Branko Milanović*

 

‘De tendens de wereldmarkt te scheppen is rechtstreeks gegeven in het begrip van kapitaal zelf. Elke grens verschijnt als een hindernis die moet worden overwonnen. […] Overeenkomstig deze tendens gaat het kapitaal daarbij voorbij nationale grenzen en vooroordelen, zo goed als voorbij de verafgoding van de natuur en de traditionele, zelfvoorzienende bevrediging van bestaande behoeften binnen bepaalde landsgrenzen, en voorbij de reproductie van de oude levenswijze. Het is vernietigend voor dit alles en voortdurend revolutionair, het breekt alle hindernissen af die de ontwikkeling van de productiekrachten belemmeren, de uitbreiding van de behoeften […]’, enzovoorts. (Grundrisse)

Zo zag Karl Marx globalisering als onlosmakelijk verbonden met de belangen en drijfveren van kapitalisten. In de 180 jaar die zijn verstreken sinds deze passage werd geschreven is er niets veranderd dat ons doet aannemen dat het gedrag en de drijfveren van kapitalisten tegenwoordig anders zijn. Is de voortzetting van de ‘hoge globalisering’ die begon met het openen van China en de val van het communisme in de Sovjet-Unie, dus eenvoudig een natuurlijk en onafwendbaar proces waarin het kapitalisme alle hindernissen van ruimte, techniek en tradities omverwerpt bij het zoeken naar winst? In onze tijd heeft het kapitalisme zich niet alleen geografisch uitgebreid, maar ook door nieuwe activiteiten en nieuwe markten te scheppen, van het verhuren van onze appartementen tot worden betaald om andermans koopgedrag te beïnvloeden, of zijn of haar naam verkopen als merknaam. Hoe kunnen we dan begrijpen dat een ultiem kapitalistisch land als de Verenigde Staten zou kunnen besluiten de globalisering los te laten, of ten minste haar verdere voortgang te beperken?

We kunnen dit, denk ik, alleen verklaren door twee ‘spelers’, naast die waarop Marx de nadruk legt. Ten eerste, we kunnen wijzen op de staat, in de veronderstelling dat de staat in zekere mate autonoom kan handelen, en dat wat hij doet dus niet volledig wordt bepaald door de belangen van kapitalisten. Dit is een onderwerp waarover al neer dan een eeuw wordt gedebatteerd, en waarover geen overeenstemming is bereikt. Maar als de staat voldoende autonomie heeft, kan hij, in sommige gevallen, de belangen van kapitalisten negeren.

De tweede mogelijkheid is rekening te houden met een denkbare splitsing binnen de groep kapitalisten. Naast wat we de ‘kosmopolitische kapitalisten’ zouden kunnen noemen, die aardig hebben geprofiteerd van de globalisering door het uitbesteden van de productie, bestaan wat we de ‘militaire kapitalisten’ zouden kunnen noemen, dat wil zeggen dat deel van de groep kapitalisten dat een directe band heeft met de ‘veiligheidssector’, met de aanschaf van wapens en het vervangen van technologisch verdachte import van niet-bevriende landen. Het verwijderen van alle Kaspersky softwarebeveiliging en van iedere in China gemaakte CCTV-camera komt ten goede aan wie in plaats daarvan iets maakt. Diegenen hebben een motief om een meer oorlogszuchtig beleid te steunen en zo de globalisering in twijfel te trekken.

Maar militaire kapitalisten hebben te maken met twee belangrijke beperkingen. Zij zijn heel ongewone kapitalisten, in die zin dat zij voor hun winst afhankelijk zijn van staatsuitgaven die op hun beurt hoge belastingen vergen. Dus in beginsel moeten zij voorstander zijn van hoge belastingen om overheidsuitgaven aan defensie te financieren. Per saldo kunnen zij daar baat bij hebben, maar de voorkeur voor grote overheidsuitgaven en hoge belastingen plaatst hen op gespannen voet met andere kapitalisten. Het tweede probleem is dat door globalisering te beperken, zij ingaan tegen de kracht die leidt tot een lagere stijging van netto lonen, te weten goedkope consumptiegoederen die worden ingevoerd uit Azië. Want misschien was de belangrijkste bijdrage van China en de rest van Azië niet direct (hogere winsten uit investeringen), maar indirect: door het mogelijk te maken dat in het Westen de lonen stegen, zij het bescheiden, maar de verdeling te verschuiven ten gunste van het kapitaal. Dat is wat de laatste dertig jaar is gebeurd in de Verenigde Staten en andere hoog ontwikkelde economieën, en vaart onder de vlag van het ontkoppelen van productiviteit en besteedbare lonen: dat is enkel een andere manier om te zeggen dat het aandeel van arbeid vermindert. Het aandeel van de arbeid vermindert zonder dat de besteedbare inkomens omlaag gaan, dankzij het feit dat consumptieartikelen zelf goedkoper zijn geworden. Dit was een grote zegen voor zowel kosmopolitische als militaire kapitalisten. Als de globalisering wordt omgekeerd, zal die winst verdampen: het nominale loon zal omhoog moeten om alleen al het besteedbare inkomen even hoog te houden, en het aandeel van de winst in  het bruto binnenlands product zal teruglopen.

Zo worden de militaire kapitalisten geconfronteerd met twee problemen: zij moeten pleiten voor hogere belastingen en impliciet ook voor het terugbrengen van inkomen uit kapitaal. Geen van beide is populair. Maar het welslagen kan niet worden uitgesloten. Er kan een verbond worden aangegaan tussen de militaire kapitalisten en de haviken in de semiautonome staat. Zij zullen deze ‘kosten’ mogelijk aanvaarden als het daardoor mogelijk wordt dat de Verenigde Staten de opkomst van China beteugelt. Zuivere geopolitiek zou het economische belang overheersen. Historische ervaringen ondersteunen een dergelijk verbond ook: de Verenigde Staten wonnen alle grote oorlogen – de Eerste Wereldoorlog, de Tweede, en de Koude Oorlog – en elke keer leidde de overwinning naar een hoogtepunt in geopolitieke en economische macht. Waarom zou dat niet opnieuw gebeuren?

Dit is hoe we de toekomst van de globalisering moeten bezien, ten minste vanuit het gezichtspunt van Westerse berekening: als een uitruil van onbeperkte geopolitieke macht en hogere binnenlandse besteedbare inkomens. De economische argumenten zo goed als de gebruikelijke (en soms misschien te gemakkelijke) veronderstelling dat de staat doet wat kapitalisten willen, wijzen overweldigend op verdergaande globalisering. Maar het ‘agressieve verbond’ zou wel eens net sterk genoeg kunnen zijn om de andere partij in toom te houden, als zij al niet de globalisering zelfs helemaal weet om te draaien om het land te laten omschakelen naar autarkie.

 

(Vertaling: Herman Simissen)

 

Branko Milanović (°1953) is een Servisch-Amerikaanse econoom, onder meer verbonden aan de City University of New York en de London School of Economics. Hij is vooral bekend door zijn werk over inkomensverdeling en ongelijkheid. De oorspronkelijke tekst verscheen op 27 februari jl. op http://glineq.blogspot.com/ en wordt hier met toestemming van de auteur in Nederlandse vertaling gepubliceerd.