Nicholas Tresilian*

Verschenen in November 2012 in Streven Tijdschrift

 

Amo, amas, amat!’ – de traditionele openingslitanie van de docent klassieke talen voor een nieuwe groep classici in de dop. ‘Amamus, amatis, amant!’ Wat gebeurt hier, in het klaslokaal, op dit canonieke moment? Is het de leraar die een zekere Latijnse liefde voorlegt – aan zijn waarschijnlijk verwarde jonge publiek? Geeft hij of zij uiting aan een primaire kreet als ‘amo ergo sum?’ Natuurlijk niet. Het ware amo ergo sum heeft die ochtend aan de schoolpoort gedag gezegd tegen de jonge classicus en is vertrokken om achter een computer te gaan zitten ploeteren of de afwas te doen. De docent zit op een ander spoor. Door de wereld van de liefde te kiezen als het kanaal voor de verspreiding van informatie – de verbuiging van de tegenwoordige tijd van het zo bruikbare Latijnse werkwoord, stelt hij het amo in dienst van een andere halfgod, de halfgod der objectiviteit – het cogito ergo sum. Want het is het cogito, en niet het amo, dat de studieboeken schrijft, dat de syllabus samenstelt, dat de leeslijsten samenstelt, de examens plant en de resultaten noteert op een schaal van 1 tot 10, om de leerlingen te kunnen indelen naar hun schoolprestaties. Maken we een schematische voorstelling van het schoolleven, dan is het cogito de opvallende figuur en het amo het terugwijkende veld.

In dit opzicht vormt de school de microkosmos van de vooroordelen van de westerse samenleving in het industriële tijdperk. Door in onze communicatie met de biosfeer het cogito, met zijn rationele betekenissen, het allerbelangrijkste te maken, hebben we het amo gedegradeerd tot het punt waarop nu de biosfeer in een steeds slechtere staat begint te verkeren. De wetenschappen, die de belichaming van het cogito vormen, zijn er uitermate in geslaagd om de menselijke soort te verheffen van een manuele naar een machinale ecologie, maar de toewijding van de wetenschap aan het waarschijnlijke en voorspelbare maakt haar ongeschikt om te kunnen omgaan met de onvoorspelbare en onwaarschijnlijke resultaten van haar eigen prestaties. Om ons te kunnen verbinden met de vluchtigheden van onze hedendaagse risicomaatschappij moeten we de bronnen van alternatieve vormen van communicatie in kaart brengen, bronnen die gebaseerd zijn op relationele betekenis. Relationele betekenis ontstaat op spontane en onvoorspelbare wijze (is ‘emergent’) in menselijke verhoudingen. Het gaat hier om de meeromvattende vormen van het amo ergo sum. Om deze stem in het spel te kunnen betrekken, moeten we beginnen haar serieus te nemen.

Een reductionistische cultuur

Elke grote beschaving heeft haar culturele grand projet gekend. De Egyptenaren hadden hun immense monumenten en hun watermanagement voor de overstromingen van de Nijl. De Grieken en de Romeinen hadden keizerrijken waarmee ze hun gevorderde vormen van cultuur konden verspreiden over andere gebieden. De Chinezen bouwden hun Muur om de nomadische Mongolen buiten te houden, hadden de ingenieuze complexiteit van hun ‘verboden steden’ van waaruit successieve dynastieën de Chinese volkeren bestuurden, en bezaten een vloot met gigantische jonken die zij uitzonden om de grenzen van de gekende wereld te verkennen. Het grand projet van de westerse beschaving is aantoonbaar ambitieuzer, risicovoller en voor de menselijke soort mogelijk beslissender geweest dan elk van de genoemde culturen. In de laatste vijfhonderd jaar heeft de westerse wereld het platform geleverd voor de evolutionaire sprong van een manuele naar een machinale ecologie, die de manier waarop de menselijke soort aan zijn kost komt, compleet heeft veranderd. Tegelijk heeft deze verandering ervoor gezorgd dat de menselijke populatie exponentieel is toegenomen – van minder dan een half miljard vijfhonderd jaar geleden tot zes miljard op dit moment, en men verwacht de negen miljard te bereiken tegen 2040.

In het proces van leren omgaan met deze ingrijpende verandering in de relatie tussen onze soort en de biosfeer, heeft het Westen een zeer beweeglijke, weinig coherente cultuur ontwikkeld – een cultuur als een bouwplaats, sloppenwijk en casinostad tegelijk, een cultuur die zijn ultieme expressie bereikt in de ideologie van het reductionisme. Dit is de ideologie van het industriële tijdperk, waarin complexiteit wordt beschouwd als ruis, en eenvoud als signaal. Zo draait het reductionisme de zienswijze van het eraan voorafgaande proto-industriële tijdperk om, waarin men juist complexiteit waardeerde boven eenvoud – vooral in de kunsten. Het krimpende signaal van het reductionistische discours (in alles: van atoomfysica en conceptuele kunst tot voedselfranchising en teenage ‘cool’) creëert een meer gedeconstrueerde, uitwisselbare en vloeibare cultuur. Dit is een cultuur die talig vergemakkelijkt is om dienstbaar te zijn aan de steeds snellere veranderingen in relatie tot de biosfeer. Een cultuur waarin de 0.1-versie van een nieuwe technologie altijd snel wordt opgevolgd door een 0.2-versie.

De ontkoppeling van natuur en cultuur

In een toekomstig tijdperk – als onze soort tenminste tot dan overleeft – zou het westen wel eens niet zo maar vergeven kunnen worden voor de radicale ontkoppeling van cultuur en natuur op grond waarvan het de natuur zonder veel gewetensbezwaren kon exploiteren. Of voor de verkwistende consumptie van natuurlijke grondstoffen, of voor het Dawkins-achtige naäpen van de oude geloofssystemen[1] waarin de oude contracten tussen natuur en cultuur lagen verankerd. Of voor de enorme mondiale risico’s die het Westen creëerde voor de gehele menselijke soort. Als dit gebeurt, zal zeker worden gehamerd op dat aspect waarop de westerse cultuur zich nog het meest onderscheidde van de oude culturen: de buitengewone prioriteit die het Westen gaf aan rationele communicatie – het cogito ergo sum, aangestuurd door het aristotelische beginsel van de non-contradictie.

Aristoteles’ principe wil zeggen dat geen enkele entiteit tegelijkertijd wel en niet een bepaalde eigenschap kan hebben. Een doos kan niet tegelijk zwart en niet-zwart zijn. Een persoon kan niet tegelijk dood en niet-dood zijn. Dit principe vormt nog altijd de basis van alle logica – maar eigenlijk is het beginsel een idealisatie. Denk maar aan het Onzekerheidsprincipe van Heisenberg, volgens welk een deeltje zich tegelijkertijd wel én niet in een bepaalde positie kan bevinden. Deze staat van superpositie uit de quantumfysica zet Aristoteles compleet op zijn kop. In de cultuur is dit ook het geval: goden kunnen tegelijk levend en dood zijn, liefde is impliciet in haat. Negatieven en positieven, signaal en ruis, verstand en emotie blijken vaak te concurreren om dezelfde meme[2]. Zelfs wanneer we streven naar rationele precisie, is het onvermijdelijk dat er een beetje onzekerheid, het culturele equivalent van Plancks constante, door ons oordeel zweeft. Morele oordelen zijn dan ook zelden echt ondubbelzinnig – en als ze wel ondubbelzinnig zijn, zijn ze doorgaans niet te vertrouwen.

De canonieke communicatietheorie houdt zich verre van deze semantische informatiemoerassen, om ze af te doen als irrationeel, onmeetbaar en onbegrijpelijk. In plaats daarvan richt het zich op dat stuk van de werkelijkheid dat met de eigen logica kan worden begrepen. Haar regels sturen een economie van formele communicatie aan, waarbinnen de belangrijkste activiteit is: de verspreiding van informatie van zender naar ontvanger. Zij spreekt in feiten, regels en codes die rationeel gevalideerd kunnen worden: inventarissen, taxonomieën, bankrekeningen, balansen, managementcijfers, verkoopcijfers, contracten, wetboeken en methoden van versleuteling, officiële documenten, prijzen van aandelen, handelsindexen en opties, geboortecertificaten, trouwboekjes, landkaarten en dergelijke. Rationele informatie kan ook worden vervalst: door fraude, door kopiëren, door witwassen en allerlei andere vormen van georganiseerde misdaad. Het rationele wordt voortdurend bedreigd vanuit het irrationele. Het wordt er kwetsbaar door. Het cogito is altijd in conflict.

Quantumfysica in de informatietheorie

De eerste die het cogito wiskundig benaderde was Claude Shannon, in zijn boek The Mathematical Theory of Communication[3]. Hij publiceerde het boek als co-auteur, samen met Warren Weaver, die de niet-mathematische introductie leverde. Het was Shannons briljante inzicht dat communicatie een activiteit (werk[4]) is, waarvan de efficiënties en inefficiënties dus kunnen worden gevat in een thermodynamisch model. In dit model wordt gebruikgemaakt van de positieve en negatieve waarden van entropie – als respectievelijk signaal en ruis. Shannon definieert het concept ‘ruis’ als het natuurlijke product van een overbezet kanaal, en zodoende kunnen signaal en ruis tegelijk, en in hetzelfde bericht, voorkomen. Maar Shannon was een communicatietechnoloog, destijds werkzaam bij Bell Technologies, en het was zijn eenvoudige ambitie om zoveel mogelijk ruis te elimineren, dit geheel in overeenstemming met de aristotelische principes. Zijn elfde theorema wil zeggen dat zolang een communicatiekanaal niet overbezet is, de hoeveelheid opgewekte ruis gereduceerd kan worden tot de hoeveelheid ε, waarbij ε zo klein is dat het verwaarloosd kan worden. Er is overigens iets voor te zeggen om Shannons ε te beschouwen als het communicatietheoretische equivalent van Plancks constante in de fysica. De potentiële filosofische betekenis van het feit dat er zowel signaal als ruis wordt geproduceerd, waarbij het aristotelische principe kan worden verworpen, ontging hem compleet.

Shannons co-auteur, Warren Weaver, gaf aan dat hij het gevoel had dat er meer aan de hand was met de informatietheorie dan wat Shannon in zijn nogal beperkte interpretatie had bedacht. Volgens Weaver zouden de implicaties van de informatietheorie wel eens veel verder kunnen strekken. In zijn introductie schreef hij:

Ik heb de indruk dat informatie en betekenis vergelijkbaar zouden kunnen zijn met een paar verwante variabelen in de quantumtheorie. Ook deze zijn immers onderhevig aan een bepaalde gezamenlijke beperking, die iemand dwingt het ene op te offeren wanneer hij het andere wil [vertaling AE].

Weavers onderscheid tussen informatie en betekenis is bijzonder belangrijk. Het suggereert dat communicatie een ander doel kan dienen, een doel anders dan de lineaire overdracht van informatie van een zender naar een ontvanger, en tóch een semantische waarde kan vertegenwoordigen. Dit was de eerste maal dat men in de communicatiewetenschap de richting van het amo ergo sum op ging.

Als we eens konden toegeven dat het amo ergo sum een authentiek, alternatief fundament onder onze communicatie is, zou duidelijk worden dat het amo ergo sum een enorme aanhang heeft in de hedendaagse cultuur – in deze informele communicatie-economie bestaande uit aantrekkelijke beelden. Aantrekkelijke[5] beelden verspreiden geen betekenis, maar binden haar; ze verwerken betekenis in de culturele materialen waarin zij fysiek aanwezig zijn. Aantrekkelijke beelden genereren betekenis die emergent is, in tegenstelling tot voorspelbare of voorspellende betekenis. Deze betekenis is relationeel boven rationeel, synthetiserend boven analytisch, en ontstaat vanuit het engagement van het individu of gemeenschappen met die aantrekking zelf. Zo zijn advertenties, merken en consumptiegoederen semantische aantrekkers; popsterren, beroemdheden, leiders, goeroes en autoriteiten in aanzien zijn aantrekkers; sociale klassen, klieken en bedrijfsculturen zijn aantrekkers; religieuze geloofssystemen en politieke ideologieën zijn aantrekkers; fanclubs, families en vriendennetwerken zijn aantrekkers; onze persoonlijke rituelen, geliefkoosde voorwerpen, en privé-bijgelovigheden zijn aantrekkers. Door ons te engageren met deze aantrekkelijke beelden proberen we grip te houden op de risico’s in het dagelijks leven. We plaatsen onze persoonlijke loyaliteit daar waar het engagement – het amo – het sterkste is. Het ligt in de natuur van de aantrekkers om opvallend te zijn, om als tekens boven het begrippenveld uit te steken.

Dat gezegd zijnde, blijft de meerderheid van de aantrekkers ondergeschikt aan een minder opvallende vector van rationele waarde – ratings, stemmen, inkomsten, winstgevendheid, marktaandeel, aandelenprijzen, enzovoort. Zelfs de meest verscholen aantrekkers die onze privélevens gestalte geven, kunnen worden geraakt of veranderd door zaken die onze rijkdom of gezondheid aangaan, of door eenvoudig ongeluk. In de alledaagse wereld lijkt het amo ergo sum de dienst uit te maken, maar het cogito heeft de touwtjes in handen.

De ‘donkere materie’ van communicatie

De kunsten zijn, normatief gezien, de uitzondering die de regel bevestigt. De kunsten laten systematisch de relationele aantrekker voorgaan boven de rationele vector. Een portret dat Goya schilderde van de koning van Spanje mag dan wel rationele informatie overbrengen over de koning van destijds, zijn kledingstijl, zijn koninklijke eenzaamheid, enzovoort, maar de esthetische waarde van het schilderij (en daarmee de financiële waarde) zit in zijn capaciteit als relationele aantrekker. Dat wil zeggen: in de gelijktijdigheid van tegengestelde kwaliteiten binnen het beeld – licht/donker, ver/nabij, groot/klein, hoge/lage tonen, enzovoort – en de capaciteiten van de kunstenaar om al deze tegengestelde elementen met elkaar in evenwicht te brengen. De kunstenaar produceert een aantrekker die esthetisch gezien binnen zijn eigen ruimte zelfvoorzienend is, en die daarbij dat spontane schokeffect opwekt waarvoor kunstliefhebbers galeries bezoeken als bijen een kruidige tuin vol stuifmeel en nectar.

Laat ons nu uit deze beschrijving drie opvallende factoren destilleren: de gelijktijdigheid van tegengestelden, het evenwicht van tegengestelden en de spontaniteit in de reactie van een kijker. Het is Ilya Prigogine die in het veld van de thermodynamica een algebra heeft ontworpen die de aantrekker effectief in mathematische termen beschrijft. Stel je een systeem voor met zowel gesloten als open eigenschappen, dat daardoor openstaat voor entropie[6] met de buitenwereld. Het systeem kan worden gekarakteriseerd als een paar entropiestromen: diS en deS, die respectievelijk het interne en het externe proces voorstellen. Volgens het tweede principe van de thermodynamica (de entropie van een gesloten systeem kan niet afnemen) moet de stroom van de diS positief zijn of gelijk aan nul. De stroom van de deS daarentegen mag negatief zijn – en staat voor de invoer van meer geordende materialen in het systeem (bijvoorbeeld informatie in het brein, voedsel in de maag). Waar de entropiestromen gelijk in waarde zijn, en tegengesteld van teken (+ of -), zullen zij samen nul zijn.

diS + deS → dS → 0

Volgens Prigogine[7] zal dit systeem altijd weer spontaan terugkeren naar een staat van evenwicht. Met andere woorden: de evenwichtige staat is voor het systeem een aantrekker. In die staat bestaan tegenovergestelde zaken gelijktijdig, is evenwicht niet in tegenspraak met spontaneïteit en blijft betekenis binnen het systeem behouden.

Relationele betekenis kan worden beschouwd als de ‘donkere materie’ van communicatie, grotendeels onzichtbaar voor het wetenschappelijke oog, maar enorm in zijn culturele betekenis; als een vorm van communicatie die meer te maken heeft met de wederkerigheid van betekenis dan met de vermenigvuldiging ervan. Zo ontstaat een nieuw idee van communicatie, een quantum-idee van communicatie. Dawkins heeft hiervoor het mooie begrip meme geïntroduceerd. Maar Dawkins, de bioloog, zag memes enkel als vermenigvuldigers, als efficiënte transmitters van informatie van brein naar brein. Wat we hier hebben gezien is dat memes tegelijk ‘vermenigvuldigers’ als ‘wederkeerders’ zijn[8]. Deze twee potentialen van de meme lijken in een staat van superpositie te verkeren in dezelfde betekenisruimte, zoals Schrödingers kat, waarbij we pas zien of het een ‘vermenigvuldiger’ of een ‘wederkeerder’ is, cogito of amo is, als we de functie proberen vast te stellen, en de uitkomst zal puur afhangen van de context. De situatie in het klaslokaal aan het begin van dit paper maakte het al duidelijk: het amo is de brandstof van het cogito.

Het amo in de strijd tegen risico’s

Het is belangrijk dat we begrijpen dat relationele en rationele betekenis zich bevinden in één en hetzelfde semantische universum, dat ze beide weergegeven kunnen worden in thermodynamische termen, en dat ze elk, hoewel ze zich recht tegenover elkaar bevinden, hun eigen geldigheid hebben. We hebben dit vergrote semantische universum nodig om de problemen van onze tijd aan te kunnen pakken, en in het bijzonder het probleem hoe wij als soort kunnen overleven in deze hogerisicomaatschappij die we dankzij ons eigen succes hebben doen ontstaan. Het valt niet te ontkennen dat de wetenschappen de hoofdrol hebben gespeeld in het bedenken en produceren van onze nog maar pas geglobaliseerde machinale ecologie. De vraag is nu, of de wetenschappen met hun nadruk op het waarschijnlijke en voorspelbare – ook in staat zijn om de risico’s te beheersen in de risicomaatschappij die zij daarmee hebben gecreëerd.

Als we relationele betekenis, het amo, niet zozeer zouden beschouwen als een alternatief voor het cogito, maar juist cultureel laten botsen met dat cogito, dan zouden we een meer flexibele manier creëren om de strijd aan te gaan met mondiale risico’s.

Om deze gedachte te verkennen zal ik twee punten aandragen.

Ten eerste: we moeten van onze traditionele ‘West-centrische’ hubris af, die alle oudere vormen van cultuur afdoet als voortkomend uit bijgeloof en onwetendheid, en die onze eigen cultuur voorstelt als zou zij geleid zijn door kennis. Zoals we al zagen heeft de productie van steeds meer kennis geresulteerd in de opstapeling van steeds grotere risico’s voor de overleving van de menselijke soort. Het menselijk leven vindt steeds meer plaats in een meer vol Zwarte Zwanen[9] – gebeurtenissen die de menselijke economie of zelfs het leven op deze planeet kunnen vernietigen: cyberoorlogen, pandemieën, wereldwijde milieurampen, nucleaire rampen… Zijn wij in dit soort omstandigheden beter af dan onze vroege voorvaderen? Is onze industriële en steeds meer geautomatiseerde ecologie een plek met meer zekerheden voor de mens dan de wereld van de jager-verzamelaar of het op slavernij drijvende Agrarische Tijdperk? Kunnen we het ons nog veroorloven om de culturele algoritmen van onze vroege voorouders te negeren, namelijk de grottekeningen van de jagers-verzamelaars en de tempelkunst van de Agrariërs? Dit waren kapitaalintensieve, ritualistische omgevingen waar relationele betekenis centraal werd gesteld. Met deze grotten en tempels, en de rituelen die daarbij hoorden, engageerden deze oude samenlevingen zich direct met de menselijke soort in alle tijdsdimensies, in alle millennia. Dit is een engagement dat heel anders is dan dat van westerse galeriebezoekers met de objecten en aantrekkelijke events in de galerieën nu. Wat overigens niets afdoet aan het feit dat die objecten en events zelf voortkomen uit een gemeenschappelijke cognitieve bron. Is het wel rationeel om het relationele te kleineren, wanneer zowel de rede als de magie (Weavers ‘informatie’ en ‘betekenis’) duidelijk hebben samengewerkt in het vergroten van de menselijke overlevingskansen gedurende de millennia?

Natuurlijk is de magie niet verdwenen uit de hedendaagse cultuur. Toen de klassiek geschoolde westerse elites hun sprong maakten richting de Verlichting en de oude, relationele wereldbeelden (de wereld als een event) verruilden voor nieuwe, rationele wereldbeelden (de wereld als een object), werden de massa’s landbouwers gelaten voor wat ze waren, met hun ondergewaardeerde – maar krachtige – volkscultuur. Toen de Industriële Revolutie deze massa’s van het veld de fabrieken in trok, verhardde deze volkscultuur zich tot een syndicalistische beweging, sociaal, egalitair en sterk anti-elitair. De combinatie van deze waarden bereidden de weg voor de geïndustrialiseerde massamedia die culturele dominantie bereikte in de informele communicatie-ecologie van de twintigste eeuw. Maar als aantrekkelijke, magische beelden – zowel als relationele objecten en als relationele events – aan de oppervlakte van de massamedia drijven, dan is het de economische onderstroom van de massamedia die systematisch rationeel is – gedreven door ratings, winsten, marktaandelen, opbrengsten en andere meetbare, kwantificeerbare zaken. De geïndustrialiseerde massamedia bieden dus een opportunistisch gemeenschapsgevoel, dat tegelijkertijd altijd vatbaar is voor commerciële competitie. Terwijl deze massamedia de lingua franca creëren voor de geïndustrialiseerde wereld – het mondiale imperium van de Coca-Cola-cultuur – lukt het deze massamedia niet om de moderne wereld te tonen hoe fundamenteel de desinteresse is die deze media eigenlijk aanstuurt: als het publiek het beeld niet leuk vindt, verdwijnt het rap van onze schermen. Het amo van de massamedia moet altijd worden betaald door het cogito.

Dit brengt me bij mijn tweede punt: de rol van de kunsten. Die zal in de toekomst veranderen. In de kunsten – en dan met name in de beeldende kunst – heerst vandaag het gevoel dat we alles al hebben gehad. Zoals Arthur C. Danto signaleerde[10], is het tijdperk waarin kunst puur voor esthetische doeleinden werd geproduceerd tot een einde gekomen en beginnen kunstenaars andere vormen van engagement te verkennen. In de huidige installatiekunst en andere contextuele kunst (zoals lang geleden in de grot en in de tempel) wordt het oog zelf, als deelnemer, betrokken bij de creatie van de aantrekker zelf. Als de kunstgeschiedenis überhaupt als gids kan fungeren voor de hedendaagse kunst, dan lijkt zij nu te vertellen dat de kunst zich afwendt van haar traditionele isolement en zelf-absorptie, en dat zij momenteel haar eigen vorm van engagement aan het zoeken is: een engagement met de Zwarte Zwaan – het hoogst onwaarschijnlijke, maar allesbepalende event.

Het jaar van de golf

De westerse wetenschap heeft de religie ontmanteld, om zodoende een wereld te openen die rijp was voor economische exploitatie. Sindsdien heeft zij, in deze reductionistische fase, dat object steeds verder gedeconstrueerd tot talloze kleinere deeltjes, allemaal met het economisch potentieel voor verdere recombinatie. Er is echter een natuurlijke communicatie-economie die dicteert dat wanneer de cultuur in deeltjes uiteenvalt en de deeltjes een stroming worden, er dan een punt in de tijd ontstaat waarop het minder oplevert om al die deeltjes te tellen dan om te gaan zoeken naar de patronen in de stroming – de golven.

2011 was het jaar van de golf. Door het hele Midden-Oosten (en vervolgens overgenomen in Manhattan, Madrid en Londen) hebben de menselijke deeltjes golven gevormd om zich te verzetten tegen regimes die hen als deeltjes behandelden. Ze kunnen nu elkaar versterken of worden weggevaagd, afhankelijk van de vraag hoe buigzaam zij zijn voor de krachten van het betreffende regime. Maar dit waren plaatselijke golfvormen in nationale contexten, en voor sociale en spirituele doeleinden – het zoeken naar politieke en persoonlijke vrijheid.

Het ZwarteZwanenprobleem van ons mogelijke massale uitsterven stelt ons voor een vraag. En dit is de vraag die de menselijke soort in de eenentwintigste eeuw moet zien op te lossen, namelijk: hoe moeten natuur en cultuur opnieuw met elkaar worden verbonden? Niet omwille van idealistische of utopische redenen – idealen en utopieën hebben immers al te veel schade berokkend – en ook niet om de milieulobby tevreden te stellen. Die ziet ondanks zijn relationele doelstellingen de wereld nog steeds als een of/of-gegeven, en houdt zodoende meer vast aan rationele dan aan relationele waarden. De nieuwe verbinding van natuur en cultuur zal noodzakelijkerwijs een en/en-gebeurtenis zijn, een feest van complementariteit.

Door de relationele aspecten van de menselijke communicatie te onderstrepen wil dit artikel bijdragen aan de noodzakelijke toenadering tussen de relationele en de rationele sfeer, het amo en het cogito, kunst en wetenschap. De golven die dit grootschalige proces voortstuwen, beginnen zich reeds te vormen.

 

De auteur schreef dit essay in een eerste versie voor de conferentie ‘Time and Emergence’ (Parijs, oktober 2011), die werd georganiseerd door de International Society for the Study of Time. Een tweede Engelstalige versie is pas gepubliceerd: Nicholas Tresilian, ‘The Lake of Black Swans. Attractors as a Source of Emergent Meaning’, in Kronoscope, 12, nr. 2, 2012, blz. 159-170, Brill, Amsterdam. Deze vertaling voor Streven, die het midden houdt tussen beide versies, is in overleg met de auteur gemaakt door Annemarie Estor.

 

[1] Richard Dawkins is een atheïstische evolutiebioloog die o.a. werkt aan een bewijs voor het niet-bestaan van God. Hij probeert de idee van God te verklaren als een evolutionair nuttig idee. Ideeën kunnen volgens Dawkins worden vergeleken met genen en bepaalde genen of ideeën kunnen dus evolutionair voordeel hebben. Op Dawkins is redelijk wat kritiek omdat zijn theorie in enkele logische valkuilen valt.

[2] Een [Eng.] meme is een idee dat zich onder informatiedragers verspreidt, en wordt ook wel omschreven als een besmettelijk informatiepatroon. In meer specifieke termen: een meme is een zichzelf vermeerderende eenheid van culturele evolutie, zoals een gene (gen) de eenheid is van biologische evolutie.

[3] Claude Shannon, en Warren Weaver, The Mathematical Theory of Communication, University of Illinois Press, Chicago en Londen, 1949/69.

[4] Voor het begrip ‘werk’: zie voetnoot 6.

[5] Een aantrekker (‘attractor) is een begrip uit de systeemtheorie. Het is iets waar een dynamisch systeem in de loop van de tijd naartoe evolueert, en waar het systeem vervolgens blijft, ongeacht mogelijke verstoring van buitenaf. Het systeem legt zo een bepaald traject richting de aantrekker af.

[6] De hoeveelheid energie die niet beschikbaar is om ‘werk’ mee uit te voeren in een systeem, maar die wordt aangewend om de mate van chaos en orde in de toestand van het systeem zelf te reguleren.

[7] Zie ook: Ilya Prigogine, Introduction to the Thermodynamics of Irreversible Processes, Interscience, New York, 1955/67.

[8] Zodoende is een meme niet enkel een idee dat zichzelf vermenigvuldigt, maar een idee dat een (wederkerige) relatie legt tussen de betrokken actoren.

[9] Zwarte Zwanen zijn toevallige gebeurtenissen die ons leven bepalen, van bestsellers tot wereldrampen. Harry Potter was een Zwarte Zwaan, het internet, 11 september was er een. Zwarte Zwanen liggen ten grondslag aan bijna alle belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis, politiek, wetenschap, in zaken en privé. Zie: Nassim Nicholas Taleb, The Black Swan: The Impact of the Highly Improbable. Penguin Books, Londen, 2008.

[10] Arthur C. Danto, After the End of Art: Contemporary Art and the Pale of Art History, Princeton University Press, Princeton, Jew Jersey, 1997.