo kwaad over? Dat leren we wanneer Frankenstein en zijn creatie elkaar ontmoeten in een gletsjerlandschap hoog in de bergen. Het monster, op wiens gezicht minachting en kwaadaardigheid valt te lezen, maar ook bittere smart, dwingt Frankenstein om naar zijn verhaal te luisteren.

Wat het monster vertelt is verdrietig en aangrijpend. Ik ben helemaal alleen, wanhopig alleen, zegt hij: want door zijn kolossale en mismaakte uiterlijk is iedereen doodsbang voor hem. Hij vertelt hoe hij in de eerste dagen van zijn leven op zoek ging naar voedsel en merkte hoe iedereen in de dorpjes waar hij kwam voor hem vluchtte of hem met projectielen bestookte. Hij leerde om zich te verbergen voor de mensen en eten te zoeken op momenten dat niemand hem kan zien. Hoewel hij inmiddels begreep dat hij mismaakt is en de mensen angst inboezemt, bleef hij hopen dat hij door vriendelijk en behulpzaam te zijn uiteindelijk toch het vertrouwen en later de liefde van de mensen zal kunnen winnen. Maar het mocht niet zo zijn. Zelfs toen hij eens een jong meisje redde van de verdrinkingsdood nadat ze in een rivier was gevallen, werd hij als beloning voor die goede daad met een geweer bedreigd door een toegesnelde boer.

Uiteindelijk rest hem niets anders dan zich op grote afstand van de mensen schuil te houden, tussen kale bergen en verlaten gletsjers. Daar overdenkt hij zijn lot. Hij is ongelukkig en helemaal alleen, zonder enige familie of vrienden: ‘Geen vader had mij als zuigeling gadegeslagen, geen moeder had mij gezegend met glimlachjes en liefkozingen’. Iedereen heeft een verleden, maar hij niet: ‘Wie was ik? Wat was ik? Waar kwam ik vandaan? Wat was mijn bestemming?’, vraagt hij zich af, zonder antwoorden te kunnen vinden. Zoals alle mensen heeft ook hij behoefte aan vriendelijkheid en medeleven, maar hij kan het nergens vinden. ‘Overal zie ik geluk, waarvan ik alleen onherroepelijk ben uitgesloten’, zegt hij, en voelt een bittere afgunst. En dat is het moment waarop hij, overmand door gevoelens van wraak en haat, de oorlog verklaart aan de mensheid, in het bijzonder aan degene die hem geschapen heeft, Frankenstein. Wanneer het monster diens broer William heeft gedood, realiseert hij zich zijn macht: ‘als ik geen liefde kan opwekken, zal ik angst zaaien’. Waarom zou ik de mens respecteren als die mens mij alleen maar veracht? Word ik niet gemeden en gehaat door de hele mensheid?’ De mensen kunnen kennelijk niet van hem houden, maar hij kan ze wel wanhopig maken met door hem veroorzaakte rampspoed.

Het zijn dus de omstandigheden die het monster kwaadaardig hebben gemaakt: ‘Ik was welwillend en goed; ellende heeft een duivel van me gemaakt’: gal en bitterheid zijn in de plaats gekomen van zijn natuurlijke mildheid en goedheid. Als er ook maar één mens zou zijn die hem enige welwillendheid zou willen tonen, dan zou het monster dat ‘honderd- en nog eens honderdmaal op dezelfde wijze beantwoorden’: dankzij die ene mens zou hij wel vrede wil sluiten met de hele soort. Maar zo iemand is er niet: alle mensen die hij heeft ontmoet hebben zich van hem afgekeerd, en dat is wat hem slecht heeft gemaakt: ‘Ik ben kwaadaardig omdat ik ongelukkig ben’. Dat ongeluk verwijt hij zijn schepper, want die heeft zijn handen van hem afgetrokken: hij heeft hem met een gruwelijk misvormd uiterlijk op de wereld gezet en hem daarna gewoon aan zijn lot overgelaten. ‘Vervloekte, vervloekte schepper’, roept hij uit, ‘waarom heb je mij zo lichtzinnig een levensvonk geschonken als je me vervolgens iedere vorm van vreugde ontzegt? Het leven is mij dierbaar en ik wil ook graag leven, maar zoals het nu gaat is het niet meer dan een aaneenschakeling van kwellingen. Welke zin heeft mijn leven op deze manier?’

En dan komt het monster met zijn eis: hij wil dat Frankenstein een tweede monster maakt, een vrouw van hetzelfde soort als hijzelf, zodat hij niet langer alleen zal zijn en ook een beetje geluk kan vinden, hoe bescheiden ook. Ze zouden allebei veracht worden door alle mensen en afgesneden van de wereld moeten leven, maar ze zouden tenminste elkaar hebben. Hij probeert Frankenstein te paaien door te zeggen dat hij, wanneer hij eenmaal gezelschap heeft, vanzelf veel beter zou worden. De liefde van die ander zou immers de oorzaak van zijn misdaden wegnemen: ‘Mijn wandaden zijn het gevolg van een gedwongen eenzaamheid, die ik verafschuw, en mijn goede eigenschappen zullen vanzelf bovenkomen wanneer ik in gemeenschap met een gelijke leef’. Maar behalve op Frankensteins gemoed te spelen, deinst het monster er ook niet voor terug om te dreigen: als Frankenstein meewerkt zal hij zijn geliefden verder met rust laten, maar als hij weigert ‘zal ik de muil van de dood volstoppen tot deze verzadigd is van het bloed van uw overgebleven dierbaren’. En daartoe is hij ook in staat, want ‘bedenk dat u mij machtiger hebt gemaakt dan u zelf bent’.

Uit angst dat zijn familie en vrienden ten prooi zouden kunnen vallen aan de moordzuchtige wraakzucht van het monster, begint Frankenstein te werken aan een vrouwtjesmonster. Maar als hij al ver gevorderd is bevangt hem de angst dat er, wanneer die twee erin zouden slagen zich voort te planten, een ras van duivelse monsters op aarde zou kunnen ontstaan, en daarom vernietigt hij het monster in aanbouw. Wanneer het monster dat in gaten krijgt, weerklinkt er een vreselijk gehuil: ‘Zal dan elke man een vrouw aan zijn borst vinden en elk mannetjesdier zijn wijfje, terwijl ik alleen blijf?’, roept hij uit. In zijn wanhoop roept hij opnieuw dat zijn hart smacht naar liefde, kameraadschap en medeleven; dat het zijn enige wens was om iemand te ontmoeten die door zijn monsterlijke uiterlijk heen zou zien en hem zou kunnen liefhebben om wie hij is; dat hij dan in staat zou zijn om uitmuntende eigenschappen te ontwikkelen; maar dat hij telkens weer door iedereen werd afgewezen; dat hij helemaal alleen is en dat zijn laatste hoop was dat Frankenstein een soortgenoot voor hem zou maken; maar dat die hoop nu de bodem is ingeslagen. En dan neemt blinde woede en wraakzucht het over van zijn verdriet. ‘Mijn bloed kookt van het onrecht dat me is aangedaan en mijn wraak zal komen’, bijt hij Frankenstein toe, ‘ik zal bij u zijn in uw huwelijksnacht’. En zo gaat het inderdaad ook, nadat hij eerst nog Frankensteins vriend Henry heeft afgeslacht.

Wat is wraak?

Wanneer iemand je iets heeft misdaan, wil je dat die persoon daarvoor gestraft wordt: alles in je schreeuwt om vergelding. Maar die twee begrippen, enerzijds vergelding of wraak en anderzijds straf, staan voor twee heel verschillende benaderingen. Gevoelens van wraak komen voort uit een persoonlijke haat, een rancune over iets wat ons is aangedaan: ze zijn verweven met onze persoonlijkheid. Je wil het de ander betaald zetten, revanche nemen, hem (of haar) met dezelfde munt terugbetalen. Het is het gevoel van het Bijbelse ‘oog om oog, tand om tand’. Wraak is waarschijnlijk een van de allersterkste menselijke drijfveren, en dat is tegelijkertijd het probleem met wraakgevoelens: ze neigen tot een mateloos karakter dat er nog een schepje bovenop doet en daardoor weer een reactie uitlokt, waardoor alles nog erger wordt, wat makkelijk kan leiden tot eindeloze vetes. In de Griekse mythen zijn vele voorbeelden te vinden van wraakzucht die families generaties lang blijft achtervolgen. Zoals het gedoemde geslacht van Tantalus, waarin het rad der wraak vanaf de stamvader Tantalus via Pelops en Atreus tot Agamemnon en Orestes vijf generaties lang onontkoombaar blijft doordraaien, een spoor van bloed, moord, verkrachting en doem achterlatend.  ‘Blood will have blood’, zoals Macbeth zegt: maar al te vaak leidt wraak tot een kettingreactie. Bovendien kan wat begint als een begrijpelijke behoefte aan genoegdoening, makkelijk ontsporen in willekeur, het verlangen macht over de ander uit te oefenen en buitensporige vormen van vergelding. In dit verband is het interessant dat het Bijbelse ‘oog om oog’ eigenlijk geen oproep tot ongebreideld geweld is, maar juist een limiet aangeeft: je kunt iemand met dezelfde munt betalen, maar niet met meer dan dat. Als iemand een ander een oog heeft afgenomen, moet diegene terugbetalen met een oog – maar niet met beide ogen, want dat zou onevenredig zijn. Het is daarom de vraag of Ghandi helemaal gelijk had met zijn beroemde uitspraak ‘oog om oog maakt de hele wereld blind’.

In tegenstelling tot wraak heeft straf iets onpersoonlijks, iets dat de samenleving aangaat. Wraak nemen we op de dader, terwijl straf zich richt op diens daden. Het doel van straf is niet individueel, maar maatschappelijk: door iemand te straffen laten we publiekelijk zien dat hij of zij iets heeft gedaan dat in strijd is met de waarden van onze samenleving en daarom niet geaccepteerd kan worden. Straf heeft een ander doel dan wraak: terwijl wraak gericht is op de directe bevrediging van haatgevoelens, is straf meer gericht op de toekomst, op het leefbaar houden van de samenleving.

In een moderne samenleving wordt wraak gezien als eigenrichting en is zij wettelijk verboden. Misdaden dienen gestraft te worden, niet gewroken. Maar straf heeft ook een nadeel: het verband tussen het misdrijf en de sanctie wordt objectief en abstract gemaakt, terwijl de relatie tussen slachtoffer en dader subjectief en concreet is. Veel slachtoffers van ernstige misdrijven voelen zich ongezien en teleurgesteld wanneer de ramp die hen getroffen heeft wordt afgehandeld door een abstract rechtssysteem dat nauwelijks belangstelling voor hun particuliere ellende en haatgevoelens lijkt te hebben. Dat is de prijs die noodgedwongen betaald wordt om de gevaren van de willekeur en onmatigheid van de wraak uit te bannen. Precies om deze redenen zien we de laatste tijd steeds vaker dat ook slachtoffers een woordje mogen doen in de rechtszaal, zodat ze op die manier uitdrukking kunnen geven aan de gevoelens waar zij mee worstelen.

Naast wraak of straf, of samengaand daarmee, kan er ook vergeving zijn. Ook vergeving kent echter zijn problematische aspecten. Het is voor de meeste mensen pas mogelijk om iemand te vergeven wanneer deze persoon oprechte spijt heeft van wat hij heeft gedaan, maar spijt laat zich niet afdwingen. Spijt kan voorgewend worden, bijvoorbeeld ook in de hoop op een strafreductie, maar spijt kan niet op commando gevoeld worden: en hoe is het mogelijk om iemand te vergeven die geen spijt heeft van zijn daden? Toch kan alleen door de vergeving het rad der wraak gestopt worden. Pas als Orestes besluit om Erigone, de dochter van zijn overspelige moeder Klytaimnestra (die zijn vader Agamemnon heeft gedood, waarna Orestes haar om het leven heeft gebracht) niet te doden maar met haar te trouwen en aldus het verleden te laten rusten, komt er een einde aan de keten van wraaknemingen. Soms ook is een bepaalde vorm van vergeving de enige manier waarop een samenleving verder kan: zoals de Waarheids- en Verzoeningscommissie een cruciale rol speelde in de democratische transitie van Zuid-Afrika door wel te streven naar inzicht in de waarheid van de apartheidsmisdaden, maar tegelijk amnestie te verlenen aan het gros van de apartheidsdaders.

Maar op een persoonlijk niveau is het christelijke idee van vergeving en het ‘de andere wang toekeren’ soms nauwelijks haalbaar. Wanneer men een groot onrecht heeft ondergaan, is het zeer moeilijk om afstand te doen van de diepgewortelde wens tot genoegdoening. De filosofe Simone De Beauvoir heeft in dat verband betoogd dat de allerergste misdaden (zoals vernedering, foltering, slavernij en racisme) plaatsvinden wanneer men een ander niet als een subject maar als een object behandelt en die ander daardoor willens en wetens degradeert van een mens tot een ding, zonder de menselijkheid van die ander nog te erkennen. Dat is de reden waarom zij in 1945 weigerde om een gratieverzoek te ondertekenen voor de 35-jarige Robert Brasillach, die in dat jaar is terechtgesteld voor collaboratie en antisemitische haatcampagnes. Van belang daarbij is uiteraard het mensbeeld van De Beauvoir: zij ziet de mens als een vrij wezen dat door die vrijheid ook verantwoordelijk kan en moet worden gesteld voor zijn daden.

De begrijpelijke wraak van Frankensteins monster

Hoe moeten we nu in het licht van het bovenstaande de wraak van Frankensteins monster beoordelen? Eigenlijk lijkt deze in hoge mate begrijpelijk. Zijn daden zijn weerzinwekkend, maar ze zijn niet zonder motief. Als er één voorbeeld is van een schepsel dat als een ding wordt behandeld, is hij het wel: want vrijwel meteen na zijn schepping wordt hij aan zijn lot overgelaten door zijn schepper. Heeft een schepper dan helemaal geen plichten jegens zijn schepping, zoals een ouder die jegens een kind heeft? Kunnen we iemand zijn slechtheid verwijten wanneer hij in de steek gelaten en daardoor hopeloos ongelukkig is? ‘Hoe ongelukkig u ook was, mijn pijn was groter dan de uwe’, zegt het monster tegen zijn schepper, en dat klinkt geloofwaardig. Het monster probeert een tijdje om goed te zijn, maar als hem duidelijk wordt dat iedereen hem verstoot vanwege zijn wanstaltige uiterlijk en als bovendien zijn schepper weigert om een vrouwelijke metgezel voor hem te maken, hem aldus de laatste kans op wat bescheiden geluk ontnemend, kan niets zijn obsessieve wraakgevoelens nog indammen.

Wraak is pas echte wraak wanneer het bewustzijn van degene op wie wraak genomen wordt zo lang mogelijk intact blijft. ‘Het moment waarop Mussolini voor het executiepeloton “Nee, nee” roept, bevredigt de haat meer dan het moment waarop hij onder de kogels bezwijkt’, schrijft De Beauvoir. Daarom wreekt het monster zich niet op Frankenstein zelf maar op diens naasten, omdat hij zijn schepper op die manier het hardste kan raken. Het monster doodt Frankensteins broer, beste vriend en vrouw – doeltreffender had zijn wraak niet kunnen zijn. ‘Geen levend wezen was ooit zo ongelukkig geweest als ik’, roept Frankenstein uit, en zoals dat gaat wordt nu hij door wraakgevoelens overspoeld: wraak wordt ‘de alles verterende en enige hartstocht van mijn ziel’. Eenmaal in werking gesteld, komen de raderen van het rad der wraak pas tot stilstand nadat iedereen dood is.

Is de wraak van Frankensteins monster disproportioneel? Frankenstein heeft hem geschapen en vervolgens alleen gelaten, dat is waar, maar rechtvaardigt dat alle geweld en slachtpartijen van het monster? Maar wat kan in dit geval een proportionele wraak zijn? Er is geen ‘oog om oog’ voorhanden, geen mogelijkheid voor het monster om met gelijke munt terug te betalen. Frankenstein heeft hem geschapen met bepaalde weerzinwekkende eigenschappen; dat is iets waar het monster geen equivalent voor heeft. En dus gaat hij zich te buiten aan een ongeremde moordzucht die gericht is op Frankensteins geliefden en voor hem de enige manier vormt waarop hij Frankenstein pijn kan doen.

Afsluiting

De literatuur is vol van wraakzuchtige figuren. Soms is het een wraak zonder duidelijke reden, een wrok, een ressentiment dat zich op ongeacht wie of wat kan richten. Een dergelijke irrationele wraakzucht zien we bijvoorbeeld bij Dostojevski’s Stavrogin (die de ene ongemotiveerde gruwelijkheid na de andere uithaalt) en Gides Lafcadio (die zonder reden iemand uit een rijdende trein duwt in wat Gide een act gratuit noemt). Soms ook is er wél een duidelijk motief voor de wraakgevoelens: zoals bij Hamlet, die zich wreekt op de dood van zijn vader; of bij Dumas’ graaf van Monte Christo, die zich revancheert voor zijn onterechte veroordeling en opsluiting; of bij Heathcliff, die wraak neemt voor de vreselijke vernederingen die hij heeft moeten ondergaan in zijn jeugd. Vooral die laatste is een indrukwekkend voorbeeld van wat wraakgevoelens vermogen: Heathcliff wreekt zich onder meer op de al overleden Hindley door later diens dochter een ongelukkig huwelijk te bezorgen. Revanche over het graf heen door de volgende generatie een zo ellendig mogelijk leven te bezorgen: triester kan het bijna niet, maar de kracht van wraakgevoelens kan ontzagwekkend zijn. Zoals altijd vreet de duivel van de wraak ook hier zichzelf op: je kunt je haat en wrok wel najagen, maar je kunt deze nooit echt bevredigen, daarvoor is de eigen geleden pijn te groot geweest.

De wraak van Frankensteins monster is exemplarisch doordat ze even onontkoombaar als zinloos is. Ze vergroot alleen maar iedereens pijn en ellende, maar er is geen ontsnappen aan haar zuigkracht. Mary Shelley heeft een roman geschreven die tal van hoogst actuele ethische vragen oproept, zowel in een politieke als in een technologische context. Hoe kan het rad der wraak in het uitzichtloze conflict tussen Israël en Palestina ooit nog doorbroken worden? En welke verantwoordelijkheid dragen wij voor de gevolgen van het streven naar ‘maakbare mensen’? De wetenschap experimenteert bijvoorbeeld met gentechnologie, het knippen en plakken van genen waardoor het DNA aangepast en ‘verbeterd’ kan worden. We lezen artikelen over technieken als CRISPR en de daarmee samenhangende mogelijkheden voor designer baby’s. Is het denkbaar dat ooit volwassen geworden designer baby’s wraak zullen nemen omdat hun bestaan niet als een authentiek menselijk leven aanvoelt?

 

Reageren? Mail naar: Jeroen.Vanheste@ou.nl

 

Jeroen Vanheste (1964) is verbonden aan de Open Universiteit als docent filosofie. Hij schreef onder meer de boeken Denkende romans (over de manier waarop romans kunnen bijdragen aan het filosofische denken) en Animo (over spel als levenskunst). Momenteel werkt hij aan een boek over obsessies, waarvan een van de hoofdstukken over obsessieve trouw zal gaan.

 

Literatuur

 

  1. Shelley, Frankenstein (Amsterdam 2015)