Boekbespreking

Dirk De Bièvre*

Ja, wat doet een mens in vergrendelde neerwaartse toestand – zo vertaal je toch lockdown, niet? Te veel lezen en stil liggen alvast. En een teveel aan intellectuele hyperactiviteit ontwikkelen ten koste van lijfelijk welzijn en uitgelatenheid…

Verleiding daartoe immers genoeg: Revolusi van David Van Reybrouck – wat een tour de force van  persoonlijke micro-geschiedenis over de macro-transformatie van Nederlands Indië; il faut le faire na het magistrale ‘Kongo’. Meticuleus, ergerlijk-pijnlijk, radicaal, eigengereide historiografie van de bovenste plank. Dekolonisering, niet van de softy-softy declaratorische aard, maar van de harde, diep-doorstotende, door-gerechercheerde soort.

Een andere, niet-academische, verfrissende historicus: Bart Van Loo met zijn heerlijke Bourgondiërs. Ik heb zo goed als niets onthouden van de details over neven, nichten, kinderloze en te kinderrijke hoven, maar wat een panorama! Bijna werden de Bourgondische Nederlanden een embryonale staat, zoals Frankrijk, Engeland of het veel latere Duitsland, maar ze werden het dan toch net niet. Macht ten toon spreiden doe je met grote kunst à la Van Eyck en compagnie en met tentenkampen te velde veel mooier dan Potemkinse dorpen. En ter sociaal-politieke promotie smeed je in autoritaire systemen geen coalities met het gepeupel, maar je wisselt die uit tussen de grootgrondbezitters, de speculanten, de handelslui, de ambachtslieden, en wat je al nog voor je kar kan spannen.

En wat dacht je van Die Neuerfinding der Diktatur van Süddeutsche journalist Kai Strittmatter over de Chinese Überwachungstaat onder de nieuwe presidentiële Chinese dictatuur van Xi Jinping.

Ha, en dan greep ik ook eens naar een ouderwetse, afstandelijke klassieker uit 1932 over de miserabele neergang van de militaire elite en de collaps van het Oostenrijks-Hongaarse Habsburgse rijk, Radetzky Marsch, door Joseph Roth in een fantastisch fijnmazig Duits.

En wat heb ik ook liggen genieten van Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijfer, onuitstaanbaar aantrekkelijke dandy en poseur met een duivels barokke taalbeheersing – een ironische Zauberberg voor de eenentwintigste eeuw over gast, vluchteling, toerist en out-of-place zijn – of dan toch niet. Oh ja, en liefdesroman is het ook. Echt grote literatuur.

Maar toch, nee. Het moet allemaal onderdoen voor de onpeilbare diepte, persoonlijke directheid, en ziel-blootlegging van Lize Spit in Ik ben er niet. Na haar fulminante eerste roman Het smelt, spoedde ik me naar De Standaard Boekhandel om dit te gaan bestellen van zodra het aangekondigd werd (nee, dit soort verzendingen gun ik de slavendrijvers en belastingontduikers van Amazon niet).

Wat voor een verhaal brengt ze nu weer. Haar psychologisch doorzicht in depressie en haar radicaliteit doen je naar adem snakken, en toch weet je dat het moet, dat ze de krochten van het gemoedsleven van krenkingen en paranoia onder ogen wil en zal zien, en jij ook, dat deze krochten heel diep kunnen zijn, en dat je door erin te kijken een beter mens zal worden.

Groot taalplezier smijt ze daar tegenaan, met metaforen en romanconstructie en al. Een detective van een psychiatrisch-pathologisch parcours, en hoe de ik-persoon daar als partner mee omgaat. Slechts bij mondjesmaat kom je te weten wat het motorisch moment is achter de totale ontsporing en ontreddering. De weg daar naartoe is één van hot naar her springen in de tijd met flash backs en forwards waar je duizelig van wordt, dichtgetimmerd met onheilspellende pseudo-normaliteit, rare coping mechanismen, en wat aanmodderen in de marge door alle betrokkenen in hun pseudo-dagdagelijksheid – begrijpelijk, want Human kind cannot bear very much reality, dixit T.S. Eliot. De hele roman is een vulkaan waarvan je weet dat hij op uitbarsten staat. Maar je weet nog niet waarom; of je zal het nooit helemaal weten. Maar je zal wel de motions rond deze draaiende kolk doorvoeld hebben. Daar zorgt Lize Spit voor. Virtuoos.