Bringing out the dead van Martin Scorsese

Arthur Hendrikx*

Het is binnenkort vijfentwintig jaar geleden dat de film Bringing out the dead (1999) verscheen, het vierde deel in de vruchtbare samenwerking van regisseur Martin Scorsese en scenarist Paul Schrader, nadat ze eerder Taxi driver, Raging bull en The last temptation of Christ hadden gemaakt. Maar terwijl die films succes kenden, stierf Bringing out the dead een wiegendood: niemand ging ernaar kijken, de film kreeg matige recensies (behalve van de welhaast feilloze Roger Ebert) en werd snel vergeten; Scorsese en zijn vaste editor Thelma Schoonmaker spraken de hoop uit dat de film ooit erkenning zou krijgen, maar dat is nog niet gebeurd. Maar als één film verdient uit het oeuvre van Scorsese te worden opgevist, dan deze.

Bringing out the dead gaat over Frank, een ambulancier in Manhattan die langzaam maar zeker gek wordt van alle ellende die hij meemaakt en wordt verteerd door gewetenswroeging omdat hij ooit een jonge vrouw niet wist te redden; het enige lichtpuntje in zijn bestaan is Mary, een voormalige junkie wier vader op sterven ligt, die voor hem de onschuld van het leven belichaamt. We volgen Frank tijdens drie diensten, telkens met een andere partner. Het gaat voor Frank van kwaad naar erger, maar op het einde is er verlossing. De dialectiek is typerend voor Schrader: Frank ploetert door alle kringen van de hel om uiteindelijk als een gereinigd man opnieuw aan te spoelen op het vasteland van het leven, steunend op Mary, eindelijk in staat de wanhoop achter zich te laten. Ook de visioenen die worden veroorzaakt door zijn gewetenswroeging komen aan hun einde (dat wordt tenminste geïmpliceerd).

Scorsese vond zelf dat de vergelijking met Taxi driver niet opging, maar de parallellen zijn onmiskenbaar: een vereenzaamde man rijdt ’s nachts door de straten van een apocalyptisch New York en haalt zijn enige hoop uit een vrouw. Er zit een scène in Bringing out the dead waarin Frank Mary letterlijk optilt uit een drugshuis en naar buiten draagt; op gelijkaardige wijze krijgt De Niro in Taxi driver een obsessie met het redden van een jonge prostituée uit de klauwen van haar pooier en troosteloze omgeving. Dit is het motief dat Schrader en Scorsese ontlenen aan The searchers, de legendarische western van John Ford waarin John Wayne jarenlang obsessief op zoek gaat naar zijn nichtje dat is geroofd door de Comanches; hij moet en zal haar redden van een bestaan te midden van de ‘barbaarse roodhuiden’. Het racisme van die film is verwerpelijk, maar het narratief van de man die een in zijn ogen onschuldige vrouw wil redden van decadentie en uitzichtloosheid heeft zich stevig geënt in de verbeelding van het duo Scorsese-Schrader.

Al heeft Scorsese gelijk in die zin dat Frank evenzeer wordt gered door Mary als omgekeerd. Zij is zijn vuurtoren, de enige bron van hoop terwijl hij worstelt in de branding van de hel. En de protagonisten zijn ook fundamenteel verschillend. Travis Bickle is een eenvoudig man, ver verwijderd van de samenleving en van normale sociale omgangsvormen, paranoïde, half gestoord. Frank, gespeeld door Nicolas Cage, is zachtaardiger, intelligenter, gevoeliger, al drijven zijn gewetenswroeging en wanhoop hem soms ook tot uitspattingen. Het is één van de grootste prestaties van Cage, enigszins te vergelijken met Leaving Las Vegas, een film waarin hij een alcoholicus speelt die zichzelf dooddrinkt en alleen nog troost vindt in de armen van een prostituée. Ook Patricia Arquette is perfect voor de rol van Mary: net als in True Romance speelt ze een vrouw met een hart van goud die zware klappen heeft gekregen van het leven, maar probeert zich zo goed mogelijk staande te houden. Arquette heeft iets breekbaars in haar ogen en stem dat haar onmiddellijk voor je wint; je begrijpt waarom Frank in haar iets ziet dat hij moet volgen en koesteren. Ook opvallend zijn de bijrollen van John Goodman, Tom Sizemore en Ving Rhames als de respectievelijke collega’s van Cage: Goodman is vooral tuk op eten en relatief bedaard, maar schuurt eigenlijk net als iedereen in hun vak tegen de waanzin aan; Sizemore is een totale psychopaat die patiënten in elkaar slaat als ze moeilijk doen; en Rhames is een religieuze gek, die half van zichzelf weet dat hij gek is maar er des te meer van geniet. De film is gedrenkt in zwarte humor: elk personage dat voor het ziekenhuis werkt is tot op het bot cynisch, maar er wordt gesuggereerd dat het moeilijk anders kan. De enige manier om je hoofd koel te houden is door je er niet te veel van aan te trekken, je humor te bewaren en de hulpbehoevenden zo goed mogelijk te helpen.

Hoewel ‘helpen’ ook alweer sterk uitgedrukt is. Ambulanciers spelen in principe de rol van de beschermengel van al wie balanceert op de rand van het leven, maar negen op de tien keer slagen ze er niet in de patiënt aan de goede kant te houden. Vandaar de titel: wat Frank en zijn partners in feite doen is aanschouwen hoe zielen definitief heenvlieden, zonder er veel aan te kunnen doen. Als de film begint geeft Frank-als-verteller mee dat hij al acht maanden niemand meer heeft kunnen redden. Hoe langer die periode duurt, hoe moeilijker het is de waanzin af te weren, want het redden van mensen is het enige wat voor verlossing zorgt in zijn bestaan, zoals hij zegt aan Mary. De sleutelzin uit de film is dan ook de bekentenis van Frank dat zijn rol eigenlijk die van getuige is: soms kan er hier en daar een leven (tijdelijk) worden gered, maar ambulanciers zijn in een wereldstad vooral de enigen die de miserie van de schepping in zijn volledigheid zien. Zij zien mensen op hun meest weerloos en verloren, zielen die niet eens in de marge van de samenleving leven, maar ergens in hun eigen verknipte samenleving-binnen-onze-samenleving ronddolen, volledig op zichzelf aangewezen, zonder nog één band met de rest van de wereld, behalve dan de ambulanciers die hen komen halen als de nood hoog is.

Dit is een film over de nacht en over de zelfkant van de grote stad, New York, over de verschoppelingen en de junkies die in krotten leven, onder bruggen, in drugsholen, in verborgen nissen en hoeken. Het is begin jaren negentig, de onderwereld van de stad gaat gebukt onder een epidemie van ‘red death’, een mengeling van heroïne en andere dingen. Scorsese trakteert ons op een nachtmerrieachtige wereld van schaduwen en grotesken, schakelend tussen de zachtmoedige, wanhopige ogen van Cage en de schokkende tableau vivants die hij in zijn ziekenhuiswagen voorbij zoeft tijdens de late uren van de nacht. Net als in Taxi driver gebruikt Scorsese vertraagde beelden om de zonderlinge en triestige figuren die Frank observeert extra te accentueren.

De hectiek van een nachtelijke dienst als ambulancier geeft Scorsese weer via gillende sirenes, clair obscur, gekmakende rode en witte lichtbundels (van auto’s en lantaarnpalen) en rockmuziek, zoals van the Clash en Van Morrison. Ook in de spoeddienst van het ziekenhuis waar Frank de patiënten die kans maken op overleven aflevert, regeert de chaos, wat Scorsese aandikt met een snelle montage. Het ziekenhuis heet Our lady of perpetual mercy; Scorsese en Schrader suggereren dat deernis hebben met de patiënten de voornaamste functie is van het verpleegpersoneel, omdat de meeste mensen die worden binnengebracht ofwel bijna dood zijn, ofwel binnen de kortste keer zullen terugkeren met een nieuwe overdosis.

Medelijden hebben met en getuige zijn van het leven van mensen om wie niemand anders geeft. Niet toevallig zijn Scorsese en Schrader allebei overtuigde christenen; de zinvol- en loosheid van naastenliefde is misschien wel het centrale thema van de film. Frank wil zijn eigen leven zinvol maken door anderen het leven te schenken, maar tegelijk moet hij accepteren negen op de tien keer van een kale reis thuis te komen en mag hij zich niet te veel met de patiënten inlaten. Een precaire evenwichtsoefening, die Frank te machtig wordt: hij krijgt last van hallucinaties, ziet in iedere persoon op straat het gezicht van de jonge vrouw die hij niet wist te redden, voelt de aanwezigheid van alle gestorvenen in de stad (‘You cannot be near the newly dead without feeling it’), kan niet meer slapen, raakt uitgeput. Moedeloos en geradbraakt vraagt hij te worden ontslagen nadat hij weer eens te laat was, maar zijn baas weigert: het is een terugkerende grap van de film dat de ambulanciers er allemaal naar hunkeren te worden ontslagen, maar de baas verleent hen die gunst nooit – ik beloof je dat je morgen zult worden ontslagen, is zijn vaste mantra. Het lijkt wel alsof de ambulanciers op een dag als straffe Gods in die job geworpen zijn, alsof ze in een eeuwig vagevuur vastzitten, tussen de hemel van de ‘echte’ wereld en de hel van de onderwereld waardoor ze ’s nachts rijden.

Cage is werkelijk fenomenaal; ook zelf noemde hij dit een paar jaar geleden zijn beste film. Kijk naar zijn wallen, zijn levensmoeheid, de waanzin die verborgen ligt in diepere lagen van zijn persoon en maar zo nu en dan naar boven komt, zoals wanneer Frank en zijn partner tijdens een dienst voor de zoveelste keer de oproep krijgen iemand met een hartaanval te gaan helpen – waarom moet het altijd een hartaanval zijn, roept Cage uit, ‘come on people’, half lachend, half wanhopend, een staaltje van het humoristisch-hysterische overacteren waarmee Cage een cultfiguur is geworden. Net als deze uitbarsting lijkt de geschokte reactie van zijn partner geen acteren. Ook als Marcus, het personage van Rhames, in zijn enthousiasme een auto-ongeluk veroorzaakt en Cage cynisch lachend en bloedend uit het wrak kruipt, deins je als kijker bijna achteruit van de verbittering die in die lach doorklinkt.

De reddingsacties die Frank en zijn partners uitvoeren zijn stuk voor stuk memorabel. Als Frank tijdens een dienst met Marcus op een junkie stuit wiens hart door het nemen van de ‘red death’-drug is blijven stilstaan, neemt Marcus de gelegenheid te baat te doen alsof ze hem terug tot leven wekken middels een oproep aan Jezus: hij vraagt de omstaande, niet beter wetende junkies een cirkel te vormen en met hem mee te bidden, terwijl Frank het geval intussen op medische wijze afhandelt. Rhames is schitterend als de doortrapte en geschifte christen, die zich in deze scène ontpopt tot prediker. Het geestige aan de scène is dat de junkie I. B. Banging blijkt te heten, zodat Marcus extatisch ‘Please Lord, bring back I.B. Banging!’ roept, wat door geen enkel van de junkies als grappig of merkwaardig wordt gevonden. ‘You can’t change what’s out there, only where you’re coming from’ zegt Marcus eerder, wijzend naar zijn hoofd en doelend op zijn innige band met Jezus. Een typische Amerikaanse geloofshouding: Jezus voor alles wat goed loopt erkenning geven, ook als je zelf duidelijk de verantwoordelijke was, en al het slechte wegzetten als een voldongen feit waaraan niets te doen valt. Zich vastklampen aan die persoonlijke band om er niet alleen voor te staan.

Een hypocrisie die Frank niet kan omarmen. Hij staat er moederziel alleen voor, maar op een dag ontmoet hij Mary, die hem tijdens één van hun gesprekken vertelt op haar dertiende naar een klooster te zijn weggelopen, waardoor haar moeder dacht dat ze non zou worden. De religieuze symboliek spreekt voor zich. Maar Mary zit zelf ook in de problemen: ze sleept een verleden als junkie mee, is eenzaam en haar vader ligt in een coma in het ziekenhuis. Vandaar dat ze naar een drugshol in een appartementsgebouw gaat waar de dealer Cy, een bedaard en charismatisch figuur, zijn clientèle speciale slaappillen geeft en te slapen legt, opdat ze althans een tweetal uur probleemloos kunnen slapen. Als Frank haar mee naar binnen volgt, wordt hij door Cy overtuigd haar voorbeeld te volgen: voor sommige problemen moet je een beroep doen op illegale middelen om troost te zoeken. Hij is nu eenmaal ten einde raad. Tijdens zijn drugsslaap krijgt hij een krachtige hallucinatie, een hoogtepunt in de film, waarbij Frank over de straten van New York stapt en dode zielen weer boven de grond trekt, misschien omdat hij zich schuldig voelt tegenover alle mensen wier leven hij niet wist te redden, of nog breder omdat hij zich schuldig voelt tegenover de dood en het lijden in het algemeen, en daar graag eigenhandig een stokje voor zou steken. Maar de hallucinatie wordt gevolgd door de herinnering aan het meisje dat hij niet wist te redden, waarop Frank als een krankzinnige begint te schreeuwen en Mary naar buiten draagt.

Steeds dieper dringt Frank door in de danteske hellekringen van de onderwereld en van zijn gewetenswroeging, maar er gloort een licht aan de horizon. Wat zorgt voor de catharsis? Als hij na die drugshallucinatie bij Mary op de stoel blijft slapen en zijn handen ’s ochtends wast met haar zeep, voelt hij zich voor het eerst in lange tijd weer een normale mens, alsof hij ‘iemand gered heeft,’ zonder te begrijpen wie. Hij draait de knop om, en slaagt erin zowel Cy, de merkwaardig vriendelijke drugsdealer, als een ander probleemgeval te redden. Maar interessant genoeg bestaat het ware kantelpunt erin iemand niet het leven, maar de dood te schenken; als Frank een kijkje gaat nemen naar Mary’s vader, die in een hopeloze coma ligt, hoort hij plotseling diens stem in zijn hoofd vragen om verlossing: laat me gaan, Frank, ik heb er genoeg van. Frank is eerst verbijsterd, maar gehoorzaamt uiteindelijk, en willigt zo de al dan niet hallucinatoire euthanasie in. Misschien is de betekenis dat Frank zich niet schuldig moet blijven voelen tegenover alle heenvliedende zielen, maar het natuurlijke proces moet accepteren. Hij gaat Mary vertellen dat haar vader dood is; ze reageert opgelucht, want anders was hij toch maar een plant gebleven. Ook zegt ze tegen Frank dat hij moet ophouden zich schuldig te voelen over alles en iedereen. En uiteindelijk vraagt ze hem binnen; ze gaan in bed liggen, Frank legt zijn vermoeide hoofd op haar boezem, ze streelt hem, en dan komt plotseling eindeloos zonlicht over hen heen vallen, zodat ze bijna opgaan in het wit. Dit is het laatste shot. In Mary’s armen is hij eventjes niet meer in de wereld en vindt hij rust.

 

 

Reageren? Mail naar: arthurhendrikx@hotmail.com

 

Arthur Hendrikx is freelance vertaler en copywriter. Hij volgde een master Wijsbegeerte en een master Zuid-Amerikaanse studies aan de KU Leuven, waar hij zich toelegde op literatuurfilosofie en Spaanse cinema.