Stefaan Marysse*

‘Maar echt nadoen, dan ben je zelf er

niet meer, dan wis je jezelf uit …dat is

alleen imitatie, onteigening een karikatuur’

Wessel Te Gussinklo

 

Op 22 april 2020 had  een referendum in Rusland moeten leiden tot een goedkeuring van een grondwetswijziging die de huidige president Vladimir Poetin, die al 20 jaar aan de macht is, bij leven en welzijn nog 16 extra jaren zou kunnen opleveren. Omwille van ‘de stabiliteit in het land’ , zo luidde het. Door corona echter is dit referendum uitgesteld naar een latere datum. In het kleine Afrikaanse Rwanda werd een gelijkaardige grondwetswijziging twee jaar geleden al  bekrachtigd. Ook daar kon de zittende president, Paul Kagame, levenslang blijven regeren voor ‘het welzijn en de stabiliteit van het land’.  Er bestaan uiteraard, in diverse landen, ook tegenvoorbeelden van evoluties naar meer democratische tendensen.  Zoals in Oekraïne, waar Volodymyr Zelenski rechtmatig verkozen is, of in Sudan waar dictator  Omar al-Bashir uiteindelijk door een volksopstand is verdreven.

Louter voortgaande op enkele praktijkvoorbeelden kan men moeilijk algemene conclusies trekken over de achteruitgang van democratische regimes en/of de opkomst van meer autoritaire en zelfs totalitaire regimes. Maar de opvatting dat er na 1989 in de wereld uiteindelijk nog maar plaats zou zijn voor één  politiek-economisch model, gebaseerd op democratie, individuele vrijheid, universele mensenrechten en een vrije markteconomie kan niet langer ernstig  worden genomen, en dit kan vandaag gemakkelijk vastgesteld worden als men kijkt naar enkele fundamentele  verschuivingen in de internationale machtsverhoudingen.

Dit is het centrale uitgangspunt in het breed opgevatte en sterk onderbouwde boek van Ivan Krastev en Stephen Holmes The light that failed. [i].  De auteurs  geven  kernachtig aan waarom de periode van de triomf van de Westerse liberale democratie aan het tanen is. “Door China’s meteorietachtige ontwikkeling tot een geopolitieke grootmacht lijkt de rivaliteit tussen de Sovjet-Unie en Amerika iets uit een ver verleden. De Chinese ontwikkeling heeft ook het einde ingeluid van het imitatietijdperk, dat begon in 1989 en ergens tussen 2008 en 2016 eindigde. Deze historisch unieke periode kende twee bepalende elementen: ten eerste dat de voor de Koude Oorlog kenmerkende rivaliteit tussen twee zendingsideologieën definitief voorbij was, en ten tweede dat de westerse opzet om zijn eigen waarden en institutionele modellen te exporteren naar het buitenland gedurende enige tijd meer bereidwillige ‘afnemers’ kende dan ooit tevoren. De wereld kende een nieuwe indeling, ditmaal met relatief stabiele en welvarende liberale democratieën aan de ene kant en landen die hen hoopten te imiteren aan de andere. Ook aan die kwellende asymmetrische verhouding tussen de nagebootsten en hun nabootsers is nu een einde gekomen. Van de verschillende krachten die samenspanden om een universeel liberaal-democratische systeem te ondermijnen, is de rancune die werd opgewekt de belangrijkste. Een andere wezenlijke factor is de opkomst van China als hoofdrolspeler in de wereldpolitiek.[ii]”.

 

1989: Het voorbarige ‘einde van de geschiedenis’

Het triomfalisme dat doorklonk in Francis Fukuyama’s  Het einde van de Geschiedenis (1992) na de val van de Berlijnse Muur, de implosie van de Sovjet-Unie en daardoor ook de beëindiging van de Koude Oorlog, was slechts de neerslag van het toenmalige zeer algemene aanvoelen van de werkelijkheid. Het was de overwinning van het kapitalisme op het communisme, van de democratie op eenpartijstaten en dictaturen, van vrijheid op onvrijheid. Voor Margaret Thatcher was het  There Is No Alternative,  en  president François Mitterand vertelde in de badplaats La Baule aan de verzamelde autocratische leiders van Afrika dat “Europa tegelijk het nazisme, het fascisme, het Franquisme , het Salazarisme en het Stalinisme [heeft] gekend …waren dít dan de modellen waarop u uw staten moesten bouwen? Het heeft óns twee eeuwen gekost om te proberen orde op zaken te zetten, eerst in onze gedachten en vervolgens in de feiten, met regelmatig terug achteruitgang, en wij zouden u de les spellen ? We moeten echter over democratie spreken. Het is een universeel principe dat zich openbaart aan de volkeren van Centraal Europa als een absolute vanzelfsprekendheid, waardoor in de loop van enkele weken regimes, die ijzersterk werden gewaand, omvergeworpen zijn” (onze vertaling)

Hoe komt het dat dertig jaar na de val van de Berlijnse Muur er terug meer muren zijn opgetrokken? Tussen de VS en Mexico, Israël en Palestina, Bulgarije en Turkije, Bangladesh en India (3200 km), Ceuta/Spanje en Marokko? Hoe komt het dat Rusland , door de laatste grondwetsherziening en de te verwachten installatie van Poetin als levenslang president, zelfs de schijn van democratie heeft opgegeven? En hoe verklaart men de toenemende afbrokkeling van democratische vrijheden in Hongarije en Polen , landen die volgens Mitterand het ‘universeel principe van democratie als absolute vanzelfsprekendheid’ omarmden?  En waarom steken zelfs in de Westerse democratieën, ondanks een voortdurende toename van  rijkdom, rechtspopulisme en autoritaire tendensen weer de kop op? En tot slot, is het niet de ultieme ironie van het ‘einde van de geschiedenis’ dat China – het meest succesvolle kapitalistische land wat toename van de rijkdom betreft –  net het land is dat geleid wordt door een … communistische partij?

Het originele en aantrekkelijke in de analyse van Krastev en Holmes is nu precies dat ze overtuigend aantonen dat er een rode draad loopt  in de opkomst van het autoritarisme in al zijn verschillende gedaanten,  van Trump, over Orban en Poetin tot de nieuwe leer van Xi Jinping. En het meest verrassende is dat de samenhang teruggaat op een – weliswaar eigenzinnige en vrije interpretatie van het – denken van Réné Girard over de nabootsende begeerte en het geweld sinds het ontstaan van de mensheid[iii]. Daar staan we eerst even bij stil.

 

De verrassende vruchtbaarheid van een gedachtengoed: René Girard en de vormen van nabootsing

Ik ken weinig ideeën  in de menswetenschappen die zo breed hun weg hebben gevonden  naar diverse andere domeinen, in een universitair landschap dat steeds meer wordt gekenmerkt  door specialisatie en opgetrokken schotten tussen de verschillende disciplines. De kern van Girard’s denken is de steeds weer gestelde vraag in de filosofie naar het ontstaan van geweld,  en welke mechanismen of  instellingen het geweld kunnen  beteugelen. Niet voor niets begint het eerste deel van Girard’s werk met een verwijzing naar Aristoteles dat “de mens verschilt van alle andere dieren omdat hij het sterkst is in het nabootsen’’. Bij Girard is de nabootsende begeerte bij de mensen iets fundamenteel. Mensen verlangen precies datgene wat anderen aanwijzen als begeerlijk. Het voorbeeld dat steeds weer wordt aangehaald is dat van een aantal kinderen die zich samen in één ruimte bevinden en ieder van hen precies beschikt over een identiek stuk speelgoed.  Je zal zien hoe er na een tijdje ruzie kan ontstaan omdat net dat andere kind, dat heel intens opgaat in het spelen,  waardevoller – en dus begeerlijker – speelgoed lijkt te hebben.

Sinds het begin van de mensheid, aldus Girard, zou de oorsprong van het geweld onbegrepen zijn. Religie, met haar systeem van verbods- en gebodszaken,  maar vooral met het  sacrificie/het slachtoffer/zoenoffer, zou het geweld kunnen uitbannen, en zo de samenhang en de vrede in de samenleving waarborgen. Maar in dat proces, dat uiteindelijk  zal leiden tot het aanwijzen van de zondebok (het zoenoffer),  kan de nabootsende begeerte en de rivaliteit tussen nagebootsten en nabootsers,  de samenleving zo in vuur en vlam hebben gezet dat derden uitgesloten of zelfs vernietigd worden . Dit noemt Girard de ‘mimetische driehoek’. Niet alleen wemelt het van voorbeelden van dit mechanisme in het Oude Testament en in tal van grote literaire werken, maar ook de genocides van  de twintigste eeuw zijn stuk voor stuk extreme voorbeelden van dit zondebokmechanisme, en dus van uitsluiting en geweld.

Reeds in april 1983 analyseerde Louis Van Bladel in Streven , als een van de eersten in het Nederlandstalig gebied , uitvoerig het werk van Girard. Voor hem was dit werk een openbaring omdat het een herinterpretatie toeliet van het Christendom in de context van een geseculariseerde samenleving. Niet de kruisdood als zoenoffer en verlossing van het kwaad/geweld staat centraal, want  “was dit een religieus sacrificie geweest dan zou de rust, de vrede, onmiddellijk zijn ingetreden…Er kwam geen unanimiteit tot stand omtrent zijn schuld…Die onschuld is pas na de  derde dag aan het licht gekomen…Jezus’ gewelddadige liquidatie bracht de vrede niet automatisch tot stand. De mogelijkheid tot vrede, tot vrijheid, tot liefde werd toevertrouwd aan de bewuste, vrije wil van mensen die in de andere mogelijkheden die hij heeft geopenbaard, wilden geloven en die weg wilden volgen…De mimesis die ons Jezus doet navolgen is een radicaal alternatief voor de eeuwenoude mimesis van de gewelddadige rivaliteit waarin wij gevangen zaten zonder het te weten.”

Als snel heeft dit denken van Girard ook geleid tot een fundamentele  kritiek op gangbare opvattingen over economie, kritiek die tot nu toe overigens heel goed stand houdt.  Jean-Pierre Dupuy en Paul Dumouchel hebben in L’enfer des choses  reeds  één jaar na het verschijnen van Girard’s werk begrepen waarom hij het economisch denken volledig op zijn kop had gezet[iv].  De Wealth of Nations, en dan vooral de toename van die welvaart,  was volgens de filosoof en grondlegger van het moderne economisch denken,  Adam Smith, te wijten aan ‘het gevolg van een bepaalde neiging van de menselijke natuur … om te onderhandelen en te marchanderen en het ene ding tegen het andere te ruilen…Niemand heeft een hond redelijk en welbewust een bot tegen een ander bot zien ruilen met een andere hond” [v] . Deze neiging tot ruilen maakt arbeidsdeling en specialisatie mogelijk, wat op zijn beurt leidt tot economische groei , welvaart en beschaving, dacht Smith. Met andere woorden , de schaarste en het tekort in de ‘primitieve en barbaarse samenlevingen’, waren de oorzaak van geweld. Economische groei daarentegen stuwt de naties op naar meer welvaart en beschaving. Girard wijst er, alleen al met zijn voorbeeld van de kinderen,  op dat niet de schaarste de oorzaak is van rivaliteit en geweld, maar de nabootsende begeerte.  Nobelprijswinnaar economie Amartya Sen heeft in het verlengde hiervan empirisch aangetoond dat vele hongersnoden in het verleden en ook nog vandaag , niet het gevolg zijn van schaarste maar van de afbraak van solidariteit. Zo toonde hij in zijn analyse van de hongerdood van honderdduizenden Ethiopiërs  in 1974 aan dat ze gepaard ging met een toename van de graanproductie  in datzelfde jaar , en ook dat het tekort aan rijst als gevolg van overstromingen in Bangladesh in datzelfde jaar voor duizenden de dood betekende, terwijl het land netto-exporteur van rijst was.

Veertig jaar na het verschijnen van het werk van Girard,  blijken zijn ideeën nog steeds een inspiratiebron, nu voor die rode draad in het boek van Krastev en Holmes, over hedendaagse verschuivingen van machtsverhoudingen in de wereld.  De auteurs doen dit door op een originele manier de denkbeelden van Girard aan te passen en wat ruimer toe te passen.. “[We moeten] een onderscheid maken tussen de volledige imitatie van één enkel orthodox model, dat wordt gecontroleerd (en niet opgelegd) door subjectieve buitenstaanders, en het gewone leren, waarbij staten over en weer profiteren van elkaars ervaringen. Bij die eerste vorm ontwikkelt zich rancune, en bij die tweede gebeurt dat niet, iets wat vaak wordt toegeschreven aan het feit dat de behaalde successen en mislukkingen openlijk worden getoond. Ten tweede – en dat is nog belangrijker – dienen we de imitatie van middelen te onderscheiden van de imitatie van doelen. Dat eerste noemen we ‘overnemen’, en niet zozeer imitatie… Het overnemen van technische middelen tast de identiteit niet aan, althans niet op de korte termijn, maar het imiteren van morele doeleinden gaat verder en kan een veel radicaler overgangsproces in gang zetten, dat zelfs kan leiden tot een ‘bekeringservaring’. Bij de wederopbouw van hun maatschappij na 1989 wilden de Midden-Europeanen de levensstijl en het morele gedrag die ze in het Westen hadden waargenomen, kopiëren. De Chinezen daarentegen …namen de westerse technologieën over om economische groei te bewerkstelligen en het prestige van de Communistische Partij te vergroten – met als uitdrukkelijk doel de sirenenzang van het Westen te weerstaan.”(p16-17)

Maar zo vreemd is de toepassing van dit  denken, ontstaan uit comparatieve literatuurstudie, op verschuivingen in de hedendaagse wereldorde  nu ook weer niet. In een artikel uit 2012 verwijst Girard expliciet naar de wortels van de rancune die het Westen opriep in de postcommunistische wereld. “Dostojewski had een enorme hekel aan de slaafse imitatie van de westerse elementen die het Rusland van zijn tijd domineerden. Zijn reactionaire neigingen werden versterkt door de zelfvoldaanheid van het Westen, dat al zo opschepperig deed over zijn enorme ‘voorsprong’ op de rest van de mensheid, wat toen met de term ‘vooruitgang’ werd aangeduid. Het Westen was toen bijna even vulgair als het nu is en verwarde zijn zeer reële materiële voorspoed met een morele en geestelijke superioriteit die het niet bezat.’[vi]

 

Oost- en Midden Europa en de rancune van de nabootsingsverplichting

Na de val van de Berlijnse muur wilden Midden-en Oost-Europese leiders, evenals de gewone mensen in deze landen, zo snel mogelijk aansluiten bij Europa , weg van de dictatuur en Sovjet-Russische dominantie. Ze omarmden enthousiast de vrijheid om te gaan en te staan waar ze maar wilden, politieke leiders te hebben die verantwoording moesten  afleggen, het vrij uiten van een eigen mening zonder schrik te moeten hebben voor represailles. Maar ook hoopten ze het welvaartsniveau van het Westen in geen tijd te evenaren!  Amper drie decennia later bleek de roes van de toetreding tot de Europese Unie omgeslagen in rancune over het opgelegde model van een liberale, post-nationalistische, multiculturele wereld waar vooral Duitsland  model voor stond. De vraag is niet enkel  waarom opportunistische politieke elites  zich vandaag lijken te keren tegen het westerse model, maar vooral waarom die politici  er in slagen om het electoraat voor zich te winnen, zoals in Polen en Hongarije.

De auteurs brengen daar verschillende redenen voor in stelling. Zonder hier de rijkdom en de vele nuances van dit  boek te kunnen weergeven,  weerhouden we enkele belangrijke factoren  die deze omslag bewerkstelligen. Vooreerst heeft het verschil in levensstandaard tussen Oost- en West-Europa en de vrijheid om te gaan en te verblijven waar men wil in de nieuwe Europese ruimte, een enorme stroom van emigratie  naar de landen in het Westen teweeggebracht. Ten tweede heeft de wereldwijde bankencrisis van 2008, en vooral de migratiecrisis van 2015, de zwaktes  van het globale democratisch kapitalisme zichtbaar gemaakt.

Een Franstalige vriend-jezuïet typeerde in een bittere grap de leegloop in de religieuze orden als volgt: “ Les jeunes s’en vont, les intelligents nous quittent et nous voilà”. Dit is precies hetzelfde proces dat zich vandaag gedeeltelijk voltrekt in Midden- en Oost-Europa.  In de periode tussen 1989 en 2017 verloor Letland 27 procent van zijn bevolking, Litouwen 22,5 procent en Bulgarije bijna 21 procent…. Zo’n 3,4 miljoen Roemenen, van wie de meesten jonger dan veertig jaar, verlieten hun land nadat het zich in 2007 bij de EU aansloot. De combinatie van een ouder wordende bevolking, lage geboortecijfers en een eindeloze stroom van emigranten is wellicht de belangrijkste oorzaak van de demografische paniek in Midden- en Oost-Europa. (p60)

De redenen van deze leegloop hebben natuurlijk te maken met het verschil in levensstandaard tussen West- en Oost-Europa . Oost-Europeanen, die door nieuwe opportuniteiten én de krapte op de arbeidsmarkt in West-Europa emigreren, zien  hun inkomen vlotjes vervijfvoudigen,  bouwen en vernieuwen  in West-Europa de huizen, bevolken de zorginstellingen, komen studeren  en vestigen er zich uiteindelijk heel vaak.  Waarom zou je, als jonge of sterke werkkracht of intelligente jongere,  wachten op decennia van economische en sociale ontwikkeling in je eigen land als je onmiddellijk meer kunt verdienen en je levenstandaard voor jou en je familie kan verhogen? Het is bittere realiteit dat het gemakkelijker is om het land te verlaten dan om het te veranderen. En bovendien is het welslagen van die verandering ook allesbehalve een zekerheid. Het gevolg is natuurlijk dat diegenen die niet sterk , jong of intelligent zijn, achterblijven. Het aanvankelijke enthousiasme voor het Europese model maakt plaats voor verbittering en verlatingsangst. Zij die blijven, ervaren vooral de nadelen van de omwenteling die de  bevolking in 1989 zo fel omarmd had.

De vluchtelingencrisis van 2015, waarbij  Syriërs en vele anderen op de vlucht waren voor oorlog en armoede, heeft de demografische paniek in Oost-en Midden-Europa op een schijnbaar paradoxale wijze versterkt. Je zou denken dat landen die relatief ontvolken, graag het demografisch deficit zouden aangevuld zien,  maar die nieuwkomers zouden hun eigen jeugd en ‘krachtige bevolking’ niet terug brengen, en dreigt men nu ‘overspoeld’ te worden door nieuwkomers. Die spreken een andere taal , hebben een andere huidskleur, belijden een vreemde godsdienst, en hebben geen voeling met de Hongaarse, Poolse… cultuur . Voeg daar nog de verplichting aan toe van het volgen van democratische spelregels, opgelegd door de Europese Unie … zo dreigen de achterblijvers ‘een minderheid in eigen land’ te worden. Het ideaal van een multiculturele , post-nationale staat naar westers model, dreigt een  nachtmerrie te worden en is de perfecte humus waarin  illiberale, nationalistische en populistische elites kunnen gedijen.

Viktor Orban beschreef deze crisis zo : “We zien ons geconfronteerd met een stroom van mensen die afkomstig zijn uit de landen in het Midden-Oosten, en intussen zijn ook de binnenlanden van Afrika in beweging gekomen. Miljoenen mensen staan op het punt om te vertrekken. Wereldwijd is de wens, de noodzaak en druk voor mensen toegenomen om hun leven voort te zetten op een andere plek dan waar ze het zijn begonnen. Dit is een van de omvangrijkste mensenstromen uit de geschiedenis, en het gevaar bestaat dat die tragische gevolgen met zich mee gaat brengen. Het is een moderne, wereldwijde en massale migratie, waarvan het einde nog niet in zicht is: een mengeling van economische migranten die hopen op een beter leven, vluchtelingen en rondzwalkende massa’s. Dit is een ongecontroleerd en ongereguleerd proces, en de nauwkeurigste omschrijving ervan luidt: invasie. (p48)”.  En verwijzend naar het verdrag van Trianon (1920), waarbij hij inspeelt op de nationale gevoelens en vernedering  – Hongarije verloor na WOI twee derde van zijn territorium –  zegt hij waar het vandaag op aankomt: “Lieve vrienden, de situatie is zo dat men ons land van ons wil afpakken. Niet met een pennenstreek, wat honderd jaar geleden gebeurde in Trianon, nee, nu willen ze dat we ons land vrijwillig in handen geven van anderen, in de loop van een aantal decennia. Ze willen dat we het in handen geven van buitenlanders die afkomstig zijn van andere continenten, die onze taal niet spreken en die onze cultuur, onze wetten en onze manier van leven niet respecteren: mensen die wat van ons is, willen vervangen door wat van hen is”. (p89-90)

 

De imitatie van Rusland: Van rancune tot vergelding

Op het moment dat het boek van Krastev en Holmes verscheen, konden de auteurs nog niet vermoeden dat de imitatiefase die het Rusland van Poetin onderging , definitief tot een einde zou komen. Met het referendum van 22 april 2020, waarbij Poetin zich voor het leven president van Rusland kroont, valt het masker af  [het uitstellen van dit referendum als gevolg van de Corona-ontwikkelingen was er nog niet tijdens het schrijven van deze tekst, nvdr]. Het doen alsof is niet meer nodig. De verzwakking van het Westen,  waaraan het Poetin-regime een bijdrage wil leveren, maakt dat ook mogelijk. Het is het verlangen naar  vergelding voor de vernedering en het trauma dat het uiteenvallen van de Sovjet-Unie op 1 januari 1992 in Rusland heeft veroorzaakt. Het Westen interpreteerde dat als een overwinning van de vrijheid en de superioriteit van  het model van democratisch kapitalisme, dat voortaan onstuitbaar de wereld zou veroveren.

Het imitatieproces van Rusland verliep, volgens de auteurs, in drie fases.  In een eerste fase,  die liep van 1989 tot de machtsovername door Poetin in 2000, was de imitatie van westerse vormen en normen een centraal gegeven  in het Rusland van na de Koude Oorlog. Een vertrouweling van  Poetin, Vladislav Soerkov,  zegt daarover het volgende; “….worden de meerlagige politieke instituties die Rusland van het Westen had overgenomen, soms deels gezien als ritualistisch en ingesteld met als doel eruit te zien ‘als de anderen’, zodat de eigenaardigheden van onze politieke cultuur niet te veel de aandacht van onze buren zouden trekken, hen niet zou ergeren of afschrikken. Het is als met je zondagse pak: je doet het aan wanneer je anderen bezoekt, maar wanneer we thuis zijn kleden we ons zoals we dat thuis altijd doen.”.  Met de ‘eigenaardigheden van onze politieke cultuur’ doelde Soerkov waarschijnlijk  op het feit dat de periode van na 1989 nooit een echte ‘bekering’ tot de democratie was geweest. Het was doen alsof  – zelfs onder Jeltsin –  en toen de oude elite en de nieuwe oligarchen het laken naar zich toe trokken, voltrok zich voor vele Russen het trauma van de verandering . Niet alleen werden 25 miljoen Russen op 1 januari 1992 wakker in één ander land, maar ook binnen Rusland werd het uitéénvallen van de Sovjet Unie voor velen aangevoeld als een nachtmerrie.

Volgens schattingen vonden er tussen 1989 en 1995 alleen al in Rusland 1,3 tot 1,7 miljoen voortijdige sterfgevallen plaats. De gemiddelde levensverwachting vertoonde een sterke daling: van 70 jaar in 1989 naar 64 in 1995. Tot de directe oorzaken behoorden een opvallende toename van het aantal zelfmoorden en van drugs- en alcoholmisbruik, wat leidde tot een epidemie van hart- en vaatziekten en leveraandoeningen  (p116). Tegelijk, volgens de econoom Guzman, zou 51 % van het totale Russische vermogen veilig weggeborgen zijn in westerse kluizen, vastgoed, voetbalclubs…

De tweede fase die start met de machtsovername van Poetin rond de eeuwwisseling, betekent het einde van een instabiele periode. De ‘parodie van imitatie’ wordt weliswaar aangehouden , ook al was het haasje over van premier Medvedev met president Poetin van 2008 tot 2012 in dat opzicht wel heel doorzichtig. Het is de periode van consolidatie en begin van een strategie waarbij Rusland resoluut een eigen koers zal varen. De vergelding voor de vernedering van het imploderen van de Sovjet Unie/Rusland als wereldmacht, wordt in die periode vooral duidelijk in de onthutsende toespraak die Poetin houdt voor de staatshoofden en experten op de jaarlijkse veiligheidsconferentie van 2007 in München. Daarin hekelde hij de periode na 1989 als een tijd  van westerse hypocrisie. “Aan die zogenoemde ‘liberale internationale orde’, was weinig nobels te ontdekken: het was de projectie van de Amerikaanse wil om de wereld te overheersen. Universalisme was het particularisme van het Westen. De Verenigde Staten camoufleerden de vergroting van hun invloedssfeer als een uitbreiding van de grenzen van de vrijheid. Wat in het Westen werd begroet als ‘democratische volksrevoluties’, waren in feite door het Westen gesteunde staatsgrepen’ (p 106) .

Rusland, kende in deze tweede fase onder Poetin, een periode van toenemende welvaart en stabiliteit, door een evenwicht te vinden tussen de gewenste beperking van de Westerse invloed zonder echter de lucratieve samenwerking met het Westen af te snijden. De toespraak in München is echter de voorbode dat dit evenwicht zoek zal raken.

De rancune tegenover het Westen is de overgang naar vergelding, die de derde fase van het imitatieproces van Rusland kenmerkt vanaf 2012 en die eindigt in 2020. In die periode gaat Poetin de Westerse hypocrisie als het ware spiegelen, door zijn politiek  – eerst in de Krim en nadien in Oost-Oekraïne – nauwelijks verhuld te verpakken als het ‘recht van een minderheid die opkomt voor zelfbeschikking’. Daarmee herhaalt hij de fundamenten van de Amerikaanse politiek van president Wilson (1920) over het recht op zelfbeschikking van de volkeren die onderdrukt worden , terwijl dat volgens Poetin slechts een maskerade was om de hegemoniebelangen van de VS te verdedigen, die na WOII alleen al in Latijns-Amerika 65 keer militair tussenbeide zijn gekomen, massaal napalm hadden gebruikt in Vietnam, om maar te zwijgen van de vele interventies in andere delen van de wereld.

Een ander onderdeel in de vergelding van Rusland, is haar tussenkomst in Europa en de VS, door steun te verlenen aan  plaatselijke rechts-populistische partijen,  verkiezingen te manipuleren en polarisatie te vergroten… Aantonen dat het ideaalbeeld van democratie in wezen maar een schijnvertoning is, waar in werkelijkheid geld , diverse belangen en manipulatie door sociale media het politieke spel bepalen.

De essentie van vergelding is dat de rivaliteit hier niet opbouwend en constructief verloopt,  maar integendeel verder polariseert en daardoor het wantrouwen tussen Oost en West enkel vergroot. Rivaliteit en wantrouwen die kunnen uitmonden in gewelddadige conflicten. Waarom vaart Rusland deze koers van vergelding, en wat winnen ze bij de verzwakking van het Westen? De auteurs denken dit fenomeen beter te begrijpen door te verwijzen naar  de ‘Dubbelganger’ van Dostojevski., maar met een wezenlijk verschilpunt : “In Dostojevski’s roman lijkt de dubbelganger op iemand die de hoofdpersoon altijd al heeft willen zijn. Maar voor het Westen is Rusland de dubbelganger geworden die het vreest te worden. Een aantal jaren geleden werd Rusland door het Westen gezien als een museumstuk uit het verleden, maar nu lijkt het land een door de tijd reizende bezoeker uit de toekomst. Amerikanen en Europeanen zijn zo langzamerhand bang geworden dat wat er vandaag de dag in Rusland gebeurt, binnenkort zou kunnen gebeuren in westerse landen.(p.170)”.

 

China en de ironie van het ‘einde van de geschiedenis’

Als de val van de Berlijnse muur het einde van de Koude Oorlog inluidde, dan was het neerslaan van de opstand op het Tiananmenplein in Peking het begin van een nieuwe wereldorde. Wellicht is er geen gebeurtenis in de recente geschiedenis die zo slecht werd ingeschat dan die van de studentenopstand in juni 1989 . Vanuit Westers perspectief, en in de overwinningsroes van het ‘einde van de geschiedenis’, was het neerslaan van de studentenopstand slechts een voorlopige nederlaag in de onstuitbare mars naar meer vrijheid en democratie. Tegenover het massieve portret van Mao aan de Poort van de Hemelse Vrede , hadden de studenten op het plein provocerend een beeld van de Godin van de Vrijheid geplaatst, als een symbool van democratie. Deng Xiaoping, de toenmalige onbetwiste leider van China, verklaarde enkele dagen na de bloedige onderdrukking van het studentenprotest: “Het was hun doel een burgerlijke republiek in het leven te roepen die geheel afhankelijk is van het Westen”. Dit te bereiken – ‘burgerlijke liberalisering’ – beschouwde hij  als ‘geestelijke vervuiling’.

Deng Xiaoping, architect van de transitie van China’s planeconomie tot  ’s werelds  meest competitieve kapitalisme,  gaf daarmee  duidelijk de grens aan van wat in China mogelijk was. De Chinese staat – dit wil zeggen de communistische partij –  bepaalt en stuurt het proces van de verandering. Deng’s overbekende metafoor  “Het maakt niet uit of de kat wit of zwart is, als hij maar muizen vangt”,  stond voor de omvorming van de economie , maar niet voor de bijhorende Westerse idealen van meer democratie en vrijheid – dat had hij met zijn commentaar over de gebeurtenissen op  het Tiananmenplein duidelijk gemaakt, én zo had hij de te volgen koers van China vastgelegd. Imitatie van de middelen , kopiëren en binnenlaten van nieuwe technologie en kennis,  maar niet het kopiëren van het doel, een model gebaseerd op individuele vrijheid,  universele mensenrechten en politiek pluralisme. Deze ‘geestelijke vervuiling’ zou de Chinese staat en beschaving immers ondermijnen.

Hoe komt het dat de meeste Westerse commentatoren Deng’s leuze “voor het binnenland hervorming en voor het buitenland zetten wij de deur open” zo verkeerd hebben geïnterpreteerd? Daarvoor is een goed begrip nodig over hoe verschillend China en de Sovjet-Unie het falen van het communisme hebben geïnterpreteerd. Gorbatsjov vond dat de Sovjet-Unie gefaald had in de realisatie van een socialistische samenleving, maar ook in de verbetering van  de levensstandaard van de bevolking. Hij vond ook dat het partijsysteem gefaald had en wilde geen geweld gebruiken zoals bijvoorbeeld in Hongarije en Tsjechië, om zo dat falend systeem hardnekkig in stand te houden – dat zou moreel niet aanvaardbaar zijn.

De koers van Deng betekende dat de Chinezen de ideologische verspreiding van het communisme in andere landen staakten door non-interventie in binnenlandse aangelegenheden, en andere landen als ‘gelijkwaardige partners’ te beschouwen. Daarom spraken de Chinese autoriteiten in het buitenland  niet over hulpverlening maar over   ‘win-win-projecten’ en stimuleerden uitwisseling van technologie en wetenschappelijke inzichten . Maar in eigen land handhaafde hij de dominante en centrale rol van de Partij. De macht van de partij staat boven de ideologie. Het communisme was voor de Chinese leiders succesvol omdat het niet enkel de Chinese staat had ‘gered’,  maar ook de Chinese samenleving voor de ‘geestelijke vervuiling van het westen’ had behoed.  Dat deze visie correct was in hun ogen ,  werd bewezen doordat China  de snelste economische groei en ontwikkeling uit de wereldgeschiedenis realiseerde , naast het terugdringen van de binnenlandse armoede . Imitatie van de middelen, maar het verwerpen van het doel om de eigenheid te bewaren bleek succesvol en dit was dank zij de rol van de partij, aldus de Chinese leiders.

De bewuste imitatie van de middelen, maar niet van de westerse invloeden over vrijheid , mensenrechten en democratie, is een  strategie die aangehouden is van Deng tot Xi  Ji Ping. Ter illustratie: van alle buitenslandse studenten in de VS is één derde  chinees, en die vindt men bijna uitsluitend  in  wetenschappelijke en technische richtingen.

Het enorme verschil tussen enerzijds het imitatietijdperk, waar het westerse model van democratie en markteconomie de norm was, en anderzijds de manier waarop China zich nu in de internationale politiek positioneert, is er volgens de auteurs, om – in tegenstelling tot het Westen –  “zijn invloed in de wereld te vergroten zonder de ambitie te koesteren de samenlevingen waar het zijn stempel op wil drukken, te hervormen… Het is uitsluitend geïnteresseerd in de bereidheid van die regeringen om zich aan te passen aan de Chinese belangen en onder gunstige voorwaarden handel te drijven met China.” (p.257). Trouwens hoe zouden niet-chinezen, zich  de Chinese beschaving kunnen toe-eigenen?

 

Tenslotte

Een onderdeel van het boek hebben we hier niet toegelicht : wat met de VS onder Donald Trump? Niet enkel omdat er géén dag voorbij gaat in de wereldpers waar weer een tweet, beslissing of leugen van de man een nieuwe stroom aan commentaren oplevert, maar omdat de visie van Krastev en Holmes op de ‘Trumpsaga’ wel een bijdrage op zich verdient. Hier willen we er enkel op wijzen , dat hun analyse aansluit bij weer een andere vorm van imitatie. De nagebootste  – hier de VS van Trump –  verwerpt haar status van leider van het ‘vrije’ westen en ‘baken van vrijheid en democratie’ als universeel model dat moet uitgedragen worden in de wereld.  ‘America first’ betekent  dat ze niet beter zijn dan andere landen, maar vooral het eigen nationaal belang vooropstellen, en de ballast van internationale afspraken en bijdragen in klimaat- en gezondheidsnormen wegzetten als verspilde tijd en energie.

Kortom, de auteurs slagen erin om een coherent verhaal te schrijven over de verschuivingen in de wereldmachtsverhoudingen,  gebaseerd op de verschillende vormen van imitatie. Een goed gevonden en boeiende invalshoek, dat zeker. Hun conclusie luidt “dat het imitatietijdperk tot een einde komt, niet dat mensen vrijheid en pluralisme niet meer op waarde schatten of dat de liberale democratie zal verdwijnen. En het betekent ook niet dat reactionair autoritarisme en nativisme de overhand krijgen. Het gevolg is niet dat er opnieuw een wereldwijde confrontatie zal gaan plaatsvinden tussen twee op bekering gerichte naties – een liberale en een communistische – maar dat we zullen leven in een pluralistische en prestatiegerichte wereld, zonder militaire en economische machtscentra die erop uit zijn hun eigen waardesysteem op te dringen aan de rest van de wereld. Een dergelijke internationale orde is verre van uniek, want ‘het voornaamste kenmerk van de wereldgeschiedenis is haar culturele, institutionele en ideologische diversiteit, en niet haar homogeniteit. Dit inzicht suggereert dat het einde van het imitatietijdperk het einde is van een noodlottige, historische anomalie”.

Deze conclusie is verrassend positief,  terwijl heel het model van verschillende vormen van imitatie zoals rancune, uitdieping van wantrouwen, vergelding en polarisatie van tegenstrijdige belangen net tot het tegenovergestelde zou kunnen leiden.

 

[i] In het nederlands vertaald. Ivan Krastev en Stephen Holmes,  Falend Licht -Hoe het Westen de koude oorlog won maar de vrede verloor.   Uitgeverij Atlas-Contact, Amsterdam-Antwerpen, 2019 , 288p.

[ii] Blz. 238 in de Nederlandse vertaling.

[iii] René Girard, ‘Des choses cachés depuis la fondation du monde’, Editions Grasset &Fasquelle, Paris, 1978,

[iv] Dumouchel, Paul & Dupuy, Jean-Pierre. L’enfer des choses : René Girard et la logique de l’économie. Paris : Seuil, 1979.Antoon Vandevelde heeft op basis van veel nieuwe literatuur in het domein van economie en filosofie met zijn boek  ‘Het geweld van het geld’ (2017) die intuïtie en analyse verder uitgediept.

[v]A.Smith, ‘De welvaart van landen’ Boom Grote Klassieken, 2019 , blz. 66. .Eerste volledige vertaling van ‘The Wealth of Nations’ eerst verschenen in 1776 p. 31

[vi] René Girard: Resurrection from the Underground. Feodor Dostoevsky (Michigan State university Press, 2012), p. 88-89.