Goden, vulkanen en een meer. De Sangkuriang-legende geologisch bekeken

Stanislas Wartel*

 

Inleiding

De Sundanese Sangkuriang-legende speelt zich af op Java, in een door vulkanen gedomineerd landschap: de Parahyangan (oorspronkelijke naam voor Preanger). ‘Para hyang’ betekent ‘de goden’. De legende vertelt het verhaal van Sangkuriang, een jonge man, halfgod, die verliefd wordt op Dayang Sumbi, een mooie jonge vrouw, en haar wil huwen. Hij weet echter niet dat Dayang Sumbi zijn moeder is. Zodra deze echter de ware toedracht ontdekt, stelt ze niet uitvoerbare voorwaarden aan het huwelijk, teneinde dit te verhinderen. Sangkuriang moet in één nacht een meer doen ontstaan en een boot bouwen waarop ze samen de huwelijksnacht zullen doorbrengen. Wanneer Sangkuriang, die over goddelijke krachten beschikt, op het punt staat te slagen in deze opdrachten, belet Dayang Sumbi dit door zoveel bliksems te veroorzaken dat het lijkt of de dag is aangebroken. Sangkuriang is woedend, hij kiepert de boot om waardoor deze verandert in een vulkaan, de Tangkuban Parahu (‘omgekeerde boot’ in het Sundanees), en hij laat het meer leeg lopen.

Figuur 1. De Preanger met de Tangkuban Parahu vulkaan. (http://bishosoft.com/js/tangkuban-perahu-mountain)

Onderhavige tekst gaat niet over het verhaal zelf,[1] noch over de morele of andere aspecten ervan, maar wel over gebeurtenissen uit het geologisch verleden die erin herkenbaar zijn: het ontstaan van een meer en lichtverschijnselen die zo hevig zijn dat ze de nacht doen verdwijnen. Indien zulke verschijnselen zich voordoen zullen ze de normale gang van zaken zodanig verstoren dat ze bij de bevolking een trauma veroorzaken dat aanleiding kan geven tot legendevorming en bovennatuurlijke verklaringen.

Belangrijke ontdekkingen van de laatste jaren, zowel op geologisch als genetisch (DNA) gebied, plaatsen de Sangkuriang legende in een nieuw daglicht, zoals verder wordt aangetoond.

 

De geschiedenis van Sunda

De Sangkuriang-legende behoort tot de mythologie en de folklore van Sunda, een gebied dat grotendeels overeenkomt met het westelijk deel van Java, en dateert uit de boeddhistisch-hindoeïstisch periode van de Javaanse geschiedenis.  De oudste geschreven bronnen die op Java worden aangetroffen zijn inscripties op steen en teksten op palmbladeren. Ze dateren uit de periode van de Sundanese koning Rakeyan Sanjaya wiens dynastie tot in de elfde eeuw heerste over het grootste deel van Java. De opkomst van Islam en de eerste Portugese en Nederlandse handelskolonies in het begin van de zestiende eeuw maakten een einde aan de boeddhistisch-hindoeïstische periode.

De oudste geschreven bron van de Sangkuriang-legende dateert uit het einde van de vijftiende of het begin van de zestiende eeuw. Tijdens zijn bezoek aan de Hindoe tempels op Java en Bali schreef de Sundanese Prins Jaya Pakuan zijn reisverhaal op ‘lontar’, bladeren van de waaierpalmboom (Borassus fabellifer L.). Deze bladeren bederven niet snel en worden sinds de vijfde eeuw in Zuidoost-Azië vrij algemeen als schrijfmiddel gebruikt. Het Sangkuriang-manuscript werd in 1627 door een Engelsman naar Engeland gebracht, waar het nog steeds wordt bewaard in de Bodleian Bibliotheek in Oxford.

De Sangkuriang-legende vermeldt het ontstaan van een groot meer en een vulkaan, waarin vandaag het ‘Bandung Meer’ en de Tangkuban Parahu vulkaan te herkennen zijn, met als Leitmotiv een jonge man die zonder het te beseffen zijn vader doodt en na vele omzwervingen verliefd wordt op zijn moeder, wat eindigt in een drama.

 

Het landschap van Sunda

Het Sunda-gebied wordt gekenmerkt door meer dan tweeduizend meter hoge vulkanen, die als kegels oprijzen boven de noordelijke rijstvelden. Sommige, waaronder ook de Tangkuban Parahu, zijn actief tot soms zeer actief.

De stad Bandung, sinds de twintigste eeuw het belangrijkste centrum en hoofdstad van de provincie West-Java, ligt op een hoogte van ongeveer zeshonderdtachtig meter boven zeeniveau in een door vulkanen omgeven ellipsvormig bekken dat zich uitstrekt over een afstand van ongeveer zestig kilometer in noordwest-zuidoostelijke richting vanaf Nagreg in het oosten tot Padalarang in het Westen. De noordwest-zuidoost as is op zijn breedst veertig kilometer. De oudste vulkanen ontstonden ongeveer 1,8 miljoen jaar geleden. De Citarum rivier stroomt van zuidwest naar noordoost door dit bekken en verlaat het via de ‘Sanghyan-Tikoro’ tunnel in de richting van de Javazee.

Om aan de voorwaarden van Dayang Sumbi te voldoen damt de legendarische goddelijke held Sangkuriang de Citarum rivier af door landverschuivingen te veroorzaken, zodat een groot meer ontstaat, en hakt hij een boot uit een grote boom. Maar door toedoen van Dayang Sumbi verschijnt de dageraad nog voor zijn werk is voltooid. Hij laat woedend het meer leeg lopen en kiepert de boot om waardoor deze verandert in de Tangkuban Parahu vulkaan.

Dit is erg spectaculair zoals men dat in een legende kan verwachten maar, is het allemaal verzonnen of zou het kunnen dat er een kern van waarheid in schuilt?

Hoe kan iemand, in de eerste eeuwen van onze jaartelling, het bestaan vermoeden van een meer dat zestienduizend jaar eerder verdween? In het gebergte komen landverschuivingen voor, meren ontstaan en kunnen ook weer verdwijnen, vulkanen barsten uit en vormen kegels tot meerdere duizenden meters hoog. Het zijn natuurlijke verschijnselen die op zich spectaculair kunnen zijn, maar die men in de loop van een enkel mensenleven slechts bij hoge uitzondering zal meemaken, en al zeker nooit allemaal tegelijkertijd. Worden ze echter waargenomen dan kan men verwachten dat de indruk die ze maken des te ingrijpender, des te blijvender zal zijn naarmate de hevigheid waarmee het fenomeen zich voordoet groter is. Ongewone en plotse veranderingen in de natuurlijke omgeving, zoals het plots stijgen van het waterpeil van een rivier of het oplichten van de nachtelijke hemel terwijl hevige ontploffingen de nachtrust verstoren, kunnen worden ervaren als een bedreiging voor het eigen leven en dat van de gemeenschap. Logisch dus dat men deze fenomenen zal trachten te duiden waarbij cultuur en godsdienst een belangrijke rol vervullen.

De langgerekte rug van de Tangkuban Parahu vulkaan wijkt af van de typische kegelvorm van de meeste vulkanen op Java. Ook dit spreekt tot de verbeelding. In het Sunda betekent Tangkuban Parahu ‘omgekeerde boot’ en met enige verbeelding kan men in het profiel van de vulkaan inderdaad de kiel van een omgekeerde boot herkennen.

Maar hoe komt men dan op de gedachte dat er in de Preanger ooit een meer is geweest? Iemand moet toch de aanwezigheid, het ontstaan en/of het verdwijnen van een dergelijk meer hebben waargenomen. En hoe is het te verklaren dat de nachtelijke hemel dermate oplicht dat het lijkt of de nacht wijkt voor de dag? Zijn dit verzinsels? Is dit fictie, of zit er meer achter?

Indien men veronderstelt dat sommige verschijnselen uit de Sangkuriang-legende een grond van waarheid hebben en door mondelinge overlevering in de legende terecht zijn gekomen, dan moeten volgende vragen worden beantwoord:

Is er ooit een meer geweest in wat nu het bekken van Bandung is?

Hebben er landverschuivingen plaats gevonden en indien zo, wanneer?

Waarom en wanneer is dat meer verdwenen?

Hoe en wanneer is de ‘Tangkuban Parahu’ vulkaan ontstaan en is er een verband met het verdwijnen van het meer?

Kan de nachtelijke hemel dermate langdurig oplichten dat het lijkt of de dag is aangebroken en, indien zo, hoe is dat te verklaren?

Wie kan dit meegemaakt hebben en wanneer?

 

Het ‘Meer van Bandung’

Heeft er ooit een meer in de Preanger-vlakte bestaan? Deze vraag werd in in 1934 positief beantwoord door de Nederlandse geoloog Van Bemmelen.[2] Hij sprak de veronderstelling uit dat er een groot meer, twintig tot vijfentwintig meter diep, moet hebben bestaan in het bekken van Bandung en dat er mogelijk een verband is met de Sangkuriang-legende. In 1935 bevestigde onder anderen Von Koenigswald[3] dit aan de hand van talrijke artefacten uit obsidiaan of chalcedoon, zoals pijlpunten, messen, schrapers, armbanden, enzovoort, uit het Neolithicum (Nieuw Steentijdperk, dat ongeveer vijfduizend jaar voor de huidige tijdrekening begon) gevonden op de heuvels rond Bandung. Maar het was Von Koenigswald niet ontgaan dat er geen artefacten werden gevonden beneden de hoogtelijn van 725 meter, wat de theorie van Van Bemmelen ondersteunde.

Figuur 2. Bekken van Bandung.  (Google-Maps, terrain view)

 

Men kan er dus van uitgaan dat er in het bekken van Bandung inderdaad een meer heeft bestaan en dat er rond dat meer mensen woonden.

 

De Sunda vulkaan

Hoe en wanneer is dat meer ontstaan? Volgens Van Bemmelen ontstond het door een versperring van de Citarum rivier als gevolg van een zeer grote vulkanische as-vloed. Dat komt erg in de buurt van de ‘landverschuivingen’ die Sangkuriang zou hebben veroorzaakt.

Maar alhoewel Van Bemmelen eerder dacht aan een uitbarsting van de Tangkuban Parahu vulkaan, is het vrijwel zeker dat deze uitbarsting nooit sterk genoeg kan zijn geweest om de Citarum rivier volledig af te dammen. Het is veel aannemelijker om dit gebeuren in verband te brengen met een andere, zeer zware uitbarsting van de oude Sunda vulkaan en de daaropvolgende instorting waarbij een caldeira werd gevormd.[4] Een caldeira is een vorm van vulkanisme die ontstaat wanneer onder een grote stratovulkaan sinds eeuwen geen activiteit meer is geweest. De magmakamer onder de vulkaan blijft echter bestaan en kan zelfs aangroeien. Omdat ze aan het aardoppervlak wordt afgesloten door dikke lavalagen kan de druk in die magmakamer enorm oplopen en tot een catastrofale eruptie leiden. Gebeurt dit, dan kunnen er in korte tijd enorme volumes gesteenten, zelfs tot vele tientallen kubieke kilometer, uit de magmahaard worden weggeblazen, zodat een grote, door steile wanden omgeven depressie of ‘caldeira’ ontstaat. Naderhand kunnen in deze caldeira kleinere vulkanen ontstaan.

Recent onderzoek van de lavas met behulp van radioactieve-isotopen toont aan dat de grote caldeira van de Sunda vulkaan, 105 000 jaar geleden ontstond en dat hierin later, 55 à 50 000 jaar geleden, de Tangkuban Parahu vulkaan werd gevormd[5]. Op basis van deze gegevens zou het meer dus ongeveer 105 000 jaar geleden zijn ontstaan.

Een alternatieve, betrouwbare methode om de ouderdom van een meer vast te stellen is een ouderdomsbepaling op basis van natuurlijke radioactieve isotopen van de afwisselende lagen klastische sedimenten, ontstaan uit verwering van gesteenten en vulkanisch as, die in diepteboringen werden aangetroffen. Volgens deze dateringsmethode begon de sedimentatie in het meer veel vroeger, namelijk 125 000 jaar geleden en dus al vóór de catastrofale uitbarsting van de Sunda-vulkaan. Dat de twee methoden een verschillende ouderdom opleveren is niet verwonderlijk, omdat iedere methode een graad van onzekerheid heeft en er mogelijk al afzettingen waren vóór de definitieve afdamming plaatsvond. Het onderzoek van de sedimenten toont verder ook aan dat het meer zowat 100 000 jaar bleef bestaan en waarschijnlijk tussen 20 en 16 000 jaar geleden verdween. Waarom dit meer verdween geeft het onderzoek niet aan en is hier ook niet belangrijk.

Belangrijk is echter de vaststelling dat er wel degelijk een meer heeft bestaan en dat het ontstond na een zware vulkaanuitbarsting. Een rechtstreeks verband met de Tangkuban Parahu vulkaan is niet aangetoond, maar de morfologie ervan roept wel het beeld op van een omgekeerde boot en het is dat beeld dat de hindoe-boeddhistische verteller(s) heeft geïnspireerd.

 

De Toba vulkaan.

Maar hoe is het plots aanbreken van de dag, veroorzaakt door Dayang Sumbi, te verklaren? Eerdere onderzoekers schonken geen aandacht aan het optreden van Dayang Sumbi. Misschien dacht men aan intense onweders met felle bliksems? Java mag dan het eiland zijn met de hoogste frequentie aan onweders ter wereld, een verklaring voor het wegvallen van de nacht, zoals vermeld in de legende, biedt dit niet. Onweders zijn op Java verre van uitzonderlijk – waarom zouden ze dan speciale aandacht krijgen?

Recent echter is uit een heel andere hoek een verklaring opgedoken. In 1990 vonden Amerikaanse wetenschappers vulkanisch as in het ijs van Groenland. Dit as bleek overeen te stemmen met vulkaanafzettingen op Sumatra nabij het Toba-meer. Verder onderzoek wees uit dat het Toba-meer in feite een caldeira is.[6] De Toba-uitbarsting vond 74 000 jaar geleden plaats en is de zwaarste tot nog toe gekende vulkaanuitbarsting, naar schatting tweehonderd maal krachtiger dan de Krakatau uitbarsting in 1883 die tot drieduizend kilometer ver was te horen en dagenlang gepaard moet zijn gegaan met spectaculaire lichtschijnselen die zelfs in Europa waren te zien.

Men kan zich voorstellen dat de lichtschijnselen en ontploffingen, die met de Toba-uitbarsting gepaard gingen, veel heviger zullen zijn geweest en een bijzonder diepe indruk zullen hebben nagelaten op de toenmalige bewoners van Sumatra, Java, Maleisië en Kalimantan (voorheen Borneo). Zij moeten de indruk gekregen hebben dat, waarschijnlijk dagenlang, de nacht week voor de dag, een verschijnsel dat ze allicht aan bovennatuurlijke krachten toeschreven. Het is niet uitgesloten dat ze dit gebeuren hebben vastgelegd in mythen die pas veel later in de Sangkuriang legende terecht zijn gekomen.

Met de ontdekking van de Toba-uitbarsting is er mogelijk ook een natuurlijke verklaring gevonden voor het laatste puzzelstukje van de legende waarin Dayang Sumbi de nacht laat wijken voor de dag.

 

De bewoners van Sunda

In de vorige paragrafen werd aangetoond dat zowel het meer van Sangkuriang als Dayung Sumbi’s plots aanbreken van de dag kunnen worden verklaard door geologische gebeurtenissen die zich vele duizenden jaren geleden hebben voorgedaan, lang vóór de legende tot stand kwam. Men kan zich dus terecht afvragen, wie deze gebeurtenissen heeft meegemaakt.

Deze verschijnselen spelen zich af over een tijdspanne van pakweg 100 000 jaar, te beginnen met het ontstaan van het Bandung-meer 125 000 jaar geleden. De voorouders van de moderne mens (Homo sapiens) kwamen echter pas 50 000 jaar geleden op Java en hebben dit dus zeker niet meegemaakt. Maar bij zijn aankomst op Java trof Homo sapiens andere bewoners aan. Zowel Homo erectus als Homo denisovensis waren toen nog aanwezig.

 

Homo erectus

De restanten van de oudste tot nu toe gekende bewoner van Java, de zogenaamde ‘Java-man’, werden in 1891 door de Nederlander Eugène Dubois gevonden aan de oever van de Solorivier in Trinil (Oost-Java). Later kreeg deze voorhistorische mens de naam Homo erectus naar analogie met vondsten in Afrika. Sedertdien zijn er bij intensief onderzoek op Java meerdere overblijfselen van Homo erectus gevonden. De oudste daarvan, het zogenaamde ‘Mojokerto kind’, werd gevonden door Von Koenigswald en kon worden gedateerd op ongeveer 1,49 miljoen jaar geleden. Aanvankelijk leek het er op dat Homo erectus op Java 200 000 jaar geleden was uitgestorven, maar schedelresten gevonden nabij Ngandong en Sambungmacan op Midden-Java behoorden tot een latere vorm van Homo erectus en werden gedateerd tussen 70 en 40 000 jaar en mogelijks zelfs 27 000 jaar[7] geleden. Deze mensen kunnen dus de massale uitbarstingen van de oude Sunda vulkaan, het daaropvolgende ontstaan van het Bandung-meer en de latere uitbarsting van de Toba vulkaan meegemaakt hebben. De jongste variant van Homo erectus, gekend als ‘Solo-man’, heeft een vermoedelijke ouderdom van 15 tot 20 000 jaar  en was in dat geval nog aanwezig op Java toen het Bandung meer begon uit te drogen. Recent DNA-onderzoek van de huidige bewoners van Java[8] toont alleszins aan dat Homo erectus gedurende lange tijd tegelijk met Homo sapiens aanwezig was. Recent wetenschappelijk onderzoek sluit dus niet uit dat hij wel eens de ‘bron’ zou kunnen zijn voor de mythen van het ‘het mysterieuze meer’ en de dageraad van Dayang Sumbi. Indien dat waar is dan heeft hij deze informatie op enigerlei wijze meegedeeld aan Homo sapiens, die het op zijn beurt kan hebben doorgegeven aan de boeddhistische-hindoeïstische voorouders van de moderne Javaan.

 

Homo denisovensis

Naast Homo erectus was ook Homo denisovensis nog aanwezig in Zuidoost-Azië. Maar wie waren deze mysterieuze Denisovans? Bij het begin van de eenentwintigste eeuw werd in het Siberische Altaï gebergte een vingerkootje van deze tot dan toe onbekende mensensoort gevonden. Het werd gedateerd op 50 tot 30 000 jaar. Bijna alle informatie die men over Homo denisova bezit is afkomstig van genetisch onderzoek op enkele skeletresten, voornamelijk uit de Denisova grot, en op de huidige bewoners van Zuidoost Azië, Nieuw-Guinea en Australië.[9] Hieruit blijkt dat de Denisovans zich ongeveer 200 000 jaar geleden in het Midden-Oosten afsplitsten van de Neanderthalers en in de richting van Azië, onder meer naar Zuidoost-Azië, migreerden.[10]  Toen later Homo sapiens in dit gebied aankwam trof hij naast Homo erectus dus ook Homo denisovensis aan, en uit DNA-onderzoek blijkt dat hij zich met hen heeft vermengd.

Zijn deze Denisovans getuige geweest van de hier beschreven geologische verschijnselen? Aangezien de huidige inwoners van West-Java, in tegenstelling tot de inwoners van Oost-Indonesië en Papua, geen denisova-genen in hun bloed hebben, is het niet zeker dat de Denisovans aanwezig waren op West-Java en weet men dus niet of zij het ontstaan van het ‘Bandung Meer’ al dan niet hebben meegemaakt. Er is ook geen genetisch denisova-materiaal gevonden bij de huidige bewoners van Sumatra. Maar toen de Toba uitbarsting zich voordeed, bewoonden ze wel de oerwouden van Zuidoost-Azië. Ze hebben dus de uitbarsting van de  Toba beslist van afstand meegemaakt en mogelijk dit uitzonderlijke natuurverschijnsel opgenomen in hun mythen. Later kunnen ze dit hebben meegedeeld aan Homo sapiens, met wie ze zo nu en dan seksuele relaties hadden.

 

Homo sapiens

De verre voorouders van de moderne mens, Homo sapiens, werden tussen 55 en 35 000 jaar geleden voor het eerst op Java waargenomen. Dankzij de zeer lage zeespiegel tijdens de laatste glaciale periode, die 65 000 jaar geleden zijn laagste punt bereikte, konden ze zich vanuit het Indische subcontinent verspreiden over Zuidoost-Azië en Oceanië. Noch het ontstaan van het Bandung meer noch de zware Toba-uitbarsting hebben ze dus zelf meegemaakt. Maar ze kunnen wel verhalen hebben opgepikt van hun voorgangers met wie ze langdurige contacten hadden. Op hun beurt kunnen ze vervolgens deze verhalen, waarschijnlijk in aangepaste vorm, door hebben gegeven aan hun nakomelingen.

 

De moderne Javaanse bevolking

Tijdens het Neolithicum, zowat 4500 geleden, en dus ruim 30 000 jaar na de aankomst van Homo sapiens op Java, vond een nieuwe migratiegolf vanuit Oost-Azië plaats. Het is van deze nieuwkomers dat de huidige Javaanse bevolking afstamt. Toen deze Oost-Aziaten op Java kwamen vonden ze een gebied dat werd bewoond door afstammelingen van de vorige Homo sapiens migratiegolf en zij vermengden zich naar alle waarschijnlijkheid met hen. Zij zijn ook de eigenaars van de talrijke artefacten die Von Koenigswald en zijn collega’s vonden op de heuveltoppen rond Bandung. Veel artefacten horen thuis in het Neolithicum maar sommige zijn van jongere datum zoals het aardewerk, de gietvormen voor bijlen, obsidiaan scherven en ook geïmporteerde keramische voorwerpen van Hindoe of Chinese herkomst. Deze plaatsen zijn bewoond geweest tot in de zeventiende  eeuw. Het is pas op het einde van deze boeddhistische-hindoeïstische periode dat de oudste geschreven bron van de Sangkuriang-legende door Prins Jaya Pakuan werd opgetekend.

 

Tot slot

Hevige natuurverschijnselen kunnen een traumatiserende invloed hebben op mensen en daardoor aanleiding geven tot het ontstaan van legendes. Het achterhalen van de ouderdom van deze legendes is meestal onmogelijk, bij gebrek aan een degelijke kennis van het bronmateriaal. Dit is echter niet zo voor de Sangkuriang-legende: voor het legendarische meer en het plots aanbreken van de dag bestaan er geologisch herkenbare en zelfs dateerbare gebeurtenissen die, steunend op het paleo-antropologisch en genetisch onderzoek, mogelijk toelaten om Homo erectus en misschien ook Homo denisova als bron van informatie aan te duiden.

Over deze uitgestorven mensensoorten is bijzonder weinig bekend, en al zeker niet hoe ze leefden, dachten of voelden. Uit de nagelaten artefacten blijkt echter wel dat ze beschikten over uitstekende technische vaardigheden en ook een grammaticale taal bezaten die het hen mogelijk maakte onderling te communiceren en waarschijnlijk zelfs handel te drijven. Ze waren bovendien zeer vertrouwd met de natuur, die ze in de loop van honderden duizenden jaren steeds beter hebben leren kennen, zonder het gebeuren rationeel te kunnen verklaren. Uitzonderlijke natuurverschijnselen boezemden dus angst in en werden allicht aan bovennatuurlijke krachten, het ‘numen’, toegeschreven. Er werd echter over gesproken en verhalen, van generatie op generatie doorgegeven, kwamen als mythen in het collectieve (onderbewuste) geheugen terecht. Misschien gingen ze zelfs deel uitmaken van een ontwakende religieuze ervaring en werden ze juist daarom zorgvuldig doorgegeven aan het nageslacht en aan nieuwkomers. Het valt niet uit te sluiten dat omwille van dit numineuze karakter de hele ‘Parahyangan’ heilig was, en dus verboden terrein. Ook de Sanghyan-Tikoro tunnel, waar de Citarum rivier zomaar in de grond verdwijnt, kan hierin een rol hebben gespeeld. Dit zou ook kunnen verklaren waarom de bewoning tot de heuveltoppen beperkt bleef, ook nadat het meer al lang was verdwenen.

Men mag ook niet uit het oog verliezen dat de hier beschouwde periode zich afspeelt tijdens de laatste grote ijstijd en dat dus in de Preanger het oerwoud nog niet aanwezig was, maar het landschap bestond uit een behoorlijk open beboste savanne.

Dat deze uitgestorven mensensoorten hiervoor over de nodige gaven beschikten is volgens de Australische letterkundige Brian Boyd[11]  een feit. Hij legt uit dat alleen de menselijke geest het vermogen heeft ontwikkeld om op duurzame wijze verder dan het ‘hier en nu’ te denken: ‘Het vertellen van en luisteren naar verhalen die niet noodzakelijk een duidelijke relatie hebben met het ‘hier en nu’ is voor de mens een diepgewortelde drang’. De mogelijkheid dat een Hindoe-legende haar oudste bronnen bij de prehistorische H. erectus heeft, bevestigt alleszins de stelling van Boyd.

Geologische gebeurtenissen spelen niet alleen in de Sangkuriang-legende een rol. De geoloog Bentor[12] toont duidelijk aan dat, weliswaar in een meer nabij verleden, ook in de de Bijbel verschijnselen zoals de Zondvloed, Sodom en Gomorrha, Jericho, en andere aan geologische gebeurtenissen kunnen worden gelinkt.

Ter overweging nog deze woorden van de Engelse filosoof John Gray: ‘De les van de evolutiepsychologie en van de cognitieve wetenschap is dat wij afstammen van een oud geslacht. ….. Wij zijn veel meer dan de sporen die andere mensen hebben achtergelaten. Onze hersenen en onze ruggengraat zijn gecodeerd met sporen van veel oudere werelden’. [13]

 

Reageren? Mail naar: stanislas@wartel.be

 

Stanislas Wartel (1939, Antwerpen) promoveerde in 1972 tot doctor in de Wetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij was van 1971 tot 2004 verbonden aan het Koninklijk Belgische Instituut voor Natuurwetenschappen en van 1984 tot 2004 deeltijds hoofddocent aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij is buitengewoon lid van het Belgisch Nationaal Comité voor Oceanologie, Koninklijke Academie van België (1983-2004), Lid van het International Steering Committee for Nearshore and Estuarine Cohesive Sediments (1994 tot 2004) en Lid van het expertenteam Lange Termijnvisie Scheldestuarium (2005.) Hij heeft meerdere publicaties in nationale en internationale tijdschriften op zijn naam. Hij woont thans in Liedekerke en verblijft sinds 2010 meerdere maanden per jaar op Java waar hij onder meer kennis nam van de Sangkuriang legende.

 

[1] Voor meer informatie over de Sangkuriang-legende zie: https://en.wikipedia.org/wiki/Sangkuriang.

[2] R. W. Van Bemmelen, Geologische kaart van Java, schaal 1:100 000. Toelichting bij blad 36 (Bandung), Dienst van den Mijnbouw in Nederlands Indië, Bandung, 1934.

[3] G. H. R. Von Koenigswald, Das Neolithicum der Umgebung von Bandung, in: Tijdschrift voor Indiesche Taal, Land- en Volkenkunde, deel LXXV (1935), afl. 3, blz. 394-417.

[4] M.A.C. Dam, P Suparan, e.a., A chronology for geomorphological developments in greater Bandung area, West-Java, Indonesia, in: Journal of Southeast Asian Earth Sciences, vol. 14 (1996), nr. 1-2, blz. 101-115.

[5] R. Kusumadinata, The Origin and Pre-history of the Sundanese, Hikmah, Ibrah Sejarah, Islam & Sciences, 2010.

[6] De super vulkaan Toba ligt op het eiland Sumatra. Hij barst ongeveer eenmaal per 400 000 jaar uit. De uitbarsting van ongeveer 74 000 jaar geleden was de laatste en ook de hevigste. In de gevormde caldeira is het Toba meer, honderd kilometer lang en dertig kilometer breed, ontstaan. De vulkaan blies ongeveer 2790 kubieke kilometer as de lucht in. De temperatuur daalde overal op aarde, doordat het vulkanisch stof (met name het gevormde zwavelzuur) het zonlicht blokkeerde.

[7] Carl C. III Curtis, H. Garniss e.a., Java Man: How Two Geologists Changed Our Understanding of Human Evolution. University of Chicago Press, Chicago, 2000.

[8] Yuji, Christophe Falguères, e.a., Gamma-ray spectrometric dating of late Homo erectus skulls from Ngandong and Sambungmacan, Central Java, Indonesia, in: Journal of  Human Evolution, 55 (2008), nr. 2, blz. 274-277.

[9] Guy S. Jacobs, Georgi Hudjashov, e.a., Multiple Deeply Divergent Denisovan Ancestries in Papuans. Cell, 177, blz. 1010-1021, 2019.

[10] David Reich, Nick Patterson, e.a., 2011. Denisova Admixture and the First Modern Human Dispersals into Southeast Asia and Oceania, in: American Journal of Human Genetics, 89 (2011), nr. 4, blz. 516–528.

[11] Brian Boyd, The Origin of Stories: Evolution, Cognition, and Fiction, The Belknap Press of Harvard University Press, 2009.

[12] Y. K. Bentor, Geological events in the bible. Terra Nova, 1 (1989), nr. 4, blz. 326-338.

[13] John Gray, Strohonden, gedachten over mensen en andere dieren. Ambo/Anthos, Amsterdam, achtste druk, 2013.

 

 

Man achter het ultieme kwaad
Goden, vulkanen en een meer. De Sangkuriang-legende geologisch bekeken
Iets over Japan
Seks in het donker. Een ode aan de...