Streven, januari-februari 2018

Stijn Geudens *

 

Kan zoiets schijnbaar onschuldigs als kinderpoëzie een verschil maken tussen leven en dood? In het Rusland van Stalin heel zeker wel. Toen Samoeïl Marsjak (1887-1964), de grondlegger van de moderne Russische kinderliteratuur, aan het einde van de jaren dertig, tijdens de Grote Zuivering, op het punt stond gearresteerd te worden, schrapte Stalin op het laatste moment zijn naam van de lijst en schreef erbij: ‘Hij is een goede kinderdichter’. In plaats van geliquideerd werd Marsjak zelfs van staatswege gelauwerd. ‘We hadden allebei kunnen omkomen’, schreef Marsjak later aan collega jeugdschrijver Tsjoekovski, ‘De kinderen hebben ons gered’. Andere auteurs kenden minder geluk.

Van Samoeïl Marsjak heeft Uitgeverij Van Oorschot, bekend voor haar Russische Bibliotheek,  onlangs een bijzonder schattig boekje uitgebracht onder de titel Alles klaar? En pompen maar!. Het bevat drie langere gedichten die Marsjak schreef in de jaren twintig, toen de Sovjetcensuur nog niet zo verstikkend was en het artistieke leven, inzonderheid de avant-garde, zelfs een bloei meemaakten. Het boekje werd geïllustreerd met kleurrijke en vrolijke illustraties van de kunstenaars Lebedev, Konasjevitsj en Tsechanovski. De invloed van het voor die tijd in de Sovjet-Unie zo typische constructivisme is daarbij duidelijk merkbaar. Het eerste gedicht, ‘Bagage’ beschrijft hoe een dame, die een treinreis wil maken, allerlei spullen in bewaring geeft in een aparte wagon. Bij aankomst blijkt er iets merkwaardigs gebeurd te zijn met haar hondje:

We hebben ons nergens mee bemoeid,

Alleen

blijkt het dier

eenmaal hier

Wat gegroeid!

 

In ‘Brand’ vervolgens lezen we hoe een huis in de fik vliegt nadat kleine Leentje knoeide met de kachel. Maar de brandweer, met veteraan Koezma voorop, gaat het vuur onverschrokken te lijf:

 

Door de waterspuit geruggesteund,

Wordt er met de bijl op los gedreund.

De klappen op het houtwerk galmen

Terwijl de rook in dikke walmen

Wolkt en kolkt met roet en zwadder.

De draaibare magirusladder

Schuift uit en dan wordt onversaagd

Het vuur van zolder weggejaagd.

 

In latere versies van het gedicht werd onder meer de heldenrol van Koezma teruggeschroefd: de druk van de autoriteiten om in het collectivistische gareel te blijven, nam zichtbaar toe.

In het derde en laatste gedicht van de bundel, ‘Post’, zijn het, na de brandweerlieden, de postbodes die met de eer gaan lopen. Een aangetekende brief voor Boris Zjitkov mist net zijn doel omdat de reislustige Rus van Leningrad naar Berlijn vertrokken is. En vandaar gaat het vervolgens nog naar Londen en Chili. De aangetekende brief reist kameraad Zjitkov achterna, de hele wereld rond, om uiteindelijk toch door hem ontvangen te kunnen worden, weer thuisgekomen in Leningrad:

 

Leve de postbodes,

Leve hun werk!

Te land, ter zee

En in het zwerk!

 

De gedichten van Marsjak waren razend populair en haalden in de loop der jaren miljoenenoplages. En niet alleen het Russische kindervolk leerde hij lezen, ook niet-Russen die zich wagen aan de studie van de Russische taal, komen onvermijdelijk met zijn verzen in contact in hun eerste leerboeken.

De drie genoemde gedichten werden in het Nederlands vertaald door Robbert-Jan Henkes (*1962) en komen uit de indrukwekkende bloemlezing Bij mij op de maan. Een keuze uit de Russische kindergedichten vanaf de zeventiende eeuw die in 2016 verscheen bij Uitgeverij Van Oorschot en die in 2017 de prestigieuze Filter Vertaalprijs kreeg. Bij mij op de maan, het resultaat van vijfentwintig jaar lezen en luisteren, verzamelt meer dan vijfhonderd bladzijden poëzie: anonieme versjes en liedjes uit de Russische traditie, werk van de vroeg negentiende-eeuwse meesters Krylov en Poesjkin, occasionele stukken van ‘volwassenendichters’ als Blok, Achmatova, Majakovski, Mandelstam en Brodski, maar het meest in het oog springen de echte kinderdichters die het genre in de eerste helft van de vorige eeuw zo beroemd maakten, met naast Marsjak, die zowat als spilfiguur fungeerde, auteurs als Tsjoekovski, Vvedenski en Charms.

Kornej Tsjoekovski (1882-1962) was de eerste die een specifieke poëtica ontwikkelde inzake kindergedichten. Hij was gefascineerd door de taalontwikkeling bij peuters en kleuters: ‘Kinderen kunnen dronken worden van woorden, en die kunnen evengoed nonsens zijn als wat anders: het gaat om de klank’. Tsjoekovski pleitte voor korte regels, veel ritmische afwisseling, simpele woorden, een beeldrijke taal, en veel actie door werkwoorden. ‘Er zijn veel meer mensen met talent dan met smaak’, poneerde hij. Dichten was voor hem schrappen. Tsjoekovski zelf schreef moeizaam en moest vaak zwoegen tot de laatste drukproef. Het leverde wel een aantal klassiekers op zoals de lange gedichten over Krokodil Krokodilovitsj en Dokter Oudoetzeer. Kenmerkend niet alleen voor Tsjoekovski maar voor de meeste kinderdichters is dat zij een magische wereld ontwerpen waarin niet alleen de dieren kunnen spreken maar ook de dingen bezield zijn. Het gedicht ‘De boterham’ opent als volgt:

 

Er woonde eens

Bij ons op de dam

In Broekhuizenvorst

Een boterham

Met worst.

 

Het hoeft geen betoog dat Tsjoekovski sterk afkerig stond tegenover de officiële Sovjetpedagogie die de kinderwereld liefst totaal wilde onttoveren in socialistisch-realistische zin. Ook Marsjak worstelde met dit probleem en moest voortdurend schipperen. Net als Tsjoekovski had hij voor de Eerste Wereldoorlog enkele jaren in Groot-Brittannië gewoond en was daar in de ban geraakt van de nursery rhymes (genre Humpty-Dumpty) waarvan hij er ook een aantal vertaalde in het Russisch. ‘Een kind wil het hele leven zien in elk verhaal’, declameerde Marsjak, ‘Het moet een grote literatuur voor kleintjes zijn’. Hij werd redacteur van uitgeverij Radoega (Regenboog) en richtte het tijdschrift De Nieuwe Robinson op. In 1924 werd hij hoofd van de Leningraderkinderboekensectie van het staatsuitgevershuis, Detgiz, en stuwende kracht achter de ‘Akademija Marsjaka’, een collectief van schrijvers dat de tijdschriften Tsjizj (Sijsje) en Jozj (Egel) vulde. Als redacteur haalde hij er een groot aantal auteurs binnen, gevestigde namen maar ook jong talent dat binnen het bestaande Sovjetsysteem nauwelijks kans maakte om te publiceren. Ook Marsjak zelf moest in de loop van de jaren dertig en veertig, toen de ideologische druk systematisch werd opgevoerd, in zijn werk duidelijk toegevingen doen met dubieuze gedichten tot gevolg over de Spaanse Burgeroorlog, de Tweede Wereldoorlog en het bouwen van waterkrachtcentrales aan de Dnjepr. Toch wist hij in bepaalde stukken ook kritiek op het regime binnen te smokkelen.

Marsjak kon zich tijdens de moeilijke jaren onder Stalin staande houden en verwierf uiteindelijk zelfs een grote status. Twee andere schrijvers uit de Marsjak-school die het – bij leven – minder fortuinlijk verging maar achteraf wel cultfiguren werden zijn Aleksandr Vvedenski (1904-1941) en Daniil Charms (1905-1942). Beiden behoorden tot de literaire avant-garde en profileerden zich als behoorlijk non-conformistisch.  Charms leerde Vvedenski kennen in 1925 toen die in het instituut van Kazimir Malevitsj werkte waar hij in een laboratorium onderzoek deed naar de futuristische abstracte poëzie, met name de ‘zaoem’-beweging die zocht naar een universele ‘transrationele’ taal met neologismen. Vvedenski schreef in die periode buitengewoon melodieuze gedichten. Zelf verklaarde hij daarover: ‘Soms krijg je twee ritmes in je hoofd, een goed en een slecht. Dan kies ik het slechte, want dat wordt het goede’.

In 1926 richtten beiden de Vereniging voor Reële Kunst of OberiOe op. De idee was dat de kunst zelf reëel moest zijn in plaats van de realiteit na te bootsen. Zonder dat ze het woord gebruikten pleitte de groep in feite voor absurdistische kunst: radicaal autonome kunst zonder logica, zin of orde. Het spreekt vanzelf dat een dergelijke poëtica haaks stond op de vigerende Sovjetdoctrine. Marsjak gaf Vvedenski, Charms en andere ‘oberioeten’ de kans te ‘ontsnappen’ in de kinderliteratuur. Hij vertelde daarover later: ‘Ik dacht dat ze wel iets vreemds konden inbrengen in de poëzie voor kinderen, het vreemde dat je vindt in aftelversjes, woordspelingen en liedjes van kinderen van over de hele wereld’. In het gedicht ‘De lieve eend’ van Charms voel je duidelijk diens eigenzinnige poëticale achtergrond maar anderzijds is het ook perfect te verantwoorden in de Sovjetfilosofie van universele broederschap:

 

De grote oversteek

Gebeurde in een wip:

 

Eén kuiken op een eendje,

Eén kuiken op een eendje,

Eén kuiken op een eendje,

En op de eend de kip.

 

Charms’ gedicht ‘Het scheepje’ gaat echter enkele stappen verder en kan men een proeve van absurdisme noemen:

 

Op een scheepje hier ver vandaan,

Midden op de oceaan,

Varen vier matrozen

Twee woeste en twee boze.

 

De oren op hun hoofd zijn lang,

Een staart steekt uit hun bloezen.

Alleen van katten zijn ze bang,

Van katten en van poezen.

 

In de jaren dertig nam het Sovjetregime de aanhangers van OberiOe uitdrukkelijk in het vizier en volgden er arrestaties. Vvedenski stierf in december 1941 tijdens een gevangenentransport. Charms overleed enkele maanden later in de psychiatrische afdeling (hij had gevraagd om een hoed of een lap stof om zijn gedachten in te verbergen) van een gevangenis in het door de Duitsers belegerde Leningrad, wellicht door ontbering. Hij heeft geen graf.

Het vertaalwerk van Robbert-Jan Henkes is eigenlijk een mooi eerbetoon aan deze veel te jong en in ellendige omstandigheden gestorven schrijvers. Daarbij opent zijn bloemlezing een voor velen ten onzent onbekende maar toch herkenbare wereld. Het Russisch is door zijn bondigheid en zijn systeem van verbuigingen (net als het Latijn) zeer geschikt voor poëzie, inzonderheid kindergedichten. Het is geen eenvoudige opdracht om zoiets in trefzeker Nederlands te vertalen. Toch is Robbert-Jan Henkes hierin uitstekend geslaagd door een spitse, weldoordachte woordkeuze en door het vrij en creatief aanwenden van rijm en ritme: de gedichten klinken steeds fris, vlot en speels. Bovendien voel je heel duidelijk dat hij zelf veel plezier heeft beleefd aan dit karwei. Het werkt aanstekelijk. Alles klaar? En lezen maar!

 

Samoeïl Marsjak, Alles klaar? En pompen maar!, Vertaald en toegelicht door Robbert-Jan Henkes, Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam, 2017, 48 blz., 17,50 euro, ISBN 9789028270183.

Bij mij op de maan. Een keuze uit de Russische kindergedichten vanaf de zeventiende eeuw, Vertaald en toegelicht door Robbert-Jan Henkes, Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam, 2016, 576 blz., 29,99 euro, ISBN 9789028261211.