Frédéric Vandermoere en Dries Pasteels*

In zijn boekessay Gedeelde Angsten analyseert Rudi Laermans diverse angsten vanuit sociologisch perspectief. Angst wordt immers vaak benaderd op een lager – lees individueel – analyseniveau. Daarbij wordt angst omschreven als iets wat zich afspeelt binnenin de mens. En dat is natuurlijk ook zo. Maar het is meer dan dat. Angsten worden ook gedeeld tussen mensen en hebben een sociale basis. Een zienswijze die doet denken aan de ‘sociologische verbeelding’ van C. Wright Mills. Daarbij worden private troubles gekoppeld aan public issues. Samengevat is dit exact wat Laermans tracht te doen: gedeelde angsten beschrijven en verbinden met bredere maatschappelijke trends.

In lijn met deze kerngedachte hadden twee sociologen een gedeelde interesse om over de bijdrage van Laermans te reflecteren. Dit bracht hen tot een dialoog. De ene lezer, Frédéric Vandermoere doctoreerde in de sociologie aan de Universiteit Gent. Hij is in de academische wereld gebleven en doceert tegenwoordig sociologie aan de Universiteit Antwerpen. De andere denker is een voormalig student van Rudi Laermans die na zijn studies nog altijd gepassioneerd bezig is met sociologie en sociale theorie. Dezer dagen baat hij Het Beestenbos uit, een café-restaurant in de volkse Sint-Andrieswijk in Antwerpen. Beide heren lazen meermaals het boek en begonnen een dialoog.

Angst verschijnt in vele vormen en maten. Denk aan eco-angst, angst voor inflatie, angst voor oorlog, angst voor artificiële intelligentie, enzovoort. Het lijstje lijkt eindeloos. Maar het boek begint met, hoe kan het ook anders, die andere vorm van angst: besmettingsangst. Tijdens de pandemie, zo beschrijft Laermans, werd onze samenleving een anderhalvemetersamenleving.

FV: Verhelderend aan dit hoofdstuk vond ik de historische inbedding van wat wij allen recentelijk hebben ervaren. Soms worden de dingen iets minder heftig als we de tijd laten spreken. Zo verwijst Laermans onder andere naar de cholera-uitbraak en de Spaanse griepepidemie. Ook toen heerste de angst dat je een andere persoon kunt besmetten en, misschien vooral, dat je door een ander kunt worden besmet. En die angst is niet willekeurig. Hij is volgens Laermans gekoppeld aan sociale status.

DP: Wat bedoelt hij daar volgens jou mee en wat vind je daar van?

FV: Laermans gebruikt het concept sociale smetvrees om te verwijzen naar angst voor infectie door iemand met een lagere sociale status. Indirect kwam dit tot uiting toen mensen toch maar liever de fiets gebruikten in plaats van de tram. En er zijn gerelateerde voorbeelden die ook verband houden met sociale klasse. Ik denk bijvoorbeeld aan de mentale impact van lockdowns volgens geografie en woontypen. Maar op vlak van besmettingsangst heb ik een dubbel gevoel. Enerzijds zou ik het werk van wijlen Ulrich Beck volgen. Het gevaar was alomtegenwoordig waardoor angst klasseloos werd. Anderzijds is het zo dat een variatie in besmettingsangst bestaat en te associëren valt met andere sociale fenomenen, ik denk bijvoorbeeld aan religie. Angst voor de andere verliep bovendien in verschillende richtingen en kan ook in verband gebracht worden met een hogere sociale status. Ik denk dan aan het party-gedrag in sommige kringen van de upper class.

In het stuk over smetvrees bespreekt Laermans enkele andere aspecten waarover menig lezer misschien minder zal discussiëren. Zo stelt hij volgens ons terecht dat de medische wetenschap zowel angst kan temperen maar ook kan bijdragen tot nieuwe onzekerheden. Tevens herkenbaar is de vaststelling dat de coronapandemie geen externe natuurramp is maar een sociobiologische realiteit. Het gaat over de verknoping van onder andere economie, wetenschap en technologie. Laermans bespreekt ook met rede dat de pandemie ons heeft geleerd dat we het ook kunnen met minder managers en dirigisme, een les die men volgens hem al bezig is te vergeten. We kunnen het op dat vlak niet meer met Rudi Laermans eens zijn.

Alvorens naar het volgende thema over te gaan komt een intermezzo. Laermans benadert het concept angst, zo zegt hij zelf, met de losse pols. Toch legt hij enkele belangrijke nuances. Angst is cultuurgebonden in de zin dat hij is verweven met definities van het (on)wenselijke. Angst is niet noodzakelijk irrationeel, hoewel hij in onze maatschappij vaak in pejoratieve zin wordt gebruikt. Het lijkt wel alsof de rede de ziel overwint. Verder is angst betrokken op de toekomst, hij staat tegenover hoop, en dit betreft een existentiële grondstemming dat je niet zomaar kan manipuleren. Hoewel Laermans het zelf niet consequent toepast maakt hij verder in het essay ook een conceptueel onderscheid tussen angst en vrees. Vrees is gerichter en gaat gepaard met meer handelingsvermogen. Angst echter is vaak onbepaald en in die zin te begrijpen als ‘angstangst’, door existentialisten ooit omschreven in relatie tot ‘het grote niets’ (cf. Laermans, 2021: 83).

Interessant aan dit essay zijn de verbanden die Laermans legt tussen sociologie, filosofie, en psychologie. Zo beschrijft Laermans aan de hand van de psychoanalytische inzichten van Freud hoe de verlatingsangst van het kind zich vertaalt in faalangst. De afhankelijkheid van het kind van de primaire verzorger (bv. de moeder) genereert een angst of deze – als deze er even niet is – zal terugkeren. Deze primaire angst vormt een verlangen om erbij te horen. Daarnaast legt Laermans een interessant verband met performance. De verlatingsangst van het kind die de basis vormt voor faalangst vertaalt zich in het latere leven in wat hij professionele publieksangst noemt. In de moderne dienstenmaatschappij volstaat het niet om simpelweg de taken die bij een beroep horen uit te voeren, er hoort een performance bij. ‘All the world’s a stage’, zou Shakespeare zeggen. Een aspect dat Laermans terugvond in de geschriften van Erving Goffman, die teruggaan tot de jaren 1950.

DP: Dit doet me denken aan de performance die een kapper uitoefent of de performance die ikzelf dagelijks uitvoer in mijn eigen café-restaurant. Je probeert mensen een unieke ervaring te geven, er is een open keuken zodat het eenvoudige koken een soort van podium schept. Er wordt nagedacht over hoe de ingrediënten best staan gesorteerd. De kok als acteur is tijdens elke stap van het proces zichtbaar. Deze ervaring is persoonsgebonden en dus uniek. Net daarom dat een slechte performance harder aankomt, het is vooreerst een persoonlijke afwijzing. Koppel dit met wat Laermans beschrijft als de onberekenbare individualiteit van de klant en je hebt een onzekere werksituatie.

Volgens Laermans is faalangst eigen aan een neoliberale economie gekenmerkt door marktisme. Een zeer competitieve markt met als resultaat doorgedreven flexibiliteit en precariteit. Onzekere contracten van bepaalde duur gekoppeld aan individuele beoordelingscriteria zorgen voor een permanente examensfeer die Laermans in staat stelt om te spreken over ‘neoliberale faalangst’. Het zet mensen tegen elkaar op. The sky is the limit, en er zijn duidelijke winners en losers binnen dit systeem. Maar, zoals Laermans in een tweede intermezzo bespreekt, angst kan niet enkel onderscheidend werken maar heeft het ook iets dubbelzinnigs. Hier introduceert hij de notie angstlust. Vaak kenmerkt de mens zich door een zeker verlangen naar angst want risicovolle beslissingen kunnen ook goed uitpakken. Angstlust is volgens Laermans één van de motors van het risicokapitalisme.

Deze lust vindt z’n oorsprong in onze opvoeding. In onze kindertijd worden onze emoties (genderspecifiek) gesocialiseerd, een socialisatie die kan worden samengevat als een dwang tot zelfdwang. Laermans spreekt over manhaftigheid maar eigenlijk wordt het genderverschil overtroffen door een maatschappelijke tendens: in meerdere settings is het ‘not done’ om je emoties de vrije loop te laten. De vraag dringt zich op: is er dan geen uitweg?

FV: Gelukkig zijn er de kunsten! Ik lach nu wat maar daar schuilt volgens mij veel waarheid in. Kunst en cultuur zijn een middel om met die angsten om te gaan, ze fungeren als collectief copingmechanisme. We hebben dit tijdens de lockdown met ons allen kunnen beleven toen het er niet meer was. Ik vond dat een enorm gemis.

DP: Klopt. Ook voor Laermans bekleedt zowel de ontspannende als inspannende kunst een fundamentele (psycho-)sociale functie. Denk aan een theaterzaal, de cinema, enzovoort. Door het kunstmatig maar hyper reëel karakter van een voorstelling wordt een veilige ruimte gecreëerd waarin emoties wel een bestaansrecht hebben.

Kunst geeft mensen een emotionele beleving die in het dagelijks leven haast ongepast zou zijn. In deze context spreekt Laermans over kunst als functioneel fictiesystem. In een functioneel gedifferentieerde samenleving kan men dus spreken van een extra deelsysteem dat naast het politieke systeem, economische systeem, enzovoort bestaat en een maatschappelijke functie vervult. Het fictiesysteem is ‘een emotiemachine die  hyperreële affecten produceert’ (Laermans 2021: 44). Deze beleving is vaak ook sociaal, je deelt het consumeren van kunst vaak in een groep. Ook in het volgende hoofdstuk  staat Rudi Laermans stil bij het belang van subsystemen om met angst om te gaan. Ditmaal wordt niet kunst maar religie gebruikt als invalshoek.

Stilaan komen we tot de kern van het boek. In essentie komt het hier op neer. Om onze existentiële angsten onder controle te houden hebben we contingentiedempers nodig. In de terminologie van Laermans verwijst contingentie naar een veranderend geheel van mogelijkheden. Dit zorgt zowel voor creativiteit als onzekerheid. Contingentie triggert ons denken en doen maar slechts tot op zekere hoogte. Om sociale orde te handhaven hebben samenlevingen contingentiedempers nodig. Verder bouwend op het werk van Niklas Luhmann beschrijft Laermans hoe deze rol voor lange tijd werd vervuld door religie. De onbepaaldheid van het wereldse (het profane) wordt dan van betekenis voorzien door de bepaaldheid van een goddelijke wereld (het sacrale).

Hoewel religie ook vandaag de dag in verschillende culturen nog steeds opereert als contingentiedemper is er een evolutie waar te nemen. Hierbij baseert Laermans zich op die andere grote denker uit de sociologie, Max Weber. Verschillend van de pre-moderniteit, toen de wereldse angst werd gedempt door een god of andere vaderfiguur, gaat de moderniteit gepaard met een onttovering van de wereld. Hierdoor ontstaat een zoektocht naar nieuwe contingentiedempers zoals nieuwe overkoepelende ideologieën of nieuwe vormen van spiritualiteit. Het ogenschijnlijk meest spraakmakende metaverhaal echter is dat van het vooruitgangsgeloof dat wordt belichaamd door vooruitgangsgelovigen die doel-rationeel handelen. Denk aan data en berekeningen als ultieme houvast bij het nemen van beslissingen over technisch-afgebakende problemen.

FV: Ik vind dit een belangrijk moment in het essay. Ook anno 2023 zegeviert doel-rationeel handelen. Quasi alles wordt geteld en omgezet in rationele, schijnbaar voorspelbare logica’s. Wat ik opmerkelijk vind, is dat vele mensen het doel-rationeel handelen tegelijkertijd verloochenen en aanbidden. Ik vraag me soms af of dit met onwetendheid, strategie of machteloosheid heeft te maken. Wellicht is het een beetje van de drie en kan het ook in combinatie bestaan.

Wat Rudi Laermans verder doet is er volgens ons terecht op wijzen dat volledige controle illusoir is. Contingentiedempers maken de toekomst meer voorspelbaar maar niet noodzakelijk. In sommige contexten kan dit een verademing zijn, in andere echter catastrofaal. Laermans geeft het voorbeeld van een kernreactor. Zelfs in zo’n hyper gecontroleerde omgeving kan het misgaan. De vraag die zich opdringt is hoe we het beste omgaan met deze dialectiek van controle en angst. Voor een antwoord gaat Laermans weer te rade bij een Duitse socioloog, deze keer passeert Hartmut Rosa kort de revue. Zonder dat Laermans er gedetailleerd op ingaat lijkt hij wel graten te zien in diens pleidooi voor momenten waarin we onze drang naar controle opzij zetten. Een concrete invulling hiervan wordt niet door Laermans voorzien. Maar dat is misschien ook niet wat we van dit boek moeten verwachten. De kracht ervan schuilt in het herkenbaar maken van wat is, in het verbinden van personal troubles aan public issues, eerder dan in het concretiseren van hoe het zou moeten zijn.

De dialectiek van controle en angst illustreert Laermans door onze omgang met de coronapandemie. Een manier om dit onder controle te houden was door gebruik te maken van bio-politiek (Foucault): levensbeheer op bevolkingsniveau door middel van mondmaskers, quarantaine, lockdowns, handen wassen, afstand houden, ontsmetten, enzovoort. Wetenschappelijke experts werden ingeschakeld maar, zo leerde ‘het virus’ ons, ook technische risicoanalyses en wetenschappelijke expertise kennen hun beperkingen. Virologen stonden bijvoorbeeld tegenover psychologen die de mentale risico’s benadrukten. Bovendien kunnen experts ook onderling van mening verschillen en maken politici eerder een kwalitatieve risicoschatting, daarbij ook rekening houdend met economische factoren en reacties van het publiek. Vele mensen wisten dit niet: wetenschap in actie (Latour) ziet er helemaal anders uit dan gedacht.

FV: De pandemie toont aan hoe wijdverbreid het positivisme is. Volgens Laermans kwam de legitimiteit van het coronabeleid op de helling te staan omdat wetenschappelijke onzekerheid naar het voorplan verhuisde. Ik denk dat wetenschap en politiek net aan legitimiteit hebben verloren door niet voldoende transparant te zijn maar, net zoals vele andere burgers, enkel en alleen het hard-positivistisch wetenschapsgeloof te verkondigen.

Een andere manier om met angst om te gaan is door het te onderdrukken. Anders zou dit een verlammend effect hebben en kunnen we als mens niet langer functioneren. Hier switcht Laermans van topic – dat doet hij in dit essay wel vaker – van de coronapandemie naar onze angst voor klimaatverandering en, meer algemeen, onze angst voor het verlies van controle over de natuur die steeds meer hybride wordt. Meer specifiek heeft hij het over eco-angst, wat hij opnieuw verbindt met het werk van Weber. Eco-angst is volgens hem een uiting van een onderliggend falen van doel-rationeel handelen. Meer specifiek omschrijft Laermans (2021: 64) eco-angst als ‘…een andere naam voor hulpeloosheid in het licht van het modernistische ideaal van doelrationele beheersing’.

FV: Enerzijds volg ik de analyse van Laermans. Het is al sinds de theorie van de risicosamenleving bekend dat risico’s in de vorm van ongewenste neveneffecten ook ontstaan ‘dankzij’ wetenschap en technologie. Anderzijds zie ik heel wat burgers, ook diegene die eco-angst ervaren, die geloof blijven hechten aan een technologische fix en net houvast vinden in de door wetenschap gestuurde uitstoot-politiek. Eco-angst is volgens mij dus niet enkel een uiting van het falen van doelrationele beheersing. Dat kan het zeker ook zijn maar er moet meer aan de hand zijn.

Dit brengt ons naadloos tot de bespreking door Laermans van identiteit(sonzekerheid) en individualisering. Dit omvat twee dimensies: detraditionalisering en vrijheid. Met detraditionalisering verwijst hij naar het verlies van invloed van tradities. Wat vroeger werd voorgeschreven door familie, afkomst, geloof, enzovoort wordt nu een bewuste keuze. Op zich positief in de zin van bevrijdend, maar dit brengt ook meer verantwoordelijkheid, onzekerheid en dus ook angst met zich mee. Verwijzend naar het werk van Zygmunt Bauman stelt Laermans dat onze identiteit een opdracht wordt, iets waar we voortdurend reflectief over en actief mee bezig zijn. Het ‘wie ben ik’ komt op de voorgrond en de waarde van authenticiteit speelt daarin een dominante rol.

DP: Dit is een interessante piste, zeker in onze huidige consumptiemaatschappij. Het mag dan ook niet verbazen dat de notie ‘authenticiteit’ volgens Laermans tot (koop)waar wordt gemaakt. Aan zelfontplooiing hangt vaak een product met een prijskaartje vast. Het kost geld om jezelf te zijn.

Laermans zet hier enkele belangrijke kanttekeningen bij. Handelen uit gewoonte is er immers nog steeds. Je kan ook voor een traditionele biografie kiezen in plaats van vloeibare identiteiten. Daarnaast merkt Laermans op dat de keuzes die we maken, al betreft het de kleding, vaak in groep gebeuren. We zijn ‘authentiek in groep’. Laermans noemt dit ‘heteronome autonomie’.

FV: Hoe ervaar jij dit als cafébaas in een hippere buurt van Antwerpen?

DP: Ik denk dat Laermans zeker gelijk heeft als hij zegt dat handelen vaak nog handelen uit gewoonte is en het resultaat van iemands habitus. Maar de keuze voor een traditionele levensbiografie is ook een keuze en zorgt dus ook voor een bepaalde onzekerheid. Hij beschrijft dit ook kort in het boek. Daarnaast zie ik dagelijks dat de vorming van een identiteit zeer klassegebonden is. Alhoewel tweedehands shoppen en kleding aan elkaar doorgeven onder de cultureel kapitaalkrachtigen nog nooit zo hip is geweest blijft het een performance waarbij slechte acteurs, ondanks de toegankelijkheid, snel door de mand vallen.

Voor diegene die nog onzeker zijn na het toepassen van ‘identiteit als contingentiedemper’ staat een resem experts klaar om ons te helpen met onze levenskeuzes. Laermans haalt hier het voorbeeld aan van de opvoedingsstijl van kinderen. Risicobeheer door voorspelling en berekenbaarheid moet de angst indammen, al brengt deze andere risico’s met zich mee. Ook het uitgebreid aanbod experts en soorten advies creëert keuzestress.

DP: In de inleiding zegt Laermans (2021: 10) dat ‘sociologen zich de kaas van het brood hebben laten eten door psychologen’. Dit is het deel waar ik dit het hardst ervaar. Bijna elke jongere met wie ik samenwerk in de horecawereld of met wie ik praat in het café gaat frequent naar een psycholoog. Vaak met de vraag ‘wie ben ik’ en ‘ben ik dit wel echt’. Mentale gezondheid is veel meer bespreekbaar geworden, en al goed ook. Maar ik heb vaak het gevoel dat hoe meer er wordt gepraat, hoe minder er wordt gezegd. De zoektocht en zelf-reflexiviteit zijn evenzeer een identiteit geworden. Sociologie kan deze tendens in een groter geheel plaatsen en ons doen inzien dat we in onze identiteitsvragen niet zo alleen staan als we denken.

Door toenemende onzekerheid zoeken mensen zekerheid bij een partner, ze zoeken erkenning als totaalpersoon. Laermans laat zich hier inspireren door het boek Love As Passion van Niklas Luhmann. Maar opnieuw komt men ‘bedrogen uit’: ook deze zoektocht kent een collateral damage in de vorm van nieuwe onzekerheden. En hoewel mensen ook kunnen kiezen zich te ontbinden, resulteert dit vaak in sociale precariteit, wat dan weer aan de basis ligt van ontbindingsangst. Laermans beschrijft vervolgens verschillende strategieën om daar mee om te gaan. Hij heeft het over risicospreiding (het behouden van een breed sociaal netwerk), een afstandelijkheid behouden tegenover de partner (cool-down strategie), en er is de optie om openlijk te communiceren waardoor een relatie vergelijkbaar wordt met relatietherapie.

In het volgende hoofdstuk springt Laermans van het thema relaties naar twee aan elkaar gerelateerde kernconcepten uit de sociologie: sociale klasse en status. Ten eerste wordt beklemtoond dat klasse niet louter een abstracte categorie is maar een geleefde realiteit. Laermans verwijst daarbij naar het boek Terug naar Reims van Didier Eribon. Dit deel is nogal compact geschreven en vereist enige voorkennis maar het komt hier op neer. Klasse is iets dat niet louter kan worden toegeschreven. Vaak is het zo dat mensen voelen dat ze tot een bepaalde klasse behoren zonder dat die groep over een duidelijk afgebakend klassenbewustzijn beschikt. Verder concretiseert Laermans het statusbegrip aan de hand van het onderscheid tussen dalingsangst en stijgingsangst.

In het geval van dalingsangst vrees je een sociale daling (bijvoorbeeld door inkomensverlies). In het geval van stijgingsangst leeft de schrik om, verschillend van je peers, niet voldoende te stijgen op professioneel vlak. Of wanneer je beroepshalve net wel scoort maar je schrik hebt voor afwijzende reacties. Ook bij de middenklasse maakt stijgingsgeloof steeds vaker plaats voor een ‘fear of falling’ (Ehrenreich). Dit lijkt ons een terechte vaststelling. Sterker nog, sinds het verschijnen van dit boekessay en de energiecrisis is negatieve dalingsangst wellicht quasi overal toegenomen. Dalingsangst, zo voegt Laermans eraan toe, kan naast jezelf ook betrekking hebben op je kinderen. Deze angst zou gevoed worden door situaties waarin jezelf een stijging hebt gekend.

DP: Dit is een mechanisme dat Bourdieu al omschreef in zijn magnum opus La Distinction. Ervaar je dit zelf ook persoonlijk?

FV: Ik heb ook dalingsangst voor m’n kinderen. Maar voor mij hoeven onze kinderen ook niet nodeloos te stijgen. In eerste instantie wil ik dat ze zich goed in hun vel voelen. Ik denk dat vele ouders niet alleen dalingsangst hebben, maar ook de psychosociale gevolgen vrezen van het stijgen om te stijgen. Naast intergenerationele dalingsangst, waarover Laermans het terecht heeft, denk ik dus dat er ook een intergenerationele stijgingsangst bestaat. Angst gaat in meerdere richtingen en lijkt in die zin wel onafwendbaar. Een mens zou voor minder angstig worden. (lacht)

Angst wordt in meerdere sociale werelden gedeeld. Zo bespreekt Laermans de onzekerheid die bestaat in de culturele economie. Ook kunstenaars allerhande ervaren statusangst door de strijd om symbolisch kapitaal. Hierdoor is netwerking van cruciaal belang. Velen werken op projectbasis en weten na het afronden van het ene project vaak niet wanneer de volgende uitdaging komt. Dit kan gepaard gaan met angstlust en een gevoel van vrijheid maar kent ook een ongemakkelijke keerzijde. Een ander voorbeeld dat Laermans aanhaalt heeft betrekking op de kortgeschoolde klasse. Hier domineert een negatief klassenbewustzijn (mensen kijken op je neer). Statusangst is misschien minder aanwezig, overlevingsangst des te meer. Bovendien zijn geïndividualiseerde werksituaties (denk bijvoorbeeld aan thuisbezorgers, poetsvrouwen, enzovoort) vaak niet bevorderlijk voor collectieve actie. Vakbonden, zo verheldert Laermans, hebben er weinig macht.

In het boek wordt meermaals gesteld dat angst samenhangt met het gevoel dat er ‘iets mis kan gaan in de nabije toekomst’. Een onzekerheid die versterkt wordt door de ondoorzichtigheid van een geglobaliseerde en complexe wereld vol contingentie.  Om deze contingentie te dempen mag het niet verassen dat complotdenken aan belangstelling wint. Laermans spreekt onder andere over de complotverhalen die de ronde doen over het coronavirus. Deze verhalen creëren een simplistische orde in een chaotische realiteit.

FV: Zie je hier een verband met de andere hoofdstukken?

DP: Absoluut. Ik zie in ons huidig gepolariseerd klimaat, dat vaak door angstcommunicatie wordt gedirigeerd, dat een politieke opinie als een identiteitsmiddel wordt gebruikt. Een opinie is niet iets wat men bezit maar iets wat men is. Elk debat wordt haast onmogelijk omdat deze als een persoonlijke aanval wordt ervaren. Dit zag ik vaak tijdens de pandemie en in mijn contact met complotdenkers. De voorbije jaren is mijn zaak meer dicht dan open geweest en uiteraard was dit een financiële aderlating maar gegeven de ernst en het unieke karakter van de pandemie heb ik dit snel aanvaard. Toch kwam ik vaak mensen tegen die het zogezegd voor mij en de horecasector opnamen en hun anti-vaccinologie als een fundamentalistisch geloof moesten verspreiden en ongelovigen bekeren.

Een andere manier om met contingentie om te gaan heeft betrekking op wat Laermans samen met Thijs Lijster ‘de grote vlucht inwaarts’ noemt (Laermans, 2021: 104). Een depolitiserende wending en sociaal isolerende vlucht gevoed door de digitalisering van sociale netwerken. Het doel is hier het uit de weg gaan van de onvoorspelbaarheid van de werkelijkheid. Maar dat is moeilijk. Door nieuwsberichten, rapporten en posts worden we continu herinnerd aan gevaren. En dit is precies wat Laermans omschrijft als angstcultuur. Veiligheid is valse schijn. De angstcultuur is dan een betekeniskader, een bril waardoor we naar de realiteit kijken. Door angstcommunicatie komen we in een staat van voortdurend alarmisme. Dit resulteert in risicoschuw gedrag zoals eerder beschreven door Frank Furedi en Robert Castel. Op politiek vlak uit dit zich in de vorm van een preventiestaat, we moeten ten allen tijden risico’s vermijden door de toekomst meetbaar te maken.

DP: Bij deze beschrijving moet ik aan een interview van de comedian Bill Burr denken wanneer hij zegt ‘I don’t understand what the fucking news is. Here is a bunch of shit you can’t fix that happened and is horrible. In my gym they play CNN all day with the state of California being on fire and school shootings. I’m trying to workout and get away from this shit’.

Burr beschrijft hier op een ietwat grappige manier de angstcommunicatie die deze dagen overheerst alsook wat we eerder besproken als de vlucht inwaarts. De kernboodschap van angstcommunicatie is: ‘ook jij bent in gevaar’ (Laermans, 2021: 112). Sinds de aanslagen van 9/11 verschijnt deze boodschap steeds vaker op het voorplan. En bij elke nieuwe terreuraanslag volgen er verdere sancties. Laermans beargumenteert dat dit net het doel is van terrorisme: angst aanjagen. Het is hierin zeer succesvol omdat de terrorist vaak onzichtbaar en onvoorspelbaar is en bijgevolg burgers als slachtoffer maakt. Het kan ieder van ons overkomen (Laermans, 2021: 112-115). Een terroristische aanslag is bovendien ook vaak spectaculair, wat resulteert in sensationele mediaberichten die het onveiligheidsgevoel verder aanwakkeren. De reactie van een doorgedreven veiligheidsdenken zorgt voor wat Laermans een dubbele angst noemt. Angst voor terreuraanvallen en angst voor de veiligheidsstaat.

DP: Het is volgens mij ook een krampachtige manier om doelrationeel een greep te krijgen op de toekomst die vaak het resultaat is van ons geopolitieke inmenging van het verleden. De preventiestaat is gericht op het voorkomen van toekomstig geweld door onze veiligheidsdiensten, maar onze politieke inmenging is vaak niet gericht op het voorkomen van haatgevoelens tussen verschillende groepen.

Integendeel, angstpolitiek, en meer bepaald populistische angstpolitiek, is politiek die de gedeelde angsten in de maatschappij kanaliseert door het te projecteren op bepaalde groepen. Angstpolitiek transformeert angst in haat (Laermans, 2021: 116). Politiek wordt entertainment, behoedzaam beleid worden provocerende tweets. En de politici die we angstmanagers kunnen noemen zetten drie impliciete angsten om in drie expliciete angstobjecten: (i) de angst voor de politieke elite, (ii) de angst voor de culturele elite met haar multiculturaliteit, en (iii) de angst voor de ander die de sociale orde bedreigd. Angstpolitiek wordt haatpolitiek waarbij ‘de ander’ wordt gereduceerd tot lid van een homogene groep met slechte bedoelingen, aldus Rudi Laermans.

FV: Ben je het daar mee eens, Dries?

DP: Absoluut, Laermans verwoordt op een duidelijke manier hoe populistische partijen in onze samenleving complexe angstgevoelens opvangen en vertalen naar een simplistische beschrijving van de realiteit voor electoraal gewin. Ik denk dat dit een eeuwenoud fenomeen is en we recent hebben kunnen ervaren met de Brexit en de opkomst van politieke figuren zoals Donald Trump. In zekere zin maken ze angst tot (koop)waar. Angstnieuws is sensationeel, je komt er altijd mee in beeld, en het verkoopt. Hoe groter het schandaal hoe beter de clickbait-titel in de kranten of op sociale media. Voor je jezelf als oplossing verkoopt moet je uiteraard een duidelijk afgelijnd probleem verkopen. Dus als politicus is men gebaat bij het verspreiden van angst.

FV: Dit is een win-win voor media en politiek. Ik vind dit belangrijk om te benadrukken. In het essay legt Laermans iets meer de nadruk op contingentiedempers. Er zijn echter ook contingentieversterkers oftewel angst-entrepeneurs zoals vermeld op de kaft van het essay. Dit doet me denken aan het boek en de daarbij horende documentaire Merchants of Doubt (Oreskes en Conway). In analogie kunnen we stellen dat er ook merchants of fear bestaan. In het essay blijft dit wat onderbelicht. Grosso modo ligt de nadruk op de beleving eerder dan de productie van angst. Angst wordt echter niet enkel gedempt, hij wordt ook gecreëerd en intentioneel versterkt omdat het specifieke belangen dient.

Na het lezen van dit boek zullen sommigen wellicht concluderen dat we leven in een angstcultuur (Furedi). Laermans zelf lijkt echter minder pessimistisch of nuanceert dit alleszins. Op de laatste pagina’s van het boek wordt de beschrijvende analyse ingeruild voor een meer normatieve blik. Daarbij onderstreept Laermans het potentieel van ont-angsten: durven denken en doen, ook en misschien vooral in tijden van onzekerheid. De basis-ingrediënten daarvoor zijn vertrouwen en hoop.

In een neo-liberale wereld staan concurrentie en competitie centraal. Dit is nu net – denk aan  de invloed van Weber – wat we volgens Laermans in overvloed hebben. In plaats daarvan hebben we coöperatieve vormen van bestuur nodig. Wederzijds vertrouwen ont-angst. Een concreet voorstel hier betreft het ontwikkelen van een systeem van homogene rechten voor alle werkers, ongeacht hun arbeidsstatuut. Daarnaast verwijst Laermans naar wat we niet nodig hebben, bijvoorbeeld geen flexibele rotjobs. Ook in de politieke wereld ziet Laermans te veel de nadruk liggen op individualisering. Op maatschappelijk vlak wordt het uiten van onzekerheid te vaak gezien als zwakte. En op psychosociaal vlak stelt hij volgens ons terecht in vraag waarom we telkens naar individuele oplossingen grijpen voor structurele problemen. Er lijkt wel een overaanbod aan workshops voor de mind.

Als afsluiter komt Laermans ook terug op het vooruitgangsgeloof. Dit is dan wel niet verdwenen maar er zijn volgens hem steeds meer vooruitgangsongelovigen. Dit komt tot uiting in het toenemend aantal angstverhalen. Ook vaak angst-opjuttende verhalen. In plaats daarvan hebben we volgens Laermans hoopvolle verhalen nodig. Anders dan angst, die mensen verenigt tegen vijanden, draagt hoop de mogelijkheid in zich mensen te verenigen in functie van een betere toekomst. Laermans legt zijn geloof in lokale initiatieven. Sociale media – die te vaak negatief in het daglicht verschijnen – kunnen ook ont-angsten door voorbeelden te geven van hoe het anders kan. Daarbij doelt Laermans op collectieve initiatieven waarin samenwerking en duurzaamheid centraal staan. In abstracto hebben we dit nodig: een collectieve agency! Dat mag Rudi Laermans ons eens komen uitleggen in Het Beestenbos.

 

Reageren? Mail naar: Frederic.Vandermoere@uantwerpen.be  / dries.pasteels@gmail.com

 

Rudi Laermans, Gedeelde Angsten. Kleine Sociologie van Maatschappelijke Onzekerheid., Boom Uitgevers, Amsterdam, 2021, ISBN 9789024444489, € 12,50