Rob Meens

We zijn allemaal vertrouwd met het beeld van Karel de Grote als rechtvaardige bestuurder, groot vorst en vader van Europa. Ieder tijdperk maakt zijn eigen beeld van de Karolingische vorst en voor ons is dat het beeld van de vader van de Europese eenwording, dat onlangs in een grote tentoonstelling in Paderborn nog eens werd benadrukt. De Franse historicus Pierre Riché sprak over de dynastie van de Karolingen als ‘de familie die Europa heeft gemaakt’1. Ieder tijdperk heeft zogezegd zijn eigen droom van Karel de Grote. Het huidige beeld van Karel gaat voor een groot deel terug op de belangrijkste bron voor het leven van Karel de Grote: de levensbeschrijving die Einhard aan de grote Karolingische heerser wijdde om ‘het roemrijke leven van deze uitstekende vorst, de allesoverheersende gestalte van zijn tijd, en zijn roemrijke, door de mensen van tegenwoordig amper te evenaren daden’ niet in vergetelheid te laten wegzinken. Einhard, die nadat hij als jongen naar Aken gestuurd was enkele jaren aan het Karolingische hof verbonden was, koos voor zijn levensbeschrijving van Karel twee centrale thema’s. Het eerste was de buitenlandse politiek, of beter de jaarlijks terugkerende oorlogen waarmee de Karolingische familie furore maakte, want voor de Karolingers was politiek de voortzetting van oorlog met andere middelen. Het andere thema van Einhard was het huiselijke leven van Karel.

De nadruk op Karels huiselijke besognes mag verrassen, maar we moeten niet vergeten dat privéleven en politiek in de Middeleeuwen niet van elkaar waren gescheiden. Een van de belangrijkste politieke ruimtes was bijvoorbeeld de slaapkamer van de koning. Een vorst diende namelijk te allen tijde waakzaam te zijn, er was niets ergers denkbaar dan een slaperige of dromerige koning. Dit gold blijkbaar ook voor Karel de Grote, als we Notger van St. Gallen mogen geloven, die ongeveer zeventig jaar na de dood van de keizer de volgende anekdote aan het perkament toevertrouwde. Een jonge geestelijke die in het holst van de nacht de keizer op de hoogte wilde stellen van een samenzwering, verschafte zich toegang tot diens slaapkamer, waar hij een klaarwakkere (vigilantissimus) keizer aantrof. Nog voor het derde uur van de volgende dag, had Karel de samenzwering ontmaskerd en de samenzweerders gestraft. Toch is, ondanks het ineenlopen van privé en publiek in deze periode, de nadruk op Karels huiselijke geluk in de Vita Karoli van Einhard opmerkelijk. Zo schrijft Einhard in een ietwat dubbelzinnige passage dat Karel zoveel van zijn dochters hield dat hij ze altijd om zich heen wenste te hebben. Het is inderdaad opmerkelijk dat Karel zijn dochters niet, zoals in zijn tijd gebruikelijk, gebruikte als pionnen in het diplomatieke spel door ze aan andere vorsten uit te huwelijken.

Een nog steeds onopgehelderde vraag is die naar het tijdstip waarop Einhard het leven van Karel te boek stelde. Het is duidelijk dat het na Karels dood gebeurd moet zijn en nog onder de regering van diens zoon Lodewijk de Vrome (814-840), maar over de precieze datum verschillen nog steeds de meningen. Het is bijvoorbeeld in de vroege regeringsjaren van Lodewijk gedateerd (ca. 817), maar ook in de nadagen van zijn heerschappij (na 833), toen de keizer grote problemen met zijn zonen had. Voor de vraag naar de ontstaansachtergrond van de tekst, en dus voor een juiste interpretatie van deze sleuteltekst, is een opheldering van de dateringskwestie van cruciaal belang. Zien we de Vita Karoli bijvoorbeeld als een document uit de periode rond 830, de jaren dat Lodewijks regering geplaagd werd door problemen met zijn zonen, die al tijdens het leven van hun vader om de opvolging vochten, dan kunnen we de voorbeeldige beschrijving van Karels leven als een impliciete kritiek op diens zoon zien. Het lijkt echter dat er eerder iets anders aan de hand is met Karels biografie van Einhards hand.

Karels faam was bij zijn dood zo groot dat zijn overlijden aan zijn onderdanen niet onopgemerkt voorbijging. Een monnik uit Sint- Truiden bijvoorbeeld beschreef het verdriet in de door Karel bestuurde landen bij de dood van de keizer. Van oost tot west zouden de mensen door verdriet getroffen zijn geweest. De Franken, Romeinen, alle christenen zouden in diepe rouw zijn. Maar Karels overlijden heeft de monnik ook persoonlijk geraakt. ‘De nacht brengt mij slechte dromen (dira somnia) en de dag brengt mij geen licht, ach ik ongelukkige’, zo schrijft hij. Op het einde van zijn planctus, zijn klaaggedicht, belooft de dichter voor ’s keizers zielenheil te zullen bidden. Dit gedicht toont hoe geliefd Karel was in zijn rijk, in het bijzonder bij de zo gepolitiseerde monniken, die in de negende eeuw een van de belangrijkste steunpilaren van het rijk vormden. Voor hen was Karel blijkbaar een figuur die, hoewel in de praktijk vaak veraf, in de leefwereld van de monniken toch ook zeer nabij was. Wat onze monnik uit Sint-Truiden precies droomde blijft onduidelijk. Droomde hij van Karel zelf, van het rijk na diens overlijden, of wat was nu precies de aard van zijn slechte dromen? In dit geval kunnen we dat niet zeggen. Een andere vraag is of zijn toezegging om voor Karels zielenheil te bidden een conventioneel gebaar was, of dat hij zich daadwerkelijk zorgen maakte om Karels zielenheil.

In de jaren twintig van de negende eeuw maakte een aantal monniken die op een of andere wijze gelieerd waren aan het op een eiland in het Bodenmeer gelegen klooster van Reichenau, zich ook zorgen om het zielenheil van de grote keizer Karel. Een van hen, een monnik genaamd Rotcharius, werd ziek en viel in een diepe slaap. Terwijl hij sliep verscheen aan hem een engel, die hem over een prachtige weg meenam naar een immens en rijk gebouw dat de vorm van een troon had. Daar zag Rotcharius een menigte heiligen die een zo intense rode gloed uitstraalden, dat hij er nauwelijks naar kon kijken. Tussen de heiligen zag hij ook een stralende keizer Karel. De koning nam niet de laatste plaats in onder de heiligen, maar bevond zich ergens in het midden. Hij sprak tot Rotcharius, maakte zich bekend als Karel en verklaarde dat hij van straf gered was en deze eervolle plaats gekregen had door de vrome gebeden van gelovigen. Rotcharius vertelt verder dat hij een huis zag dat donker en vervallen was. Daarin zag hij een menigte geestelijken en anderen die door een zwarte duivel geplaagd werden. Deze ontstak grote vuren onder hun voeten en goot kokend water over hun hoofden. Rotcharius ontwaarde in de menigte drie van zijn medebroeders in Reichenau: Isachar, Gaudius en Winemundus.

Van Rotcharius’ droom weten we dat hij die op 6 januari zag, maar niet in welk jaar. November 824, dus zo’n tien jaar na het overlijden van Karel, had een andere monnik van Reichenau een soortgelijk visioen. Deze monnik, Wetti genaamd, was ziek en had een medicinale drank tot zich genomen. Daarop kreeg hij een heel vreemde droom, waarin alle droomconventies met voeten getreden werden. Engelen droegen de verkeerde kleren, slechte geesten droegen geestelijke gewaden. Had onze monnik een ‘bad trip’? Bij het ontwaken vertelde Wetti de monniken rond zijn bed wat hij gedroomd had. Daarop liet hij zich voorlezen uit het laatste boek van de Dialogen van Gregorius de Grote en viel weer in slaap. Nu verscheen hem de engel die hij in de eerste droom al ontmoet had, maar ditmaal gekleed in de juiste gewaden. Gekleed in passend wit, leidt de engel hem rond in het hiernamaals. Daar ziet Wetti talloze priesters en vrouwen wier genitaliën met vuur en roedes gepijnigd werden. Daarna kwam hij bij:

een vorst die eens de scepter gezwaaid had over Italië en het volk van Rome. Zijn genitaliën werden door een wild dier verscheurd, terwijl de rest van zijn lichaam geschoond bleef van zulk een verwonding.

Verwonderd vroeg Wetti zich af waarom deze man, die zoveel verdiensten had voor het katholieke geloof en voor de bescherming van de kerk, een dergelijke straf diende te ondergaan. De begeleidende engel verklaarde dat deze man inderdaad veel bewonderens- en prijzenswaardige zaken had gedaan en dat hij daarvoor van God zijn loon zou ontvangen; maar hij had zich ook seksuele vrijheden veroorloofd die hijzelf weliswaar van weinig belang achtte en waarvan hij meende dat zij door zijn goede gaven aan God wel weggepoetst zouden worden. ‘Toch, zo besloot de engel, is hij onder de uitverkorenen tot het (eeuwige) leven voorbestemd.’

Wetti’s droom is te beschouwen als een vorm van maatschappijkritiek. Hij bekritiseert niet alleen het toegeven aan de vleselijke lust door Karel, maar ook door priesters en vrouwen, terwijl hij tevens de corruptie van Karolingische graven aan de kaak stelt. De engel spoort Wetti vervolgens aan om de misstanden in de wereld te bestrijden. Het gaat daarbij vooral om sodomie en om het concubinaat. Daarnaast dient hij zich tegen misstanden in kloosters uit te spreken, waarbij het dan met name gaat om vraatzucht, dronkenschap, rijke kleding en hoogmoed, terwijl ook in de kloosters de hebzucht werd aangetroffen. Bij het ontwaken vertelde Wetti zijn droom aan enkele van zijn superieuren en stond erop dat de droom opgeschreven werd. Aan Wetti’s wens werd door twee van zijn medebroeders gehoor gegeven. De voormalige abt van zijn klooster en gewezen bisschop van Basel Heito stelde de droom te boek, evenals Walahfrid Strabo. Heito noemt echter geen namen, hoewel hij vertelt dat Wetti duidelijk individuen had herkend. De Reichenauer monnik Walahfrid Strabo echter schreef Wetti’s droom op in verzen toen hij als monnik in Fulda verbleef, en stuurde zijn geschreven versie naar de kapelaan van Lodewijk de Vrome: Grimald, de vroegere leider van de kloosterschool van Reichenau. Wetti noemde evenmin namen, maar de beginletters van het deel dat over de vorst handelde die in zijn kruis gebeten werd, vormen samen de woorden: Carolus Imperator.

Een derde droom, die waarschijnlijk op Reichenau opgetekend werd en waarin Karel een rol speelde, zou gezien zijn door een arme vrouw uit Laon. Deze vrouw zag de princeps Italiaegekweld worden. Toen ze haar gids vroeg of er ooit een einde aan de kwelling van deze vorst zou komen, vertelde deze haar dat dat inderdaad het geval zou zijn indien tenminste diens zoon Lodewijk de Vrome zeven herdenkingsdiensten voor de doden zou laten vieren, ten behoeve van Karel. In haar droom zag dezelfde vrouw ook een muur bedekt met gouden letters. Toen de begeleidende engel haar vroeg om die letters te lezen, antwoordde ze dat ze nooit had leren lezen. Op aandringen van de engel probeerde ze het toch, en las ze de naam van de vroegere koning Bernhard van Italië (princeps Italiae) in glanzende letters. De naam Lodewijk was echter zo vaag geworden dat hij bijna niet meer leesbaar was. Bernhard, een neef van Lodewijk de Vrome, was, geheel in de lijn van de Karolingische traditie, tegen Lodewijk in opstand gekomen. Nadat de opstand door Lodewijk was neergeslagen, strafte de keizer Bernhard en enkele andere leiders van de opstand door ze de ogen uit te steken. Bernhard overleed kort daarna aan de verwondingen. Lodewijks naam had volgens de begeleidende engel zijn glans verloren op het moment dat Bernhard op bevel van Lodewijk vermoord was. De oude vrouw kreeg de opdracht aan de keizer te melden wat ze in haar droom had gezien. Toen ze dit niet deed, werd ze door blindheid geslagen totdat ze aan het bevel van de engel gehoorzaamde. Deze droom richt zich dus vooral op de persoon van Lodewijk, terwijl Karel niet veel meer is dan ‘the first important stopping point for the political dream traveller of the 820s‘ (blz. 69).

Waarom droomden deze monniken van Karel de Grote? Het is zeker niet uit te sluiten dat de overleden keizer zulk een indruk maakte op de monniken in de rijkskloosters – en Reichenau was een rijksklooster – dat ze daadwerkelijk van de keizer droomden. Karel verbleef regelmatig in zulke kloosters en was zeer bezorgd over de interne organisatie van zulke instellingen. De gebeden die aldaar in grote aantallen opgezegd werden, zag hij als een geestelijke ondersteuning van zijn politiek in de wereld. Het welzijn van zijn rijk was voor de keizer nauw verweven met het gebed van de monniken. De leden van de koninklijke familie waren bovendien opgenomen in de grote lijst met namen van overledenen, opgetekend in de zogeheten boeken des levens (libri vitae), voor wie de monniken hun voorbeden opzegden.

Het is goed mogelijk dat enkelen van deze monniken goed op de hoogte waren van wat er aan het hof allemaal gebeurde. We zagen al dat Grimald kapelaan werd aan het keizerlijk hof. Toch is het merkwaardig dat men pas van Karel droomde nadat hij was overleden. In elk geval vertrouwden de monniken datgene wat ze in hun slaap gezien hadden pas aan het perkament toe na Karels overlijden in 814. Waren ze werkelijk geïnteresseerd voor het zielenheil van de overleden keizer, of ging het hun om iets anders? Het visioen van Wetti is een duidelijke blijk van kritiek op het seksuele leven van Karel. Er is wel gesuggereerd dat deze kritiek veroorzaakt werd door Karels gebrek aan berouw. Hij zou zijn seksuele zondes niet gebiecht hebben en er derhalve ook geen boete voor hebben gedaan. De schildering van zijn kwelling in het hiernamaals zou zodoende een afschrikwekkend voorbeeld zijn voor andere wereldlijke heren die het niet zo nauw namen met de seksuele moraal van de kerk. Dit zou passen in de algemene maatschappijkritiek die in Wetti’s visioen doorklinkt. De oude idee dat hij alleen een rijk kan regeren die ook zichzelf goed ‘regeert’, d.w.z. die zijn passies in de hand houdt, speelt hier op de achtergrond ook mee.

Op de achtergrond lijkt ook een economisch motief mee te spelen. Wat moest men immers doen om het lijden van de keizer te verlichten? Juist, het lezen van missen voor de overledene. En het waren natuurlijk de monniken van de rijksabdijen die deze taak volbrachten, maar alleen als ze daartoe door de vorst in staat werden gesteld. Dit bracht de abdijen niet alleen financieel gewin, maar ook, en dat lijkt me zeker zo belangrijk, een erkenning van hun belang door de vorst. De droom van Rotcharius wordt vanwege zijn eenvoudige vorm meestal als eerste droom behandeld, waarmee gesuggereerd wordt dat het ook om de oudste droom gaat. Op basis van zijn inhoud zou je deze droom beter als een reactie op Wetti’s visioen kunnen beschouwen. Karel verklaart hier immers dat hij door het vrome gebed van de gelovigen van zijn straf, die hier voorondersteld wordt, verlost is en zijn plaats onder de heiligen heeft ingenomen. De droom van de oude vrouw uit Laon is van een andere aard. Zoals gezegd gaat het hier niet langer om Karel, maar om zijn opvolger Lodewijk de Vrome. Terwijl in de beide eerste dromen kritiek geuit werd op de overleden keizer, gaat het nu om de levende keizer. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat de dromen van de monniken van Reichenau mede geïnspireerd zijn door Lodewijks pogingen om het religieuze leven in zijn rijk en in het bijzonder het kloosterleven, te hervormen; pogingen die hem later de bijnaam ‘De Vrome’ zullen opleveren. Een van de eerste acties die de nieuwe keizer onderneemt is de ‘grote schoonmaak’ van het keizerlijk hof. Lodewijk verwijdert een groot aantal van de getrouwen van zijn vader, alsmede al zijn zusters van het hof, een daad die wellicht mede gericht was tegen allerlei alliances die aan Karels hof waren opgebloeid. De Karolingische Rijksannalen (Annales Laureshamenses) vermelden bijvoorbeeld de affaire tussen een van de dochters van Karel de Grote, Bertha, en de hoveling Angilbert. Wellicht moet de kritiek op het seksuele leven van Karel gezien worden in het licht van de kritiek op zijn hof blijkend uit Lodewijks schoonmaak. De monniken van Reichenau speelden verder een vooraanstaande rol in de door Lodewijk geïnitieerde hervorming van het kloosterwezen. Wetti’s droom getuigt ook van een pessimistische kijk op het morele peil van het monnikendom en zodoende van de noodzaak van een hervorming.

De laatantieke filosoof en bisschop Synesius van Cyrene (ca. 370-413/4) stelde in zijn boek over dromen dat kwade regimes er nooit in zouden slagen voorspellende dromen te verbieden. Een tiran zou dit alleen maar kunnen, zo schreef hij, als hij het onmogelijke zou doen, namelijk alle slaap uit zijn koninkrijk verbannen2. Al slaagde Karel de Grote er mogelijk niet in om de dromen van zijn onderdanen te beheersen, hij slaagde er klaarblijkelijk wel in te voorkomen dat negatieve dromen op schrift gesteld en zodoende politiek invloedrijk werden. Maar toen zijn zoon afstand nam van het hof van zijn vader, was de weg vrij om het seksuele leven van de overleden keizer publiekelijk aan de kaak te stellen. De droom werd zodoende een middel tot maatschappijkritiek, maar ook tot een kanaal waarlangs de regerende heerser, Lodewijk de Vrome zelf, bekritiseerd kon worden.

De dromen van de monniken van Reichenau hebben wellicht nog een verstrekkender invloed gehad. Hun kritiek op het intieme leven van Karel de Grote inspireerde mogelijk Einhard tot het schrijven van zijn biografie van de grote keizer. Als lid van de oude garde die niet uit de gratie was geraakt, ergerde hij zich mogelijk aan de kritiek van de jonge garde op de keizer, die ze niet eens persoonlijk hadden gekend. Dit zou dan Einhards nadruk op het harmonieuze huiselijke leven van Karel verklaren. Einhards droom van Karel heeft ons beeld van de ‘vader van Europa’ – en let op het familiale ‘vader’ – vervolgens veel meer beïnvloed dan de dromen van de monniken van Reichenau.

[1] P. Riché, Les Carolingiens: une famille qui fit l’Europe, Parijs, 1983.

[2] Dutton, blz. 35.

Bibliografische aantekeningen

Einhards Vita Karoli is onlangs vertaald door Patrick de Rynck, Einhard: Het Leven van Karel de Grote, Amsterdam, 1999. De visioenen over Karel worden uitvoerig besproken door P. Dutton, The Politics of dreaming in the Carolingian empire, Lincoln en Londen, 1994, waaraan het meeste in dit artikel is ontleend. Heito’s optekening van de Visio Wettiniis gedeeltelijk vertaald door P. Dinzelbacher, Mittelalterliche Visionsliteratur. Eine Anthologie, Darmstadt, 1989, blz. 52-59. Het belang van de rijkskloosters voor de Karolingische politiek wordt benadrukt door M. de Jong, ‘Carolingian monasticism: the power of prayer’, in R. McKitterick (ed.), The new Cambridge medieval history, deel 2, Cambridge, 1995, blz. 622-653. De rol van de monniken van Reichenau in het proces van de kloosterhervorming onder Lodewijk de Vrome is aangeduid in A. Zettler, ‘Der St. Galler Klosterplan: Überlegungen zu seiner Herkunft und Entstehung’, in P. Godman, R. Collins (eds.), Charlemagne’s heir. New perspectives on the reign of Louis the Pious (814-840), Oxford, 1990, blz. 655-687.