René Mendoza Vidaurre

 

Zo’n jaar geleden heb ik het gebied van El Chapare in Cochabamba bezocht, een van de regio’s van Bolivia waar coca geteeld wordt. Ik ontmoette er meerdere familieleden die, naast bananen en ananas, ook een kleine hectare coca telen. De coca bracht het meeste op, tenminste als zij ze voor de militaire inlichtingendiensten konden ‘verstoppen’. Al pratend kauwden wij cocabladeren, als naar gewoonte. Mijn familieleden vertelden me hoe zij dag en nacht door het leger en de politie werden vervolgd. Zij voelden zich genegeerd als mens, omdat hun het recht werd ontnomen om de waarden van hun eigen cultuur te beleven en te onderhouden: ‘Zij beschouwen ons als varkens’, zegden ze mij, ‘zij slaan ons als we uit onze stal komen, en als we binnen blijven, laten ze ons achter met enkel de geur van hun etensresten. We hebben het gevoel dat niemand naar ons luistert. Het is alsof wij geen stem meer hebben’.

Ik ben geboren en getogen met de smaak en de vitaliteit van coca, de bladeren van de plant die pas jaren later door de regering van mijn land ‘illegaal’ werd verklaard, om de regering van de Verenigde Staten te plezieren. Hun leven lang hebben mijn grootouders en ouders coca gekauwd, van kindsbeen af leerde ik er de voordelen van kennen. ‘Acullicar‘, zeggen wij, als wij het hebben over coca kauwen. We mengen de cocablaadjes met de as van enkele planten, maken er balletjes van. Daarop blijven we dan kauwen, zonder het in te slikken, tot al het sap eruit is. Dat sap is voedzaam. Ik herinner mij dat ik soms tijdens het werk op het veld niet kon eten, maar dat was geen probleem als we coca mee hadden. Ook kon coca heel wat ziekten genezen, een ander medicijn kenden wij niet. Bij religieuze rituelen gebruikten wij coca en wierook. Om pijn te vergeten, slaap te overwinnen en te blijven werken was coca onze beste bondgenoot. Als wij het weer wilden voorspellen, waren de cocabladeren onze beste gids. Als kinderen hadden wij verschillende spelletjes waarin we coca gebruikten. Coca vermindert het gevoel van honger, werkt verdovend, bevordert de spijsvertering en helpt bovendien de ‘hoogteziekte’ te overwinnen, als je hoge bergen beklimt of hooggelegen gebieden bewoont. Honderd gram coca, – wat een indiaan elke dag consumeert – verschaft je 305 kilocalorieën, 10 gram proteïnen, 3 à 5 gram plantaardige vetten en de hoeveelheid ijzer, fosfor, kalk en vitaminen die een volwassene dagelijks nodig heeft.

De cocaplant, die op grote hoogte, met weinig zon en in een droog klimaat gedijt, groeide al in de Andes voor er mensen zijn komen wonen. Duizenden en duizenden jaren al gebruiken de Quechua- en Aymara-indianen, mijn voorvaderen, coca als geneesmiddel, voedsel en geld. In onze cultuur – de beschaving van het immense Andesgebied die te danken is aan de Tihuantisuyo, het grote Inca-imperium dat zich uitstrekte over Bolivia, Peru, Ecuador en een deel van Colombia – zouden wij zonder grond wezens zijn zonder hoop, en zonder coca wezens zonder ziel. De volkeren van Centraal-Amerika zijn zonen van de maïs, die van Azië zonen van de rijst. Wij zijn zonen van de coca.

Vragen over een culturele genocide

Als zoon van de coca kies ik voor mijn broeders en zusters, die recht hebben op hun cultuur, die het recht hebben om een leven te leiden als mensen, niet als varkens. Met deze keuze in het hart ben ik dan een brug overgestoken, om te proberen ook de ‘andere kant’ te begrijpen, van diegenen die ten strijde trekken tegen de coca. Zij zijn een kruistocht begonnen ter verdediging van de mensheid, maar die kruistocht brengt mee dat boerengezinnen straffeloos worden vermoord, en vele jongeren tot jarenlange gevangenisstraf veroordeeld. Dat is de logica van hen die, vanuit het centrum van de globalisering, een culturele genocide orkestreren. Wat verbergt die kruistocht? En waarom worden er na meer dan tien jaar onophoudelijke oorlog zo weinig overwinningen geboekt? Staan we hier niet voor een nieuwe virtuele oorlog? Moeten we ons niet afvragen of we de cocaïne niet beter legaliseren? Elke discussie over dit thema moet met open vizier gebeuren en rekening houden met het menselijk gezicht van het probleem, de ethische dimensie ervan, de traditie van de cocacultuur, de reactie van de boeren op de strategie van ‘repressie en sociale planning’, en de geopolitieke gegevens. Al die aspecten verdienen aandacht in het geval van de cocaplant, die geteeld én achtervolgd wordt in de Boliviaanse tropen en in El Chapare meer in het bijzonder.

De coca uitroeien om de cocaïne te elimineren: de politiek van de wortel en de stok

Door de coca uit te roeien zal de cocaïne verdwijnen, en de cocateelt kan uitgeroeid worden door repressie (de stok) te combineren met sociale planning (de wortel): dat is de logica van de drug war, afgekondigd door de regering-Bush senior in 1989 en sindsdien geregisseerd door het Departement Buitenlandse Zaken en de ambassades van de Verenigde Staten in Bolivia, Peru en Colombia, in samenwerking met de regeringen van die landen. Dat beleid is even onrustwekkend als simpel, en heeft ook een geopolitieke dimensie: als de politiek van de wortel en de stok succes heeft, kunnen de betrokken Latijns-Amerikaanse landen een certificaat krijgen dat het parlement van de Verenigde Staten jaarlijks uitreikt aan de staten die deelnemen aan de strijd tegen de drugshandel. Het certificaat is voor die landen ook een noodzakelijke voorwaarde om ‘democratisch land’ genoemd te kunnen worden en om buitenlandse hulp te krijgen.

De drugspolitiek combineert dus de wortel en de stok. De stok, dat zijn de verdelgingsmiddelen waarmee de cocaplant wordt bewerkt. Er wordt ook gerooid of verbrand. Omdat deze acties op tegenstand van de boeren stoten, heeft Bolivia een wet uitgevaardigd die de cocaplant illegaal verklaart; wie aangehouden wordt in verband met coca moet zijn onschuld bewijzen, in plaats van omgekeerd. Om dit beleid uit te voeren riep de regering nieuwe militaire eenheden in het leven, met als enig doel de cocatelers te achtervolgen. De wet probeert een moraliserende campagne te rechtvaardigen waarin ‘coca’ en ‘cocaïne’ als synoniemen worden gebruikt en waarin de cocaproducenten ervan beschuldigd worden de jeugd van het Noorden te verslaven.

De ‘vriendelijke’ kant van de cocapolitiek, de wortel, dat zijn de programma’s van ‘alternatieve ontwikkeling’. Het idee daarachter is dat de boeren die de repressie willen vermijden ook een aanmoediging moeten krijgen om de cocateelt te verlaten en over te schakelen op andere teelten. In El Chapare wordt de teelt van bananenbomen, citrusbomen en koffie gestimuleerd, en introduceert men combinaties van land- en bosbouw. Hier en daar worden ook ploegen opgeleid om alternatieve landbouwproducten te verwerken, en overal regent het beloften van toekomstige hulp aan ex-cocatelers.

Tien jaar oorlog zonder resultaat

De cocateelt is ter dood veroordeeld. Gewapende bataljons rukken de planten uit en verdelgen de oogst. Andere militaire eenheden zijn gespecialiseerd in het achternazitten van de boeren. Het rechtssysteem is gebaseerd op wetten die indruisen tegen de mensenrechten en die beletten dat honderden mensen die er niet in slagen hun onschuld te bewijzen weer vrij komen1. Ondertussen doet men ook onwaarschijnlijk veel moeite om de boeren die nog niet aangehouden werden de idee te verkopen dat het beter is iets anders dan coca te telen.

Na meer dan tien jaar oorlog zijn de resultaten ontmoedigend: het is niet zo dat de cocateelt achteruitgaat, nee, de boerengezinnen worden systematisch uitgedund. Duizenden vervolgden en gewonden, zestig doden en driehonderd gevangenen, dat is de trieste balans van de oorlog in het tweede semester van 2000 in El Chapare, waar veertigduizend gezinnen leven.

Tabel 1. Productie van coca en cocaïne (ton)
 

Cocabladeren

Cocaïne

 

Colombia

Bolivia

Peru

Totaal

Colombia

Bolivia

Peru

Totaal

1987

17.100

54.961

167.000

239.061

34

154

167

355

1992

44.891

80.300

240.000

365.191

91

225

600

916

1999

195.000

22.800

72.500

290.300

520

70

175

765

Lokale experts vermoeden dat de gegevens over de vermindering van de gecultiveerde oppervlakte overschattingen zijn. Maar zelfs als men de vermindering lager inschat, is dat nog een illusie.

Bron: United Nations Office for Drug Control and Crime Prevention, 2000, Global illicit Drug Trends 2000.

Uit bijgevoegde tabel blijkt dat de productie van cocabladeren en van cocaïne in de loop van de jaren negentig inderdaad enigszins teruggelopen is, maar in vergelijking met de jaren tachtig is nog steeds sprake van een verhoging, en zelfs meer dan een verdubbeling van de productie van cocaïne. De totaalcijfers verbergen voorts nog verschillen tussen de landen onderling: soms neemt de teelt toe in belang, dan weer is er een afname, maar alles samen genomen moet men wel spreken van een sterke stijging, over de laatste vijftien jaar2.

De tabel vermeldt bovendien Brazilië niet, waar de cocateelt ook spectaculair is toegenomen in de jaren negentig. Naast deze ‘migratiebeweging’ kun je ook andere tekens van ‘dynamisme’ vaststellen in het drugscircuit. Allereerst vindt een beweging plaats van horizontale diversificatie. Terwijl opium bv. tot 1990 in Colombia onbekend was, zou in 1999 meer dan zesduizend hectare ermee beplant zijn, aldus The Economist. Maar ook in de verticale productieketen kun je veranderingen noteren. Zo wordt de verwerking en afwerking van coca tot cocaïne, die traditioneel werd gecentraliseerd in Colombia, nu ook gerealiseerd in Peru. Terwijl de coca dus migreert naar het noorden van Zuid-Amerika, verhuizen de knowhow en de industriële technologie naar het zuiden.

De ‘alternatieve ontwikkeling’ stimuleren

Meerdere studies hebben bewezen dat het pakket van ‘alternatieve ontwikkeling’ waarmee de officiële repressie wordt gecombineerd, het levensniveau van de ex-cocatelers niet bevordert, integendeel. De producten die worden voorgesteld om de coca te vervangen, zijn niet veel waard op de markt, ze zijn weinig resistent tegen lokale ziekten en, vooral, ze laten slechts één oogst per jaar toe. De omzetwaarde van coca is echter gemakkelijk groter dan tweeduizend dollar per hectare. Bovendien is de coca beter tegen ziekten bestand, en kan men ze vier keer per jaar oogsten.

Er bestaan veel variëteiten van coca. Één ervan wordt plaatselijk veel geconsumeerd, maar is als grondstof voor cocaïne hoegenaamd niet geschikt. De meest coherente anticocaïnestrategie zou erin bestaan juist die variëteit te laten gedijen. Maar zo’n strategie is er niet, evenmin als initiatieven om de markt in te perken van de chemische toevoegsels die noodzakelijk zijn om cocaïne te produceren, en die uit het Noorden worden ingevoerd.

Hulp bij de verwerking van ‘alternatieve teelten’ heeft evenmin resultaat opgeleverd. De weinige initiatieven die er geweest zijn om boerenorganisaties op te richten die zich toeleggen op de verwerking van kokosolie of andere agro-industriële producten, verdwijnen zodra de subsidiestroom ophoudt, terwijl de cocaboeren de eerste verwerkingsfase stilaan zelf kunnen doen, en daardoor zelf een groter gedeelte van de toegevoegde waarde van de productieketen opstrijken. Die eerste verwerkingsfase vergt immers geen noemenswaardige technologische vaardigheden.

De ‘stok’ van de cocaïnebestrijding heeft de sociaal en economisch meest achtergestelde bevolkingsgroepen getroffen, maar ook de mensenrechten en de democratie zelf geschonden. Dat zijn nochtans waarden die de Verenigde Staten zelf hoog in hun vaandel voeren. De ‘wortel’ van de alternatieve ontwikkeling is daarentegen eigenlijk een typisch paternalistische politiek. Bijna elke politiek van plattelandsontwikkeling vervalt in dezelfde fout, omdat er wordt uitgegaan van de controleerbaarheid van boeren. Zowel het boerenverzet, de migratie van de coca en de industrialisering ervan als de toegenomen armoede bewijzen dat de overheid des te hardhandiger gebruikmaakt van de stok, omdat de wortel zo zwak is.

Drie onrustwekkende hypothesen

Stel dat de cocaplant uitgeroeid wordt, hoe kan de overheid dan vermijden dat de cocatelers opnieuw beginnen? De Amerikaanse beleidsadviseurs hebben twee maatregelen uitgedokterd: militaire basissen en nationale wetten. Zo hebben de Verenigde Staten militaire basissen opgericht juist in die gebieden waar de coca wordt uitgeroeid; Zuid-Amerikaanse legereenheden worden door VS-militairen klaargestoomd en gesuperviseerd. Het militaire offensief van de Verenigde Staten in Colombia is het meest extreme voorbeeld van die strategie. Het Plan-Colombia is erdoor gedrukt op grond van het morele argument van de strijd tegen de drugs. De tweede maatregel betekent dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassades van de Verenigde Staten de regeringen van landen als Bolivia ertoe aanzetten wetten uit te vaardigen op grond waarvan telers die opnieuw coca inzaaien als criminelen kunnen worden veroordeeld.

Als de uitroeiing van de cocaplant en de ‘alternatieve ontwikkeling’ succesvol zouden verlopen, dan zou de uitbouw van militaire basissen geen zin hebben. En als het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Amerikaanse ambassades echt zouden geloven in die ‘alternatieve ontwikkeling’, waarom zouden de nationale wetgevingen dan aangepast moeten worden? In Chapare, net als in andere Latijns-Amerikaanse dorpen, heeft men daarvoor drie verklaringen. Ten eerste: na het verlies van het Panamakanaal zouden de Verenigde Staten de militaire controle over het continent willen bewaren, en de kruistocht tegen de drugs zou daartoe een uitstekend voorwendsel zijn, terwijl andere argumenten moeilijk te verkopen zouden zijn aan de Latijns-Amerikaanse publieke opinie. Een tweede verklaring verwijst naar het verlangen van de Verenigde Staten om het amazonegebied te controleren, vooral omdat het zo rijk is aan natuurlijke hulpbronnen.

De derde hypothese is het meest verontrustend: de regering van de Verenigde Staten wil voorkomen dat een gedeelte van de opbrengst van de sappige cocaïnehandel in het Zuiden blijft hangen. Het cocaïnecircuit is immers niet alleen een echt internationale bedoening, het is ook de eerste internationale keten waarvan een aanzienlijk deel van de winst wordt gecontroleerd door het Zuiden. Die derde verklaring lijkt bevestigd te worden door de vaststelling dat in het Noorden ook duizenden, goeddeels arme jongeren worden gearresteerd en dat de ‘grote vissen’ buiten schot blijven, terwijl in het Zuiden zowel de kleine als de grote vissen gevangen worden genomen.

Wij zouden bij deze derde verklaring moeten stilstaan, al was het maar om het farizeïsme dat eruit blijkt. Niemand kan ontkennen dat, terwijl de cocatelers van El Chapare en van zoveel andere uithoeken van de Andes gestraft worden, in de grote steden van de Verenigde Staten zelf de kleine benodigdheden van cocaïnegebruikers zowat vrij in de handel zijn: inhaleerders, spiegeltjes, mesjes, apparaten om de puurheid van cocaïne te testen… Noch kan iemand ontkennen dat de Noord-Amerikaanse cocaïneverdelers aanhoudend hebben geprobeerd de cocaplant aan te passen aan het klimaat van een of andere streek van de Verenigde Staten. Met de cocaplant is het tot nog toe niet gelukt, met marihuana wel. Er wordt overigens te weinig gezegd dat marihuana geen Latijns-Amerikaanse teelt meer is: het is de derde belangrijkste teelt geworden van de Verenigde Staten, na maïs en tarwe. De staat California is van dit hallucinogene kruid de eerste producent in de wereld, gevolgd door de staat Oregon en Hawaï. De marihuana van de Verenigde Staten dekt de behoeften van zo’n vijfentwintig miljoen Amerikaanse gebruikers.

Van coca naar cocaïne

Was de cocaïne uitroeien echt hét doel van de oorlog, dan zou het beleid van de Verenigde Staten gericht moeten zijn op de motor van de drie fases van het productieproces – aanmaak, verwerking en commercialisering – en op de spilfiguren binnen elk van die fases.

In de eerste fase wordt het cocablad vermalen tot pasta: de bladeren worden gedroogd en er wordt zwavelzuur en water aan toegevoegd, dan wordt het geheel fijngestampt. Aan de pasta voegt men kerosine toe, die ervoor zorgt dat de alkaloïde van het cocablad – de cocaïne – naar de oppervlakte komt drijven. Door het sap in de zon te laten drogen verkrijgt men het cocaïnesulfaat. Die eerste verwerkingsfase is in handen van de cocatelers zelf, van grootgrondbezitters en mensen van de stad, eigenaars van benzinepompen en apotheken.

In de tweede fase, van afwerking en verfijning, wordt de coca behandeld volgens een chemisch procédé. Men spoelt het cocaïnesulfaat in een bad van ether en aceton en men voegt er chloorzuur aan toe. Zo verkrijgt men ‘cocaïnechloride’, oftewel de pure cocaïne. Het is het werk van farmaceutische bedrijven, laboratoria, chemische fabrieken, industriële of zelfs rurale ondernemers. De eerste fase van de verwerking gebeurde vroeger in Peru en Bolivia, terwijl de tweede fase werd gerealiseerd in Colombia; nu is de situatie gewijzigd, sinds de repressie toeneemt en de keten zich verplaatst.

In al die productiestappen, die uitgevoerd worden in het Zuiden, speelt het transport een sleutelrol. De coca wordt met gewone voertuigen naar de plaats van verwerking gebracht. Daarna gaat het met vliegtuigjes en bootjes en grotere vliegtuigen naar de laboratoria, en ten slotte naar de consumenten in het Noorden. In deze keten vind je tussenpersonen van verschillende rang: kleinhandelaars, café-eigenaren, bendejongeren… De groothandelaars zijn echte professionals: bootbezitters, burgerij met contacten bij de overheid, huurlingen, superhandelaars. Op het einde van de keten staan de consumenten, voor het grootste deel jongeren, uit alle klassen van de maatschappij, maar vaak armeren, – bovendien meestal van Latijns- of Afro-Amerikaanse origine! We mogen echter ook niet uit het oog verliezen dat de farmaceutische nijverheid en zeer machtige bedrijven als Coca-Cola, dat jaarlijks 175.000 kg uit El Chapare invoert, ook een belangrijke afzetmarkt vormen. Het gaat hier ongetwijfeld over dezelfde variëteit als die waarmee cocaïne wordt aangemaakt.

Uit dit summiere overzicht blijkt alvast dat de cocaïneketen ingewikkelder is dan een simpele binaire structuur van producenten en consumenten. En dat de spilfiguren van de keten de handelaars zijn die over kapitaal en machtige contacten beschikken, zodat zij ongehinderd de cocaïne kunnen vervoeren en verhandelen. Zij controleren ook de tussenpersonen, de transporteurs, en in vele gevallen ook de verwerkers van de tweede fase.

Het is meer dan duidelijk dat de voornaamste schakels van de keten in het Noorden liggen. De tsaren van de cocaïne in het Noorden en de politieke en financiële structuren waarin zij zich schuilhouden, die zouden het doelwit van de oorlog tegen de drugs moeten zijn. Men zou geen middelen mogen verspillen aan spektakelshows waarin personen worden aangehouden die enkele kilo’s pasta vervoeren, of waarin kleine tussenpersonen en consumenten worden gearresteerd met een paar gram cocaïne op zak, terwijl de keten in feite rekent in tonnenmaat, en cocaïne wordt verhandeld door witteboorden. Maar die zijn immuun en straffeloos, waarschijnlijk ten dele omdat de stroper ook boswachter is. Als straks de grote cocaïnehandelaren teruggevonden zouden worden in de buurt van degenen die het anticocaïnebeleid op poten hebben gezet, dan hoeft dat ons niet te verbazen.

Een handel met een ongelooflijk winstpotentieel

De cocaïnehandel genereert fabuleuze winsten. Die zouden in het jaar 1989, wat het Amerikaanse continent betreft, tweeëntwintig miljoen dollar hebben bedragen, waarvan twintig miljoen gerealiseerd in de Verenigde Staten. Alleen in de wapen- en de oliehandel kan men daaraan tippen. En dan nog: nergens kun je sneller rijk worden. In deze handel waar men graag de bedragen afrondt, winnen de best geplaatste ondernemers duizend dollar per geïnvesteerde dollar.

Je kunt de cocaïneketen ook beschrijven in termen van prijzen. Met 275 kg coca maak je 2,5 kg pasta, die dan kan worden omgezet in 1 kg cocaïnesulfaat, wat uiteindelijk 600 g pure cocaïne oplevert. De cocaboer krijgt voor zijn 275 kg cocabladeren 250 dollar, 2,5 kg pasta kun je verkopen tegen 5000 dollar, voor 1 kg cocaïnesulfaat betaal je 11.000 dollar, en de pure cocaïne wordt op de grens van Latijns-Amerika aangeboden voor 20.000 dollar. In het Noorden gaan de prijzen pas echt de hoogte in. Dezelfde kilo pure cocaïne kost in de Verenigde Staten 60.000 dollar. Die kilo wordt dan nog meestal versneden tot een totaalgewicht van 2 kg, die aldus 120.000 dollar opbrengen. Dat pakket wordt ten slotte nog eens verdund, tot men een gewicht van 8 kg kan verkopen, per gram, met een uiteindelijke straatwaarde van alles bij elkaar 500.000 dollar3.

Noord en Zuid: inconsistente wetgeving

Cocaïne is geen coca. Coca is de centrale teelt van een duizend jaar oude cultuur, die sinds mensenheugenis consumenten had, en nog steeds heeft. De geschiedenis van de cocaïne is veel korter. Men is pas op het einde van de negentiende eeuw uit cocabladeren cocaïne beginnen te trekken, dankzij de vooruitgang van de chemische en farmaceutische nijverheid in ontwikkelde landen. Cocaïnegebruik raakte zeer snel ingeburgerd in elitaire kringen van Europa en de Verenigde Staten. In 1931 werd het gebruik en de verhandeling ervan in heel de wereld illegaal verklaard.

Cocaïne is een kunstmatig product, oppeppend en niet zonder risico voor de gezondheid, net als alcohol. Alcoholgebruik kan schadelijker zijn dan cocaïnegebruik. Maar moeten we dan de oorlog verklaren aan de suikerriet-, rijst- of maïsproducenten? Moeten we de whisky- of bierdrinkers arresteren? Dat lijken zelfs domme vragen. Is het dan niet even dom de cocaproducenten aan te vallen om het cocaïnegebruik af te remmen? De coca is een product uit het Zuiden, maar de producten die noodzakelijk zijn om de coca tot cocaïne te verwerken blijven uit het Noorden komen. Dezelfde vliegtuigjes die de cocaïne naar de Verenigde Staten brengen, komen terug met ether. Hetzelfde netwerk verzorgt het transport van de twee producten. Waarom wordt dan slechts één product vervolgd? Vanwaar deze inconsistentie in de wet, waarbij het Noorden meer mag dan het Zuiden?

De vraagzijde: samenlevingen in crisis

Het is duidelijk dat de vraag naar cocaïne niet wordt bepaald door het aanbod. Cocaïne is geen product waarvan de verkoop wordt aangezwengeld met reclameboodschappen. Cocaïne is, door zijn prijs, een luxeproduct.

De grootste vraag naar cocaïne komt uit het Noorden. Volgens officiële cijfers is de vraag de laatste jaren gestabiliseerd. De grootste markt blijft de Verenigde Staten – voornamelijk de steden. Als de vraag lichtjes afneemt in de Verenigde Staten, dan is dat vooral te danken aan de vermindering van gelegenheidsgebruikers. In Canada noteerde men een afname tussen 1993 en 1997, maar alweer een stijging daarna. De cocaïneconsumptie is in Europa in de jaren negentig voortdurend gestegen, behalve in 1998.

Ook de prijzen blijven blijkbaar stabiel, met kleine variaties van land tot land. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat men noch het aanbod noch de vraag onder controle heeft. Niets wijst erop dat de consumptie zal afnemen, wat overheerst is een beeld van stabiliteit.

Men schat het aantal verslaafden in de Verenigde Staten op twintig à dertig miljoen. Maar waar komt de vraag naar cocaïne vandaan, waarom zijn er zoveel verslaafden? Is het frustratie, vervreemding van de eigen sociale werkelijkheid? Is het de leegte die voortvloeit uit het individualisme en de technobureaucratie die vriendschapsbanden overbodig hebben gemaakt? Is het een tekort aan controle over het eigen leven? Maar zou het dan niet redelijker zijn antwoorden te zoeken en programma’s van ‘alternatieve ontwikkeling’ uit te denken voor het Noorden?

De cocaïne legaliseren?

Als er een vraag is, volgt het aanbod vanzelf. Hoewel de Verenigde Staten met brio de stok en de wortel hanteren, duikt de coca op in nieuwe streken. De cocaplant lijkt onuitroeibaar. Omdat er ook vraag is naar coca als basis voor geneesmiddelen – die vraag heeft altijd bestaan –, maar in de eerste plaats omdat er in het Noorden vraag is naar de luxedrug. In de toekomst zal men misschien cocaïne kunnen aanmaken zonder gebruik te moeten maken van de cocabladeren. In de toekomst zal de cocaïne misschien gelegaliseerd worden in heel de wereld. Als dat ooit gebeurt, wat zal dan de zin zijn geweest van het ruïneren van zoveel boerengezinnen, en van zovele moorden? De geschiedenis leert ons dat zelfs koffie op een bepaald moment een verboden en ‘immoreel’ product is geweest.

Met de tijd kunnen de zaken veranderen. Maar ook volgens de plaats. In landen waar de consumptie van softdrugs gelegaliseerd werd, wijzen de statistieken niet op een ernstiger situatie dan in de landen waar die consumptie illegaal, verboden en strafbaar is. In elk geval blijkt uit de historische evoluties en de verschillen tussen de landen dat de moraal van om het even welke economische activiteit zeer relatief is. Illegaliteit zorgt overigens voor een bijkomend economisch risico, en het zijn dergelijke risico’s die een transparante prijsbepaling bemoeilijken. Bovendien moedigt illegaliteit de vorming van corruptiekartels aan: de ‘ondernemers’ van illegale zaken moeten de moraal, de autoriteiten en de instituties afkopen… Ten slotte, de illegaliteit genereert geweld. Omdat er in de maffiawereld noch wetten noch rechters zijn om zakenconflicten op te lossen, worden de problemen met geweerschoten geregeld.

Meer en meer geesten en stemmen denken en spreken ten voordele van de legalisering van de productie, de handel en de consumptie van cocaïne. Om de markt vrij te maken. In tijden waarin alle wegen van de wereld naar de vrije markt moeten leiden, is een dergelijke argumentatie steekhoudend. De dag dat de cocaïne legaal wordt, zal het gedaan zijn met de fabelachtige winsten en zal het geweld dat de sector typeert vanzelf verminderen. De Noord-Amerikaanse drugsbaronnen hebben er het meeste belang bij dat het niet gebeurt, zij zijn de Al Capone’s van vandaag, die de meeste miljoenen verdienen aan de cocaïne.

Spelen met vuur: een uitgevonden en onnodige oorlog

De grens tussen moraliteit en immoraliteit is het moeilijkst te ontwaren vanuit het standpunt van de politiek en economisch machtigsten, die in dit geval de waarden gewoon omkeren: de vijand is de cocaïne, maar het is de coca die wordt aangevallen. Wat fout loopt, is de moderne samenleving waarin een grote groep jongeren geen uitweg meer vindt, maar men sluit de jongeren op omdat ze cocaïne proberen. De cocaïne, die vast en zeker gelegaliseerd zal worden in de toekomst, en de coca, het culturele symbool van miljoenen mensen, reeds duizenden jaren lang, worden zondig verklaard, terwijl men zich eigenlijk bezondigt aan het volkomen straffeloos verspillen van boerenbloed. Zou het niet beter zijn nieuwe vormen van samenleving te ontwerpen dan nieuwe oorlogen uit te vinden?

Bij het uitroepen van de cocaïneoorlog, die fundamenteel de waarden omkeert, lijkt men ongevoelig te zijn voor de diepe wonden die in de Latijns-Amerikaanse bevolking geslagen worden en voor de gevolgen van die politiek op middellange en lange termijn. Elke actie wekt reactie, in casu bv. van boerenbewegingen. En zo zal het sociale conflict in Bolivia, Peru en bovenal in Colombia nog aangezwengeld in plaats van verminderd worden. De staat kan de boer op korte termijn vernederen, maar daardoor wordt op langere termijn geweld gezaaid.

Wat geen aandacht krijgt van de regering van de Verenigde Staten, noch van de overheden in het Zuiden die zich schikken naar hun Grote Buur, zou wel van belang moeten zijn voor wie de zijde van de meerderheid kiest en de armoede uit de wereld wil bannen. De Boliviaanse staat vernedert zijn eigen boerenbevolking, door het gedrag van soldaten die vaak uit dezelfde dorpen afkomstig zijn. Dat zullen de boeren nooit vergeten. Ook de mooiste projecten van ‘alternatieve ontwikkeling’, ‘duurzame ontwikkeling’ en ‘armoedebestrijding’, van ‘versterking van de civiele maatschappij’ en ‘stedelijke participatie’ zullen die wonden niet helen. Of zullen priesters, ngo-experts en internationale agentschappen die nu geen mening lijken te hebben over deze onnodige en gewelddadige oorlog, daar wel in slagen? Mogen we verwachten dat een boerenzoon naar zijn leraar luistert als die het heeft over respect voor de president van het vaderland, wanneer de nacht tevoren zijn vader is vermoord, zijn broer opgesloten en zijn tante verkracht, in naam van diezelfde president en datzelfde vaderland? Bolivia is een beetje de achilleshiel van de globalisering: cultuurverschillen worden genegeerd. De landen uit het Noorden leggen hun eigen waarden op en verspillen enorme geldmiddelen als ze de Latijns-Amerikaanse landen de oorlog verklaren. De gevolgen ervan maken duidelijk dat ze tegen windmolens vechten.

De drug van de oorlog

De regering van de Verenigde Staten heeft een verborgen agenda: ze wil haar eigen cocaïnebaronnen verdedigen, en de opbrengst van de rijke grond van het Amazonegebied voor zichzelf opeisen. Ondertussen wendt ze de ogen af van de interne tegenstellingen binnen de eigen samenleving. De regering van de Verenigde Staten speelt met vuur. De vulkaan van de vernederden zou kunnen openbarsten. Het geweld dat gezaaid wordt om te verhinderen dat er coca gezaaid wordt, zal slechts één oogst opbrengen: meer geweld.

De Boliviaanse overheid zou in dialoog moeten treden met de boerenbeweging van de cocatelers, die een rol spelen in de politieke instellingen van het land, en eigen vertegenwoordigers hebben in het Parlement en de gemeenteraden. Het zou een gelegenheid zijn om een nationaal project op touw te zetten, zonder zich nog langer te moeten optrekken aan een oorlogje uit het buitenland. Alleen de dialoog, en niet de monoloog die één visie oplegt en steeds meer de stok hanteert, met een wortel die niet voedt, zal een gemeenschappelijke horizon scheppen. Slechts op die manier zal Bolivia kunnen ontsnappen aan de drug die oorlog heet.

(vertaling: Tom De Herdt,tom.deherdt@ua.ac.be )

 

[1] Zie ook de ‘zaak-Tierra’, die in de Belgische pers enige aandacht heeft gekregen, omdat de Belgische echtgenoot van een van de ngo-coöperanten uitgestuurd door Broederlijk Delen erin betrokken is. Voor meer informatie, zie www.broederlijkdelen.be.

[2] De stijging in productie gaat gepaard met een daling in beteelde oppervlakte tussen 1987-1999, van 230.800 ha tot 183.000. Er vond m.a.w. een sterke rendementsverhoging plaats.

[3] Hierbij valt op te merken dat de puurste cocaïne ook de duurste, maar wel de gezondste is. Het is de upper class – zangers en artiesten, politici en ondernemers – die om het even wat kan betalen om over pure cocaïne te beschikken. De arme landen van het Zuiden, en de armen van het Noorden consumeren geen pure cocaïne, maar crack of Bazooka: slecht versneden cocaïne, met chemische toevoegingen die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid.