Begin september 2018 deden filosofiehuis Het zoekend hert * The searching deer en cultureel maatschappelijk tijdschrift Streven een speciale oproep, omdat wij samen op zoek wilden gaan naar jonge en diverse stemmen die op literaire of poëtische wijze filosofisch kunnen reflecteren. Elf jonge schrijvers werden geselecteerd en Sanne Huysmans, jongste teamlid van Het zoekend hert, werd gevraagd om als twaalfde maar eerste een algemene intro te schrijven. Wij noemden deze creatieve denkers en schrijvers ‘De Tegenhangers’ omdat we van hen nieuwe, aparte, eventueel eigenzinnige perspectieven verwachtten. De opdracht aan de geselecteerde auteurs was en is bovendien expliciet dat zij elk reflecteren over een van de lezingen in het filosofische programma ‘Denkers van de intieme inkeer. Over het verlangen naar verstilling’ van Het zoekend hert (zie: www.hetzoekendhert.be). De teksten verschijnen, voorzien van een samenvatting van de lezingen waar zij een link mee hebben, gaandeweg ook hier op de deze site. Dit is Tegenhanger #8, Imane Kostet. Zij reageert met dit stuk op een lezing van Ivo Van Strijtem over Emily Dickinson. Veel leesplezier!

Imane Kostet * 

 

The exile is an outsider in every aspect of the word.
He does not belong anywhere but to the place of his first memory.
The memory becomes a homeland and identity,
transforming these memories into sacred things,
idealizing the aesthetics of his homeland
and bestowing on it the qualities
of the lost paradise.
– Mahmoud Darwish

Mijn lieve Vaderland,

Vrede zij met u,

Laat u niet verrassen door deze brief. Toegegeven, ik vind het ook wat vreemd. U weet dat ik lang niet begreep waarom allerhande auteurs open brieven schrijven aan hun geliefden. Het toespreken van de moeder, vader, dochter of zoon in de vorm van een gepubliceerd boek of essay leek me een subtiele vorm van uitbuiting: persoonlijke relaties en intieme ervaringen die worden geëxploiteerd vanuit een onnatuurlijk verlangen naar commercieel of literair succes. Soms inderdaad met succes, maar vaak ook niet. Brieven aan geliefden gaan over toonbanken en worden gelezen door mensen die de bestemmelingen niet kennen noch de schrijver weten aan te voelen. In veel gevallen wordt de open brief gelezen door iedereen, behalve door diegene tot wie hij gericht is. De stoel van de ongeboren dochter, de gedetineerde zoon, de uitgewezen moeder of de overleden vader blijft leeg tijdens de voordracht. De toehoorders knikken bevestigend terwijl ze luisteren naar een boodschap die ze slechts gedeeltelijk bevatten. Ze ontvangen woorden zonder beelden en gaan naar huis met een voldaan gevoel. Drie, vier of soms zelfs meer dan honderden gebundelde pagina’s van bekentenissen verstuurd naar het verkeerde adres.

Uiteraard besefte ik dat door hun geliefden te schrijven, de auteurs zich in feite tot een breder lezerspubliek richten. Niet indirect, maar direct. Niet per toeval, maar weloverwogen. Dat de open brief vanzelfsprekend even publiek als persoonlijk is, is ook voor mij geen nieuw inzicht. Mijn onbegrip had meer te maken met een emotionele afkeer. Vergeef me voor die oordeelzucht. Het leek eenvoudig. Als je een maatschappelijke boodschap hebt, dan richt je je zonder omwegen tot de buitenwereld met die boodschap. Rechtlijnig was mijn redenering, tot ik mijn pen vastnam om haar op te schrijven en ik – voor ik het wist en louter op gevoel – u aanschreef. Neen, de waarheid gebiedt me toe te geven dat ik u slechts gedeeltelijk aanschrijf en verder uw receptieve houding gebruik om ook haar aan te schrijven. Hoe kan ik me immers beter richten tot een brede maatschappij, een quasi-bepalende structuur, dan me te richten tot u in al uw ontvankelijkheid? Eerlijk waar, ik spreek de wereld buiten uw grenzen al lang niet meer rechtstreeks aan omdat ik niet meer geloof dat het in mijn vermogen ligt haar mijn boodschap te doen begrijpen. Ik vermoed dat u me ook niet begrijpt. Dat zie ik u alleszins wel eens denken. Maar tot u ben ik gedwongen te spreken in de meest oprechte woorden. Bovendien hebt u het volste recht me niet te begrijpen. Ik ben immers niet de dochter die u hebt gekend. Toch baad ik vandaag bij u in melancholie, nadat ik het kleed van mijn cynisme heb afgelegd. Ik heb mij echter niet geheel, maar half ontkleed – klaarblijkelijk ben ik zodanig preuts dat ik me beter voel in mijn kanten bitterheid.

Maar dat terzijde.

Sinds enkele maanden voel ik de nood u te schrijven vanuit mijn positie in metaforische ballingschap. Twijfelachtige positie, zegt u? Ben ik niet nog steeds verwijderd van uw warme klimaat en schrijf ik niet met een pen doordrongen van eenzaamheid? Ook u begrijpt me misschien niet helemaal, maar wat ik schrijf ziet u in ieder geval bij voorbaat als waar. Zij die niet geloven in noch streven naar de waarheid, hebben wellicht nooit de onverdraagzame pijn van de eeuwige twijfel gekend. De twijfel is inderdaad alleen een geschenk als je zelf niet het onderwerp van die twijfel bent. Volgens u is alles wat ik voel bij voorbaat ook oprecht. Anderen noemen mijn emoties wel eens overdreven of extreem. Hebben zij die niet hervallen in extremen niet alleen maar de ondraaglijke lichtheid van alledaagse zorgen gekend?

(And I do over-dramatise.)
(De rol van Emily Dickinson in ‘A Quiet Passion’)

U begrijpt niet waarom ik zo anders dan vroeger ben en me meer dan ooit terugtrek in mijn verblijf. U noemt me spottend een kluizenares. U denkt dat ik graag alleen ben en doorschiet in mijn introversie. Dat is waar, maar het is niet het volledige verhaal. Anderen vrezen dan weer dat ik me zal verliezen in mijn isolement en eenzaamheid. Ach, het geladen begrip ‘eenzaamheid’. Waar de één in eenzaamheid een zegen ziet, ziet de ander een onvervuld en enigszins triest verlangen naar een betekenisvolle ander. Voor beide perspectieven is iets te zeggen, maar ze zijn weer niet meer dan een deel van mijn verhaal. Ben ik graag alleen? Ja. Voel ik me graag alleen? Neen. Mijn eenzaamheid is zowel een bewuste keuze als een gedwongen toestand, twee staten van zijn die verweven zijn met elkaar. Ik koos voor eenzaamheid en de eenzaamheid heeft grip op mij. Geen van beide staten overschaduwen of overstijgen elkaar, elk bestaan ze alleen in het licht van de ander.

Om mijn punt te duiden moet ik terug naar het begin, naar de oorsprong van mijn vervreemding. Aangezien we grootgebracht zijn in uw schoot, weet u beter dan wie dan ook dat we ons in een kwetsbare positie bevonden – en min of meer nog steeds bevinden, maar ik zal niet uitweiden over het begrip ‘kwetsbaarheid’. Van uw zes kinderen ben ik de middelste dochter. U hebt me eind jaren tachtig ter wereld gebracht in Antwerpen. Ik groeide op in een tijd waarin het Vlaams Blok in mijn kinderhoofd ettelijke malen groter leek dan het werkelijk was. Vlaams Blok, dat was eenieder die ons toesnauwde dat we hier niet thuishoren. Als kind was ik er de meest betrokken getuige van hoe er een aanslag werd gepleegd op uw mooiste monumenten. Er werd gelachen met uw taal, er werd neergekeken op uw culturele kenmerken en niet zelden kreeg u te horen dat u uitschot ter wereld bracht. U werd gezien als een verloederd land dat per vergissing op de wereldkaart werd gezet. Niet meer dan een schets uit de hand van een satirisch cartoonist die eens goed met de wereld wilde lachen. Ik zag uw landschap lijden onder die koude atmosfeer en vroeg me af of God misschien nog een extra dag had moeten rusten voor Hij uw plaats op deze wereld bepaalde. Ik wilde u vertellen dat het allemaal niet uitmaakte omdat ik, uw uitschot, hield van uw verloedering, maar ik sloot me op in een kamer en ik verwerkte alles in stilte. Ik dacht aan u in stilte. Ik sprak tot u in stilte.

Ik dacht aan vader die als fabrieksarbeider werkte in Hoboken en die ik door zijn wisselende shiften weinig zag. Ik begreep nooit waarom vader geen diploma had. Zijn uitstekend vermogen om problemen op te lossen, strookte voor mij niet met zijn gebrek aan scholing. Hij kwam eind jaren zeventig naar België, het land waar hij mogelijkheden zag. Moeder bleef thuis om voor de zes kinderen en het huishouden te zorgen. En veel zorg vroegen we! Het fascineerde me hoe ze kon rekenen ondanks het feit dat ook zij nooit naar school is gegaan. Ze kwam samen met vader naar België. We woonden in een rijhuis en ik deelde een slaapkamer met mijn drie zussen. Die overbevolking in een kamer die te klein was voor mijn verbeelding, was mijn grootst bewaarde geheim als kind. Ik schaamde me voor het feit dat we met vier in een kleine kamer sliepen. Ik wilde een eigen slaapkamer, maar ik had er enkel een in mijn gedachten. Ik nestelde me in de hoek van de kamer die op dat moment het best verwarmd was door mijn geliefden, stopte mijn oortjes in en ging op in mijn gedachten. Virginia Woolf wist waarover ze het had toen ze schreef dat elke vrouw recht heeft op een kamer voor zichzelf, a room of one’s own. Mijn eigen kamer was geen ruimte, mijn eigen kamer was een toestand. Ik leerde alleen-zijn creëren te midden van anderen. Ik was niet alleen, ik verbeeldde me alleen te zijn. ‘Alleen’ is waar ik leerde reflecteren in eerlijke eenzaamheid, daar waar ik koos voor afzondering en verstilling.

Even leek het erop dat we thuis niet enkel dezelfde kamers zouden delen, maar dat aan onze gezinsleden afhankelijk van de slaapkamer ook een gedeeld lot was toebedeeld. Alsof elke slaapkamerdeur stond voor slechts één eindbestemming. Mijn ouders, die altijd hard hadden gewerkt, zouden zichzelf allebei veel te vroeg zien aftakelen. Mijn broers zouden beiden gaan werken als buschauffeur. Mijn zussen en ik zouden ons alle vier gaan voorbereiden op een zacht beroep. Mijn toekomst leek uitgestippeld totdat die onderweg abrupt een andere weg insloeg. Ik wilde een eigen slaapkamer, maar kreeg een eigen lot. Van de door de maatschappij vervaardigde uitschotten, was ik de eerste van uw kring die verder zou studeren. Ik behaalde een bachelor, een master en werk aan een doctoraat.

Ik hoorde ooit zeggen dat een studie in de sociale wetenschappen een reis doorheen verschillende bestemmingen is. Ik ben het daar volmondig mee oneens. Wanneer je tot een laagopgeleide arbeidersklasse behoort, is een studie eerder een ontwrichtende migratiebeweging. Die moeilijke migratie verschilt fundamenteel van de verrijkende reis. Een studie kan je enkel héén boeken, er is geen retour mogelijk noch wenselijk. Je pakt je koffer en vroeg of laat in je studiejaren besef je dat je niet meer weet waar je de koffer hebt gelaten. Je treurt er ook niet om, omdat de inhoud van de koffer je allang niet meer aanspreekt. Je hebt nieuwe koffers. Je vertrok omdat je kansen zag. Maar omdat je dacht ooit terug te keren, besefte je niet dat je ook afscheid moest nemen. Afscheid van ideeën, afscheid van gewoonten, afscheid van overtuigingen en in het ergste geval ook afscheid van je omgeving. Voortaan keer je niet terug als ingezetene, je brengt hoogstens een kort bezoek en leert je als gast houden aan de regels van het Huis. Je bevindt je in een staat van verwarring. Je weet niet of je een immigrant dan wel een emigrant bent. Ben je vertrokken of ben je zojuist thuisgekomen? Ben je vrijwillig gekomen of ben je hiernaartoe gedeporteerd? Hoe dan ook besef je dat je niet meer thuis bent in je eerste herinnering. Je moet je daarom herpositioneren, je probeert jezelf te heruitvinden. Je troost jezelf met de gedachte dat er nieuwe wegen zijn en dat je de hoopgevende weg kan volgen in je land van bestemming. Je gaat die weg misschien zelfs even verheerlijken, daar in het land van Opportuniteiten.

Amin Maalouf schrijft in zijn autobiografisch werk dat de weg die we afleggen een belofte inhoudt, dat hij ons draagt, vooruit stuwt en ten slotte alleen laat. Het is volgens mij juist op dat moment van verlatenheid dat je nieuwe realiteit je een schop in de maag en een klap in het gezicht geeft. Je verliest je evenwicht en wanneer je bijkomt, bevind je je in een voortdurende staat van ontheemding en onthechting. Je wordt niet meer gedragen en je voelt geen gedragenheid. Je kiest ervoor om te gaan leven in metaforische ballingschap, het Thuis waarin je alleen bent in je denken. Daar alleen is waar ik leerde reflecteren in oneerlijke eenzaamheid, waar eenzaamheid grip kreeg op mij. Daar waar verstilling geen stilte meer kende, naast de ondraaglijke stilte in uw aanwezigheid.

De hooggeschoolde cultuur stond haaks op de cultuur die in me leefde en die ik me had eigengemaakt. Voor ik het wist sprak ik anders, at ik anders, dacht ik anders, interpreteerde ik anders, redeneerde ik anders en – dit hakte er het meest in – geloofde ik anders. Ik beleefde ook mijn religie anders. Maar anders is zeker niet – en tot op zekere hoogte ook gelukkig niet – zoals het daarbuiten hoort. Integendeel. Ik kan niet volledig terug naar mijn Vaderland, maar ik ben ook nooit helemaal geïntegreerd in het land van Opportuniteiten. Keer ik terug, dan vertelt u me dat mijn studie me heeft veranderd. Blijf ik hier, word ik geconfronteerd met mijn kwetsbare positie. Begrijp me niet verkeerd, mijn Vaderland, ik neem het u niet kwalijk. U hebt volkomen gelijk! In feite ben ik nog meer veranderd dan u voor mogelijk houdt. De veranderingen die u niet ziet, zijn de veranderingen die ik verborgen houd. Mijn nieuwe bewaarde geheimen. Daar waar ik niet over spreek als gast die zich aan de huiselijke regels van de eerste herinnering houdt. Deze keer zijn de kamers te klein voor mijn beleving.

In Terug naar Reims schrijft Didier Eribon, een Franse arbeiderszoon die als eerste in zijn gezin universitaire studies aanvatte en een succesvolle academische carrière doorliep, dat

‘[…] de sporen van wie en wat je als kind was, van de manier waarop je bent gesocialiseerd, blijven bestaan, ook al zijn de omstandigheden waarin je leeft als volwassene veranderd, ook al heb je je best gedaan om afstand te nemen van dat verleden. Dus als je terugkeert naar het milieu waar je vandaan komt – en dat je achter je liet, letterlijk en figuurlijk – keer je als het ware terug naar jezelf en kom je tot inkeer. Het is een weerzien met een zowel behouden als ontkende versie van jezelf. In zulke omstandigheden komt er plotseling iets naar boven waarvan je dacht je te hebben bevrijd, maar wat onmiskenbaar structuur geeft aan je persoonlijkheid: het onbehaaglijke gevoel tot twee verschillende werelden te behoren die zo ver van elkaar af liggen dat ze onverenigbaar lijken, maar die wel degelijk naast elkaar bestaan in alles wat je bent.’

Zelf heb ik afstand willen nemen van mijn moeizame academisch verleden, maar nooit van wie ik was of van het milieu waar ik vandaan kwam. Die afstand sloop desondanks naar binnen naarmate de spreekwoordelijke deur voor mij op een kier ging staan. Ik heb mijn omgeving nooit fysiek verlaten, en toch wordt mijn leven gekenmerkt door verlatenheid. In de eerste plaats voel ik me verlaten door wie ik ooit was.

Mijn ballingschap is metaforisch, maar daarom niet minder gewelddadig. Een van de meest ontwrichtende vaststellingen was dat ze ons in de universitaire wereld doen geloven dat ze ons beter kennen dan we onszelf kennen. Ik leerde over onze maatschappelijke kwetsbaarheid, ik leerde over ons gebrek aan wat ze cultureel kapitaal noemen, ik leerde over onze deprivatie. Vaderland, ik leerde zelfs over onze consumptiepatronen en levensstijl! Hoe meer ik onze eigen levenskansen sociologisch ging benaderen, hoe minder ik vreedzaam kon thuiskomen in uw toegewezen huis van Achterstelling. Ik leerde sociologisch theoretiseren wat u niet bevragen kon, en dat onbegrip werd mijn tweede herinnering. Ik had de macht niet uw levenskansen te verbeteren zodat u mij kon vergezellen in mijn migratiebeweging, in mijn opwaartse sociale mobiliteit. Ik had de keuze tussen blijven of vertrekken, alle opties tussen de twee uitersten leken ontoereikend. Onze sociale werelden bevonden zich immers niet op een spectrum. Ik kon uw aanwezigheid niet omhelzen aangezien ik al met één voet buiten stond en ik kon evenmin weg daar ik u belichaam in wie ik ben. Ik viel in een wereld die van u noch van mij was. Een kwellende tweede herinnering waarin ik de vreemdeling werd die zich niet meer kon aanpassen aan haar eigen realiteiten. Ik ging met u in discussie over wat ik leerde zien als bijgeloof; de wetenschap triomfeerde. Ik bekritiseerde uw overtuiging, ik leed onder uw consumptiepatronen. Desalniettemin wilde ik alleen uw warmte voelen en met mijn beide voeten in uw wereld staan. Maar het was te laat, als ambitieuze studente kun je opgedane inzichten niet ontdoen en evenmin kun je opgedane kennis ontleren.

Edward Said, Palestijns-Amerikaans literatuurwetenschapper in ballingschap, schreef dat het een wijdverbreid misverstand is dat

‘[…] verbannen zijn wil zeggen volkomen afgesneden zijn, geïsoleerd, hopeloos gescheiden van je plaats van herkomst. Was het maar zo’n radicale scheiding; dan kon je tenminste troost putten uit de wetenschap dat wat je hebt achtergelaten in zekere zin volkomen onbereikbaar is en dat ook altijd zal blijven. […] De balling verkeert […] in een tussenpositie: noch volkomen in harmonie met de nieuwe omgeving, noch bevrijd van het verleden; worstelend met een halfslachtige afstandelijkheid; op het ene niveau is er de heimwee, de emotie; op het andere de bedreven acteur of de heimelijke paria. De kunst van het overleven wordt een eerste vereiste, waarbij je voortdurend moet oppassen dat je je niet te zeer op je gemak en te veilig gaat voelen’.

Ik geloofde dat ik een ivoren-toren-sociologe werd die de regels van het academische spel niet eens kende, laat staan de treden opwaarts wist te vinden. Een theoreticus zonder cultureel kapitaal. Een middenklasser zonder economisch kapitaal. Ik navigeerde de wandelgangen zonder sociaal kapitaal. Een twijfelachtige positie, zegt u? Een heimelijke paria, dat werd ik! En ook mijn verstilling was slechts een ontwrichting in vermomming. Ik sluit me al lang niet meer enkel op om te reflecteren in eerlijke eenzaamheid. Ik keer mij net zo vaak in mezelf om, omdat mijn nieuwe wereld me ervan weerhoudt thuis te komen bij u, ik wentel me in mijn eerste dierbare herinnering. Maar de afstand weet me altijd te vinden, alsof mijn essentie bestaat uit verschillende gaten die elkaar verhinderen dicht te groeien.

In zijn lezing over Emily Dickinson vertelde Ivo van Strijtem: ‘Haar vader bracht regelmatig een boek mee voor haar. Zij was een “omnivorous reader”, maar raadde haar wel af te lezen’. U daarentegen had me geen boeken te bieden, maar gebood me alsnog te lezen. Had u mij hetzelfde advies als Edward Dickinson gegeven als u deze afstand had voorzien? Neen, dat had u niet gedaan. U had me dan eerder gevraagd samen met u te lezen.

Wanneer je je in eerste instantie thuisvoelt in je eigen afzondering en toevlucht zoekt in de literatuur, ga je alles voortdurend in vraag stellen. Vaak ben je tegendraads en niet bereid je te conformeren aan verstikkende structuren van welke aard dan ook. Deze tegendraadse stemmen worden vaak geprezen omdat ze tegen de dominante orde ingaan. Ze worden geloofd omwille van hun lef en gedurfde meningen. Ze krijgen een platform voor hun eigenzinnige perspectieven. Wanneer deze stemmen zich verzetten tegen dominantie en ongelijkheid, krijgen ze wat mij betreft meer dan een applaus. Maar wat als je perspectief niet alleen eigenzinnig is ten aanzien van de heersende orde, maar steeds meer ook ten aanzien van je eigen achtergrond? Als je dat overkomt, ga je je eigenzinnige perspectief bevragen en realiseer je dat je alleen maar staat tegenover de sociale ongelijkheid. Je perspectief is maar eigenzinnig ten opzichte van perspectieven die zich nooit konden ontwikkelen. Die sociale omgeving is niet verstikkend, die sociale omgeving is verstikt. In dat besef komt een nieuwe emotie naar boven die structuur zal geven aan je persoonlijkheid: die van de verontwaardiging.

Vaderland, wat ik in deze uit de hand gelopen brief eigenlijk wilde zeggen, is dat je als metaforische balling die enkel thuis is in het eigen denken, ook wel eens nood hebt aan minder verstilling. Je gaat de deur uit en staart de wereld met een geveinsde leegte aan. Je zet deze wereld op pauze. Je gaat met anderen in gesprek alsof je nooit gevangen was in je herinnering. Je engageert je, je komt op straat. Je censureert je emoties om in te passen, en luistert met een glimlach naar vergelijkbare verhalen. Je hebt het ook wel eens over koetjes en kalfjes want je bent ook maar een mens. Je probeert van deze luchtige ervaring je nieuwe levensstijl te maken, maar je keert je snel weer om, om je geheel vrijwillig te storten in de omhelzing van je afzondering. Je streefde naar minder intieme inkeer en meer oppervlakkige ervaringen, maar kwam zonet tot het besef dat de wereld ook met al haar oppervlakkige klanken en kleuren intens bij je binnenvalt. Een niet te evenaren intensiteit die je weer dwingt tot die soms welgekomen maar vaak ook ongewenste verstilling. Hoe eerlijk die eenzaamheid al dan niet is, doet er op dit moment niet meer toe. Als je maar lang genoeg verbannen bent, weet je je te navigeren in deze ballingschap. Naguib Mahfouz schreef: ‘It’s a most distressing affliction to have a sentimental heart and a skeptical mind’. Hoe meer je als balling stilstaat en in jezelf graaft, hoe meer je tot het inzicht komt dat er maar één emotionele ervaring zegeviert in je ontheemde bestaan: de pijn van het verlies. Je hebt nog enkel de herinnering.

Die eerste herinnering bent u, mijn lieve moeder en vader. Enkel in uw aanwezigheid bereik ik eerlijke eenzaamheid. U bent het Vaderland waar ik thuis wil komen na langdurige ontheemding. Maar eerst moet ik mijn weg vervolgen. Waar ik naartoe ga, vraagt u? Dat weet ik niet. Zoals Amin Maalouf neerpende, zal ik dit opwaartse pad wellicht gewoon blijven volgen tot ik sterf zoals ik geboren ben: langs een weg die ik niet heb uitgekozen.

Ik moet toegeven dat het wel iets bevrijdends heeft, me te richten tot een ontvanger die mijn brief wellicht nooit lezen zal. Is deze licht overdreven monoloog het resultaat van wat men weleens ‘schrijverschap in eerlijke eenzaamheid’ noemt? Als dat zo is, schrijf ik u voortaan misschien wel vaker.

Met vrede,

Uw dochter

 

 

Literatuur

Boulter, R. & Papadopoulos, S. (Producers) & Davies, T. (Director) (2016). A Quiet Passion [film]. Belgium-UK: Hurricane Films, Potemkino.

Darwish, M. (2017). I Don’t Want This Poem to End. Northampton: Interlink Pub Group.

Eribon, D. (2018). Terug naar Reims. Leesmagazijn.

Maalouf, A. (2005). Oorsprong: een familiekroniek. Breda: de Geus.

Mahfouz, N. (1994). Sugar Street. Transworld Publishers Ltd.

Said, E. (1994). Manifestaties van de intellectueel. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Atlas.