John Alonzo Dick*

 

Tijdens de kerstvakantie las ik het laatste boek van Gabriel Moran (1935-2021): What Happened to the Roman Catholic Church? What Now?. Ik zou hierover graag enkele opmerkingen willen delen. Zijn boek omvat zowel de herinneringen van Moran aan de katholieke kerk, vanaf de jaren vijftig tot nu, als zijn persoonlijke overdenkingen over zijn ontwikkeling als theoloog, docent, lid van de congregatie van de Christelijke Broeders van Ierland en, later, een gelukkig getrouwd man.

Broeder Cyprianus Gabriel, zoals hij toen werd genoemd, werd een Christelijke Broeder in 1954. Een jaar later stuurde zijn overste hem naar de Catholic University of America, waar hij in 1958 zijn bachelorsdiploma in de filosofie behaalde, en zijn doctoraal in godsdienstonderricht (1962), waarin hij in 1965 ook promoveerde. Zijn aandacht ging vooral uit naar volwassenenonderwijs. In 1970 werd hij gekozen tot Provinciaal Overste van de Christelijke Broeders voor de provincie Long Island en New England. Deze post bekleedde hij drie jaar. In 1981 ging Moran naar de afdeling  Humanities and the Social Sciences van New York University, waar hij godsdienst, filosofie, en de geschiedenis van het onderwijs doceerde.

Moran besloot de Christelijke Broeders in 1985 te verlaten. In april 1986 trouwde hij met zijn collega Maria Harris, die in 1973 de Sisters of St. Joseph had verlaten. Zij was een vruchtbare schrijver, spreker en docent. Zij en Gabriel werkten tot aan haar dood in 2005 nauw samen. Helaas werd in 2001 de ziekte van Parkinson bij haar vastgesteld, en beginnende dementie. Haar dementie werd geleidelijk erger, en in de winter van 2004 kreeg zij een plaats in een verpleeghuis op het terrein van het moederhuis van de Sisters of St. Joseph. Ze overleed minder dan een jaar later op 1 februari 2005.

Ironisch genoeg verscheen het boek van Gabriel Moran dat hier wordt besproken op 4 oktober 2021, en overleed hij op 15 oktober 2021.

What Happened to the Roman Catholic Church? What Now? biedt een heldere en evenwichtige kritiek op de Rooms-Katholieke kerk, en doet enkele, door sommigen ongetwijfeld als radicaal beschouwde, suggesties om met deze problemen om te gaan. Ik zou zeggen dat zij realistisch en hoogstnoodzakelijk zijn.

Moran overdenkt de traditie van de kerk op een positieve en creatieve wijze. De eerste drie hoofdstukken onderzoeken de geschiedenis van de katholieke kerk in de belangrijke periode van 1945 tot de jaren zestig. De resterende negen hoofdstukken gaan in op verschillende kwesties die aan de oppervlakte kwamen na de gedeeltelijke hervormingen van het Tweede Vaticaans Concilie in 1962-1965.

Vroeg in zijn boek schrijft Moran: ‘Gedurende de laatste zeventig jaar is de katholieke kerk geleidelijk uiteen aan het vallen. Zij is nu minder Rooms, en haar aanspraak op katholiciteit[1] is discutabel […] Zij verkeert in haar diepste crisis sinds de zestiende eeuw, maar uit deze crisis zal zeker een veranderd instituut voortkomen’. Hij plaatst het begin van de crisis op 1 november 1950, toen paus Pius XII (1876-1958) het als een onfeilbaar en ‘door God geopenbaard dogma’ afkondigde dat Maria, de moeder van Jezus ‘toen de loop van haar aardse bestaan was afgelopen, met lichaam en ziel in de hemelse glorie werd opgenomen’.

Miljoenen katholieken verheugden zich over deze afkondiging. Maar de theologische wereld was verbijsterd over de pauselijke afkondiging. Protestante theologen klaagden dat katholieke theologen niet eerlijk waren geweest in hun verzekering dat de katholieke leer wortelde in de Bijbel. ‘Hier’, schrijft Moran, ‘was sprake van een schaamteloos negeren van de theologische wetenschap. Het verhaal van de Tenhemelopneming heeft geen grond in het Nieuwe Testament of in de kerkelijke traditie voor de vierde eeuw’.

Gelukkig hebben de meeste katholieke theologen een veel beter begrip van de Bijbel en de vroege kerkgeschiedenis dan paus Pius XII (al vrees ik dat sommige bisschoppen nog altijd meer instemmen met Pius XII). Jezus van Nazareth liet geen blauwdruk na voor een instelling die zijn missie wil voortzetten. De eerste vorm van de kerk was een gemeenschap van geloof, gebed, dienstbaarheid en samenkomen om ter herinnering aan Jezus het brood te breken. Vanzelfsprekend was het, met het verstrijken van de tijd, noodzakelijk dat er een institutionele structuur werd ontwikkeld. Weliswaar waren sommige eigenschappen van die structuur onvermijdelijk, maar andere niet.

De ontwikkeling van de kerkelijke hiërarchie bijvoorbeeld, met een trapsgewijs opgebouwd leiderschap van subdiaken naar diaken naar pastoor naar bisschop zette een richting in die nooit meer is gewijzigd. Maar dit heeft niets te maken met de historische Jezus. De hiërarchie in vier lagen was een doorontwikkeling van een veel latere ontstane scheiding in de kerk tussen geestelijken en leken.

Wanneer hij de vraag stelt wat noodzakelijk is voor verandering in de kerk van vandaag, dringt Moran op de verandering van een structuur die het denken blokkeert. Verandering dient te gaan in de richting van eenvoud; en Moran stelt dat de eerste stap in zo’n noodzakelijke hervorming het afschaffen van de clerus zou moeten zijn.

Een permanente klasse genaamd de ‘clerus’ is een historische ontwikkeling die, merkt hij op, kan en moet worden veranderd. Een eerste stap in het proces van verandering zou, verheldert hij, het wijden van wat mannen en vrouwen zijn tot slechts ‘tijdelijke priesters’. Na een bepaalde periode te hebben gediend, misschien tien jaar, zouden zij vervolgens worden vervangen door anderen en niet langer hun waardigheid uitoefenen. Wat begint als een tijdelijke beweging om iets te doen aan de huidige structuur zou zich dan in de praktijk kunnen bewijzen en een permanente regeling kunnen worden. Een andere structuur voor een kerk zonder ‘clerus’ en ‘leken’ zou in gang zijn gezet. De oude twee-klassen-structuur is echt een hinderpaal voor een ware gemeenschap.

Er waren momenten dat ik bij het lezen van dit boek ‘Ja! Ja!’ wilde uitschreeuwen. Een opmerking van Gabriel Moran over de preek tijdens de viering op zondag was er een. Hij schrijft: ‘Het Tweede Vaticaans Concilie beging een verschrikkelijke vergissing door priesters op te dragen elke zondag te preken. Priesters zou verboden moeten worden te preken totdat zij het Nieuwe Testament voldoende hebben bestudeerd, en hebben geleerd hoe zij effectief kunnen spreken in het openbaar. Bovendien, anderen in de gemeenschap zouden vaak beter kunnen preken dan de priester. Er bestaat geen noodzakelijk verband tussen priesterschap en prediking’.

Moran had een oprechte zin voor pastoraal dienstbetoon. Hij stelde voor dat het sacrament van het huwelijk misschien op creatieve manieren zou kunnen worden uitgebreid, waaronder een ceremonie bij verkering, en een zegen voor gescheiden mensen wanneer een huwelijk verkeerd loopt. En natuurlijk zou de kerk de werkelijkheid van het homohuwelijk moeten aanvaarden. Het homohuwelijk weerspiegelt wat de kerk onder een huwelijk verstond, zo herinnert hij zijn lezers, lang voordat het Concilie van Trente (gehouden tussen 1545 en 1563) een geheel van regels opstelde. Een huwelijk tussen twee homo’s of lesbiennes wordt gesloten door de instemming van de twee personen. Hetzelfde geldt voor huwelijken tussen een man en een vrouw.

Het sacrament  van de priesterwijding dient, beweert Moran, volledig te worden herzien. Misschien, stelt hij voor, is het niet eens nodig voor pastores; maar een bepaald ritueel om pastores aan te wijzen zou op zijn plaats zijn, of het nu deel van een sacrament is of niet. Voor die waardigheidsbekleders die tot bisschop worden gekozen zou een ritueel kunnen komen dat de praktijk van de vroege kerk voortzet. Maar de titels van monseigneur, aartsbisschop en kardinaal zouden moeten worden afgeschaft. En ik zou willen toevoegen: laat ook verouderde kledij en middeleeuwse klerikale parafernalia achterwege.

Het sacrament van de ziekenzalving en stervenden, merkt Moran nu en dan op in zijn boek, zou nog steeds een belangrijke plaats in de kerk kunnen hebben, omdat we allemaal een vriend en raadgever kunnen gebruiken wanneer ons einde nadert. De voorbereiding en benoeming van een lid van de gemeenschap voor een dergelijke taak zou een heel goede manier zijn waarop de kerk dienstbaar kan zijn. Moran weet niet zeker of de heilige olie tegenwoordig nog betekenis heeft, maar het gebruik van oliën gaat terug op de oudheid.

Hervormingen in de katholieke kerk waarvoor gloedvol wordt gepleit, zoals het wijden van vrouwen en het toestaan van het homohuwelijk, zouden de huidige kerk als instelling enorm ten goede komen. Maar, zo benadrukt Moran krachtig, zij zouden niet leiden tot de radiale herstructurering van de kerk die noodzakelijk is.

Gedurende eeuwen, benadrukt Moran, zijn noch katholieke, noch protestante christenen erin geslaagd een organisatie op te bouwen die een gevoel van gemeenschap weet te behouden en wederkerig gezag weet uit te oefenen. Experts in groepsdynamica geven aan, merkt hij op, dat de ideale grootte van een gemeenschap acht tot elf personen is. Radicale herstructurering? We hebben in elk geval kleinere geloofsgemeenschappen nodig waarin mensen elkaar kennen als metgezellen die elkaar steunen. Het Engelse woord voor metgezel, ‘companion’, is – daar herinnert Moran ons aan – afgeleid van de Latijnse woorden cum (met) en panis (brood, voedsel).

Natuurlijk, het systeem van een instelling kan uiteraard niet gemakkelijk of onmiddellijk worden veranderd. Maar er kan en zou onmiddellijk moeten worden begonnen met het aanpakken van het probleem. Moran benadrukt opnieuw dat geen hervorming kan slagen zonder opleiding. En men moet gedurende het hele leven blijven leren. Anders wordt iemands geloof al gauw een last: een koude steen voor hongerende mensen, geen snee brood. We moeten als metgezellen ons brood delen op een gezamenlijke reis.

‘De keuze’, schrijft Moran aan het einde van zijn boek, ‘is of we ons verzetten tegen alle verandering of proberen een goed ontwikkeld kerklidmaatschap te ontwikkelen, hoe de kerk er in de toekomst ook uit moge zien’. Hij wist niet zeker hoe zij eruit zou zien, maar betwijfelde niet dat zij nog zou bestaan.

Het boek van Gabriel Moran vormt een sterke uitdaging, niet alleen voor katholieken, maar voor alle christelijke gelovigen.

 

Gabriel Moran, What Happened to the Roman Catholic Church? What Now?: An Institutional and Personal Memoir, BookBaby, 2021, 274 blz., ISBN 978-1098387587, $ 14,95

 

(vertaling: Herman Simissen)

 

Reageren? Mail naar jadleuven@gmail.com

 

John Alonzo Dick (*1943) bekleedde als derde the Chair for the Study of Religion and Values in American Society aan de KU Leuven. Hij is voormalig academisch decaan van het American College van de KU Leuven en hoogleraar. Hij publiceerde onder meer samen met K. Schelkens en J. Mettepenningen Aggiornamento? Catholicism from Gregory XVI to Benedict XVI (Brill, Leiden en Boston, 2013). Recent verscheen zijn boek Jean Jadot: Paul’s Man in Washington (Another Voice Publications 2021), een biografie van de Belgische bisschop Jean Jadot die van 1973 tot 1980 Apostolisch Afgevaardigde in de Verenigde Staten was.

 

 

[1] ‘Katholiciteit’ hier te lezen als ‘(aanspraak makend op) wereldomvattendheid’, dus in de oorspronkelijke betekenis van het Griekse woord. [noot van de vertaler].