Boekbespreking

Ludo Abicht *

 

Dit boek van de politieke historicus Harry Van Velthoven leest als de lange kroniek van een reeds vroeg aangekondigde scheiding tussen Waalse (en Franstalige) sociaaldemocraten en hun Vlaamse ‘verwanten’. ‘Aangekondigd’ is hier wellicht niet de juiste term. In het licht van de ontwikkeling die in dit essay in detail geschetst wordt zou men eerder kunnen spreken van ‘vermoed, gevreesd, bestreden en ontkend’, tot de breuk in 1978 onvermijdelijk geworden was. Was het internationalisme niet één van de pijlers van de socialistische beweging sinds het midden van de negentiende eeuw, en internationalisme betekent meteen ook ‘solidariteit’ en, onder normale omstandigheden, ook wederzijdsheid? Maar waren het republikanisme en de radicale afwijzing van het kapitalistisch systeem ook niet basisprincipes van diezelfde sociale en politieke beweging, en wat is daarvan overgebleven? In Frankrijk kon de sociaaldemocratische partij zich nog SFIO noemen, Section Française de l’Internationale Ouvrière, zoals ook de verschillende communistische partijen zich tot in de jaren 1980 consequent CPN (communistische partij van Nederland), of in Duitsland, KPD (communistische partij van Duitsland) noemden in plaats van ‘Franse of Duitse KP’, al verdween ook daar dat vanzelfsprekende internationalisme in de discussies rond het zogenaamde ‘Eurocommunisme’.

In België waren vanaf het begin de omstandigheden heel bijzonder, omdat het zwaartepunt van de traditionele (kolen-en-staal) industrie in Wallonië lag, wat daar de secularisering en de groei van een sterke sociale en politieke zuil bevorderde, terwijl de snelle verfransing van Brussel vooral ten goede kwam van een agressief antiklerikaal liberalisme (à bas la calotte!), waarvan de linkervleugel steeds dichter bij de Waalse sociaaldemocraten aansloot.

Anders gezegd: vooral de kloof tussen het conservatieve (lees maar achterlijke); klerikale en rurale Vlaanderen en de progressieve bewegingen in industrieel Wallonië en Brussel, gekoppeld aan de begrijpelijke reactie op de steeds luider klinkende Vlaamse taaleisen, kon in feite alleen maar verbreden. Achteraf gezien had men de gevierde Belgische eenheid (l’âme belge) misschien kunnen redden, indien het land echt tweetalig geworden was. Maar tot in de jaren dertig interpreteerden de Walen en Franstalige Brusselaars, ook de toen oppermachtige sociaaldemocraten onder hen, dit als ‘tweetaligheid in Vlaanderen, en ééntaligheid in Wallonië’. Daarmee waren ze de objectieve bondgenoten geworden van de conservatieve Franstalige bourgeoisie in Vlaanderen.

Van Velthoven beschrijft met de nodige cijfers, congresverslagen en uitspraken van sociaaldemocratische leiders hoe moeizaam dit probleem in Franstalige kringen doordrong, want was de verspreiding van het Frans niet een strategie om de achtergebleven Vlaamse arbeider te beschaven en hem uit de greep van de kerk te bevrijden?

Wanneer dan tijdens het Interbellum duidelijk werd dat zelfs de foute keuze van een aantal leiders van de Vlaamse beweging voor het collaborerende activisme de opgang van die emancipatie niet meer kon tegenhouden sloeg de paternalistische houding om in de vrees voor een Vlaamse dominantie en werd het ene achterhoedegevecht na het andere gestreden, onder meer tegen de vernederlandsing van de universiteit van Gent (‘Nous avons perdu Gand!’).

Toen een beduidend percentage leiders van de Vlaamse beweging tijdens de Tweede Wereldoorlog opnieuw met de Duitse (nazi) vijand collaboreerde leek het even op de definitieve afgang van die beweging uit te draaien, ook voor die sociaaldemocraten die er nog tot 1940 deel van uitgemaakt hadden (Huysmans) of er begrip konden voor konden opbrengen (Spaak).

Maar voor een terugkeer naar de Belgische status quo was het te laat, nu de andere twee regeringspartijen, de CVP en de Liberalen, uit elkaar begonnen te vallen en de Vlaams-nationalisten van de Volksunie de wind in de zeilen gekregen hadden.

Op de achterflap noemt de auteur zijn boek het verhaal van ‘een tragische politieke geschiedenis’, maar uit zijn erudiete studie blijkt duidelijk dat er geen andere uitweg uit de impasse meer mogelijk was. Hij is er zich ook van bewust dat de gestage neergang van de sociaaldemocratie geen nationaal of regionaal verschijnsel is, maar in heel Europa het geval is. In het licht van de toenemende ‘internationalisering’ (globalisering) van de kapitalistische tegenstander die het nog altijd uitstekend doet zal er inderdaad behoefte zijn aan een nieuwe linkse internationalisering, maar dan met het volste respect voor de culturele diversiteit die ook in het linkse kamp opgang maakt. In die zin is de opdeling van de oude Belgische sociaaldemocratie wellicht eerder een uitdaging dan een tragedie, een mogelijk nieuw begin onder economisch en technisch drastisch veranderde omstandigheden?

 

Harry Van Velthoven, Bevriende vijanden. Hoe de Belgische socialisten uit elkaar groeiden, Polis, Kalmthout, 2019, 292 blz., ISBN 978 94 6310 405 0.