Arthur Hendrikx*

Een goede verfilming van Shakespeare wordt door de kloof die gaapt tussen bewerking en origineel gedegradeerd tot halfgoed. Je moet van goeden huize komen om Shakespeare recht te doen wedervaren op het witte doek. Orson Welles kon het met The chimes at midnight; Kurosawa ook, met zijn bewerkingen van Macbeth en King Lear, al had die het geluk een andere taal te kunnen hanteren (dat zorgt voor minder historisch gewicht); Baz Luhrmans pastiche van Romeo and Julia was geestig en origineel. Maar meestal (denken we aan de veel te zware en plechtstatige verfilmingen van Laurence Olivier en Kenneth Branagh) slaagt men er niet in de woorden van Shakespeare op overtuigende wijze naar het filmmedium te vertalen.

Joel Coen en zijn acteurs kunnen alle gewenste adelbrieven voorleggen voor The tragedy of Macbeth, maar toch komen ze tekort. Niet per se door tekort te schieten, maar omdat ze niet boven zichzelf uitstegen. Er heeft zich geen machtig vuur van hen meester gemaakt; hun daimon is in zijn foedraal gebleven.

Je voelt aan dat iets hen ontglipt is tijdens het maken: de woorden leven niet. Ze worden, op enkele ongelukkige keuzes na, feilloos ten gehore gebracht, maar de bezieling die de personages krijgen op het papier blijft hier grotendeels achterwege. Denzel Washington doet wat hij moet doen, maar je bent nooit werkelijk mee met zijn verdoemde lot. Je observeert het, vanop een afstandje, in plaats van het als een dolksteek in je ziel gegrift te voelen. Hij speelt al te duidelijk de rol van Macbeth, net zoals Frances McDormand de rol speelt van Lady Macbeth. Het is alsof we naar platoonse schaduwen kijken, door een vuur geprojecteerd op een wand, – het werkelijke duister van Shakespeares stuk blijft verborgen. Het houdt zich ergens onder of tussen de regels op.

Het begint nochtans sterk. Zoals het theaterstuk opent The tragedy of Macbeth met de drie heksen (hier als een soort van drie-eenheid gespeeld door Kathryn Hunter) die hun profetie aankondigen: de film opent met een stem nog voor er een beeld te zien is, een stem waarbij de haren je te berge rijzen (hierom is het aan te raden de film op groot scherm met bijbehorende geluidsinstallatie te zien). De casting is subliem: Hunter slaagt erin de heksen hun bovennatuurlijk aura te geven, een wezen dat het midden houdt tussen Gollem (vooral dankzij de lichaamskronkelingen) en een geest. De sfeer zit helemaal juist, wat overigens voor de rest van de film ook geldt: het somptueuze zwart-wit (Bruno Delbonel deed de cinematografie) en de bijna kubistische decors (daarvoor was Stefan Dechant verantwoordelijk), die door Michael Billington, éminence grise bij The Guardian, met de schilderijen van De Chirico worden vergeleken, doen recht aan de apocalyptische sfeer van Shakespeares stuk.

Coen zet zich qua atmosfeer en beeldvorming in de traditie van Orson Welles, die zich voor zijn Macbeth (1948) dan weer had laten inspireren door de decors van de Duitse expressionisten van de jaren ‘20 en ‘30. Wat betekent dat realisme verzaakt wordt, een keuze die te verdedigen is, aangezien Shakespeares stukken de menselijke natuur en het leven via anti-mimetische weg weergeven: net zomin als mensen in het echt in blank vers met elkaar spreken, weerspiegelt de ruimtelijke wereld van Shakespeares stukken de werkelijkheid die wij kennen. Macbeth is dan ook niet zozeer gesitueerd in een historisch Schotland, aldus Harold Bloom, maar wel in de kenoma, ‘the cosmological emptiness of our world as described by the Ancient Gnostic heretics’ (‘de kosmologische leegte van onze wereld zoals beschreven door oude gnostische ketters’). Orson Welles opteerde daarom voor een nachtmerrieachtige clair-obscur; Coen volgt in zijn voetspoor, maar kiest voor meer orde: bij Welles is Macbeths slot een chaotisch labyrint, uitgehakt in grotten; bij Coen is zijn slot majestueus en symmetrisch, al te opzichtig een gefabriceerd decor. Een geslaagde ingreep. Gelukkig maakt Coen ook niet de m.i. fatale blunder de personages met een Schots accent te doen spreken, wat afdoet aan Welles’ versie.

Het verhaal in tien regels (voor wie zijn geheugen wil opfrissen): machtig Schots veldheer behaalt belangrijke militaire overwinning en wordt door drie heksen ingefluisterd dat hij eens koning zal zijn; hij lacht hun woorden weg, maar raakt stilzwijgend in de ban van hun profetie, zeker wanneer bepaalde van hun voorspellingen uitkomen. Hij verbeeldt zich al op de troon te zitten, ondanks zijn trouw aan de koning; zijn vrouw stookt die ambitie verder op; hij voelt zich verplicht door het lot om het onvermijdelijke en gruwelijke te doen en vermoordt de koning om diens plaats in te nemen. Hij lijdt zwaar onder de gewetenswroeging, maar blijft de macht van zijn verbeelding en ambitie volgen, tot uiteindelijk iedereen uit zijn dichte kring ofwel uit de weg geruimd is ofwel gevlucht. Alleen en verbitterd, verteerd door zijn eigen demonen, wacht koning Macbeth in zijn slot op de dag des oordeels. Een stuk over hoe de macht van het kwade bezit van iemand kan nemen, en zijn verbeelding hem zijns ondanks voortdrijft.

Zoals gebruikelijk bij Shakespeare-verfilmingen zijn enkele dingen veranderd. Het personage Ross (Alex Hassell) krijgt een veel prominentere rol dan bij Shakespeare, en is één van de meest imponerende verschijningen door zijn schitterende kop en grote, expressieve ogen. Terwijl Fleance, het zoontje van Banquo, na de moord van zijn vader spoorloos verdwijnt in het stuk, zien we hem hier terug in de laatste scène. En natuurlijk is er in de dialogen en monologen geknipt; maar over het algemeen is het een trouwe en klassieke verfilming. Eén van de sterkste scènes toont ons iets dat in het boek buiten de pagina’s om gebeurt, het vermoorden van koning Duncan door Macbeth ’s nachts, nadat hij zich daartoe gedwongen ziet door de profetie van de heksen. Duncan wordt met majesteitelijke gravitas gespeeld door Brendan Gleeson, vermaard Iers acteur: de trage en expliciete wijze waarop Denzel Washington zijn mes in Gleasons nek steekt laat niets aan de verbeelding over. Het realistisch en rauw weergeven van geweld is altijd een onderbelicht handelsmerk geweest van de Coens, – denk aan de manier waarop Johnny Casper zijn vroegere rechterhand Eddie Dane’s gezicht tot moes verpulvert in Miller’s Crossing. De koude en droge aanpak voor het geweld in Macbeth is een juiste keuze.

Een Shakespeare-verfilming staat of valt uiteindelijk bij de manier waarop de regels uitgesproken worden: er is een breed spectrum tussen een theatrale en een meer genormaliseerde declamatie. In feite kan je casuïstiek bedrijven en regel per regel kiezen voor deze of gene aanpak, afhankelijk van de context. Soms kan een declamatie die dichter aanleunt bij het dagelijkse taalgebruik (sneller, gemompeld, stil, …) een scène een levendig realisme verlenen (denk bijvoorbeeld aan Orson Welles die als Falstaff begint te lachen tijdens prince Hals beruchte afwijzing aan het slot van King Henry IV, tot hij onderbroken wordt met de koude regel: ‘Reply not to me with a fool-born jest’. Het lachen van Welles, dat niet in het stuk staat, brengt de dialoog tot leven, geeft de regel van prince Hal extra kracht). Soms is een dramatische declamatie dan weer gepaster. Een fatale blunder in The tragedy of Macbeth is de verbasterde declamatie van de beroemdste regels uit Macbeth, die horen bij de sterkste en meest vernietigende van Shakespeare:

Life’s but a walking shadow, a poor player
That struts and frets his hour upon the stage,
And then is heard no more. It is a tale
Told by an idiot, full of sound and fury,
Signifying nothing.

Dit zou een mokerslag moeten zijn die de wereld tijdelijk verstomt, gebracht met nadruk, maar Washington ratelt de regels snel en binnensmonds af en de film gaat verder, alsof het niet zo’n bijzonder moment is. Dit is tekenend voor het falen van de film. Het duistere wereldbeeld van Macbeth ligt in deze regels besloten; ze zouden niet zomaar eventjes, als een haastig terzijde, gemompeld moeten worden. Een bewuste keuze, die fout uitpakt. Op YouTube kunt u een video aantreffen van een theaterproductie met Ian McKellen, groot Shakespeare-interpretator, die deze regels ten gehore brengt: de nihilistische leegte die in zijn ogen blinkt bij het trage en nadrukkelijke uitspreken van ‘nothing’ is precies wat ontbreekt in Washingtons vertolking. Verdienstelijk, maar de essentie van de rol ontglipt hem. Macbeth is dan ook een aartsmoeilijke rol voor acteurs, aldus Harold Bloom, die McKellen als de meest capabele noemt (maar ook hij is niet perfect).
Washington wordt soms ook niet geholpen door de regie: zowel de beroemde scène waarin hij de geest van Banquo ziet tijdens het avondmaal, als de scène waarin hij denkt een mes te zien zweven zijn onhandig gebracht (het mes wordt bijvoorbeeld voorgesteld als de klink van een deur, als een soort optische illusie dus) en missen overtuiging. Macbeths angst voor zijn eigen verbeelding is nooit voelbaar.

Ook over het acteren van Corey Hawkins, die Macduff speelt, is het moeilijk niet kritisch te zijn. Dr. Dre spelen in Straight Outta Compton ging hem goed af, maar hier lijkt hij niet helemaal op zijn plaats, als een jongetje dat het veel te grote pak van zijn vader probeert aan te doen. Als hij op het einde Macbeths hoofd afhakt (omdat die per se zijn gevallen kroon terug wilde opzetten, een sterke toets) is het drama plotsklaps gedaan, maar voelen we ons niet alsof we net een grootse tragedie hebben meegemaakt. Is het, om William Hazlitts term te gebruiken, gusto dat ontbreekt? Een tikkeltje rebellie? Moeilijk te zeggen. Al te negatief willen we het ook niet voorstellen: Welles’ versie is niet per se beter (en wordt ontsierd door een schabouwelijk Schots accent). Formeel is het een spektakel; de decors en veel van de shots zijn prachtig. En toch overheerst teleurstelling.

Een juxtapositie met de twee meest geslaagde Macbeth-verfilmingen kan verheldering brengen. Akira Kurosawa maakte met Throne of blood (1957) een Japanse versie van het stuk met (uiteraard) Toshiro Mifune in de hoofdrol; hij transponeerde het stuk naar feodaal Japan, behield de poëzie niet en bracht betrekkelijk grote veranderingen aan in het verhaal, maar slaagde er wonderlijk in de geest van Macbeth te vatten. Mifune toont met zijn karakteristiek dynamisch optreden en ruwe stemgeluid op sublieme wijze aan dat Macbeth geen machiavellistisch moordenaar is, maar een tragisch man die door een donkere kracht wordt voortgedreven. En door zijn vrouw: niemand incarneerde de rol van Lady Macbeth even overtuigend als Isuzu Yamada, die op een witte, levenloze demon lijkt, enkel nog bestaande uit ambitie en koude ratio. De afschuw die Macbeth voor zijn eigen onomkeerbare handelen voelt, komt bij Kurosawa door het acteren en de narratieve ingrepen veel beter uit de verf.

Roman Polanski, ten slotte, maakte in 1971 een berucht geworden verfilming van Macbeth, de eerste film die hij maakte na de gruwelijke moord van zijn vrouw Sharon Tate door de Manson Family. Onmogelijk om de parallellen niet te zien, gaf de grote Amerikaanse criticus Roger Ebert aan, die ook opmerkte hoe rauw en realistisch Polanski het materiaal bracht: het is de meest laag-bij-de-grondse verfilming van het stuk die je je kan indenken. Polanski doet het omgekeerde van Welles en Coen door het verhaal in een dagdagelijkse wereld te situeren, op enkele goed gekozen momenten na (de visioenen van het mes en van Banquo). De bewerking is formidabel omdat Polanski erin slaagt het stuk een realistische en soepele flair te geven, zodat je vergeet dat je naar een theaterstuk uit de zeventiende eeuw zit te kijken. Centraal staat de grootse vertolking van Jon Finch: zijn Macbeth is kwetsbaar, arrogant, hoogmoedig, maar vooral al te menselijk. Imponerend in zijn overtuigende banaliteit. Het donkerzwarte wereldbeeld van het stuk wint aan zwaarte door het net niet aan te dikken. Voor Polanski was normaliseren een gelukkige ingreep.

Misschien tonen Polanski en Kurosawa aan dat een onconventionele en blasfemische aanpak beter werkt dan een getrouwe verfilming. Het sublieme van Shakespeare ontglipt de meesten, – Joel Coen deed een nobele poging, maar hij was niet tegen de uitdaging opgewassen. Het goede nieuws is dat Criterion (Netflix voor cinefielen) de klassieker Miller’s Crossing (1990), misschien wel de mooiste film die de Coens ooit gemaakt hebben, vorige week in hun pantheon hebben bijgezet met een opgepoetste versie. Allen daarheen, dus, – ik heb altijd stilzwijgend vermoed dat de protagonist Tom, gespeeld door Gabriel Byrne (wat een prestatie), geïnspireerd was door Hamlet. Maar dat zal wel aan mij liggen.

 

Reageren? Mail naar: arthurhendrikx@hotmail.com

 

Arthur Hendrikx is freelance vertaler en copywriter. Hij volgde een master Wijsbegeerte en een master Zuid-Amerikaanse studies aan de KU Leuven, waar hij zich toelegde op literatuurfilosofie en Spaanse cinema.