Boekbespreking Gie van den Berghe*

 

Identiteit, enkelvoud, het lijkt zo eenvoudig. Identiteit werd afgeleid van het Latijnse identitas, de kwaliteit van wat hetzelfde (identiek) is, individu, ondeelbaar. Een identiteitskaart volstaat om iemand staatsrechtelijk als een uniek individu te identificeren.

Die overkoepelende identiteit kan beter persoonlijkheid genoemd worden: een complex van identiteiten die al dan niet onafhankelijk van elkaar kunnen evolueren. Denk aan leeftijd, scholing, ideologie, beroep en hun onderlinge verbanden. Op je 5de en 12de ben je in tal van opzichten iemand anders dan op je 24ste of 50ste.

Identiteiten zijn labels (etiketten, benamingen) die mensen zichzelf opplakken en/of opgeplakt krijgen, eigenschappen waarmee men zich identificeert en/of wordt gelijkgeschakeld. Identiteiten hebben betekenis voor wie ze draagt, ze bepalen delen van het gedrag en gevoelens op manieren waarvan men zich niet altijd bewust is. Ze verbinden gelijkgestemden en bepalen tot op grote hoogte hoe anderen je zien, benaderen, behandelen.

Identiteiten ontstaan vrijwel altijd door tegenstelling. De gemeenschap waartoe men behoort wordt niet zelden gedefinieerd door de tegenstelling te maken met wie er niet bij hoort. Identiteiten verbinden en verdelen. Dat ze mensen tegen elkaar kunnen opzetten heeft vooral te maken met het feit dat men er veelal van uitgaat dat in de kern van elke identiteit een essentie zit die ‘identieke’ mensen bindt. Verondersteld wordt bijvoorbeeld dat een uiterlijk verschil als huidskleur innerlijke verschillen weerspiegelt waardoor ‘anderen’ intrinsiek van ons afwijken. Wat vreemd is wordt als vreemdeling behandeld.

 

Onwaarheden

 

In De leugens die ons binden (The lies that bind) toont Kwame Anthony Appiah, hoogleraar filosofie en recht in New York, overtuigend aan dat dit onjuist, ‘een leugen’ is. Identiteiten gaan niet terug op ingebakken essenties, het zijn door mensen bedachte, sociale categorieën. Ze delen je in bij een groep, passen je in een sociale wereld in. Ze voorzien in contouren, gedeelde waarden, betekenissen, doelen, wederzijds respect en erkenning.

Identiteiten verbinden en binden, bevorderen groepsvorming en samenhorigheid. Ze bepalen tot op zekere hoogte hoe anderen zich tegenover jou horen te gedragen en hoe ze je werkelijk benaderen en behandelen. Van groter belang is dat identiteiten doorgaans aan de basis liggen van hiërarchieën van status en respect, grondslag van en rechtvaardiging voor gebruik en misbruik van macht. Solidariteit binnen de groep gaat vaak gepaard met een clan- of kliekjesgeest, met discriminatie, uitsluiting en vervolging van outsiders. We zijn kliekerige wezens (clannish creatures), schrijft Appiah, we ‘behoren niet gewoon tot de mensheid; wij geven de voorkeur aan onze eigen soort en zijn gemakkelijk over te halen om ons tegen buitenstaanders te keren’.

In het zog van identiteiten ontstaan stereotype beelden, onwrikbare ideeën over hoe een typisch lid van de eigen of andermans groep eruitziet en zich gedraagt. Eens vrouw of man, altijd vrouw of man, en je wordt verondersteld je te gedragen naar de voor jouw sekse ‘natuurlijk’ geachte regels. Wat gender betreft weten we ondertussen beter, al zijn er nog zat mensen die vastgeroest denken over hetero- en homoseksualiteit, biseksualiteit en geslachtsverandering.

Eens zwart altijd zwart. In juli 2009 werd Henry Louis Gates, een zwarte hoogleraar, gearresteerd en gevangengezet door een witte politieofficier die hem van inbraak verdacht toen de man samen met zijn chauffeur de klemzittende deur van zijn eigen huis wou forceren.

 

President Barack Obama, professor Henry Louis Gates Jr en sergeant James Crowley bij een verzoeningsdrink in het Witte Huis, de zogenaamde ‘Beer summit’ 30 juli 2009© UPI/Pete Souza/White House Press Office/Alamy https://www.flickr.com/photos/obamawhitehouse/3772873071/

 

Veel sociale identiteiten zijn van relatief recente datum. In de voorbije zeven decennia werden er almaar meer geconstrueerd, opgeëist en toegeschreven. Appiah belicht achtereenvolgens gender, religie, natie, ras en cultuur.

 

 

Canoniek

 

Religieuze overtuigingen heten gewaarborgd te zijn door heilige, canonieke teksten. Appiah maakt brandhout van de christelijke essentie, de bijbel. Zowel het oude als het nieuwe testament zijn een samenraapsel uit een veel groter geheel van teksten en mondelinge overleveringen. Beide ‘getuigenissen’ zijn ook van latere datum dan wordt beweerd en in de loop der tijd werd er veel aan toegevoegd en uit verwijderd. Joden, protestanten, katholieken en andere christenen zijn het ook niet eens over welke teksten in de ‘echte’ bijbel thuishoren.

Elke tekst wordt bovendien in een bepaalde context gelezen. Ook Bijbelboeken kunnen niet zonder eigentijdse interpretatie. Ze zijn of te duidelijk (wie gelooft nog in Adam en Eva of Noahs ark?), niet meer aanvaardbaar (de door Jahweh verordende genocides), te onduidelijk (de Apocalyps) of spreken elkaar flagrant tegen.

Overigens, als de heilige geschriften niet vatbaar waren voor interpretatie dan hadden ze geen leidraad kunnen blijven door alle eeuwen heen. Religie is meer werkwoord dan zelfstandig naamwoord. Fundamentalisten dwalen: hun fundamentele teksten bevatten geen code die de essentie van hun religie onthullen kan.

 

Grenzeloos ras

 

Het moderne rasbegrip, met racisme in zijn spoor, ontstond in de negentiende eeuw. Tot dan gebruikte men taal als onderscheidend kenmerk tussen volkeren. Debatten over verschillende huidskleur en gebruiken gingen niet over overgeërfde fysieke kenmerken maar over de rol van klimaat en geografie. Het woord biologie werd overigens pas rond 1800 bedacht (voordien heette het natuurlijke historie).

Ras is geen essentieel maar een oppervlakkig verschijnsel. Vanuit biologisch standpunt zijn rassenverschillen verwaarloosbaar. Alle normale mensen hebben grotendeels dezelfde genen en ze delen die tot op zekere hoogte met de grote mensapen. Groot verschil met die mensapen is dat de erfenis van mensen biologisch én cultureel is. We zijn verstandige mensapen (homo sapiens) omdat ‘onze genen hersenen maken die ons in staat stellen dingen van elkaar over te nemen die niet in onze genen zitten’.

Ook natie is een vrij recent begrip en nationaliteiten zijn niet essentieel maar voor verandering vatbaar. Tal van mensen zijn in de loop van de geschiedenis van nationaliteit veranderd zonder te verhuizen. Oostenrijk-Hongarije hoorde nu eens bij Italië, dan weer bij Duitsland. Het Joegoslavië en de Joegoslaven die in 1917 in het leven geroepen werden, bestaan alweer niet meer.

 

Op de eindstreep geboren

 

Het begrip klasse is eeuwenoud. De oude Grieken en Romeinen kenden al sociale hiërarchieën. Karl Marx maakte duidelijk dat klassen als kapitalisten en proletariërs – andere klassen liet hij buiten beschouwing – identiteiten waren: ze hebben normatief belang voor wie ertoe behoort.

Sociale hiërarchieën zijn ‘zozeer ingebakken in onze cultuur en geschiedenis dat zelfs onze alledaagse termen voor lof en blaam erin geworteld zijn’. Termen als hoffelijk (courtois, courteous) verwijzen naar omgangsvormen aan hoven; honor (eer) en honestus (eerlijk) refereren aan Romeinen van hoge komaf.

Mensen die behandeld worden naar hun ‘mindere’ sociale status nemen te gemakkelijk aan dat wie dat doet zich niet uit de hoogte gedraagt maar superieur is. Die aanvaarding van het klassensysteem zorgde ervoor dat dergelijke ‘vormen van zelfverachting als natuurlijk werden beschouwd’.

Een meritocratie – loon naar verdienste – biedt weinig soelaas. Mensen hebben en krijgen niet van meet af aan dezelfde kansen. Wie niet in de schoot van een welstellend, hoogopgeleid en – in het Westen – wit gezin geboren wordt of niet over héél uitzonderlijke gaven beschikt, kan vrijwel nooit verwezenlijken wat iemand met dergelijke privileges vrij moeiteloos bereikt. Status en vermogen worden in grote mate bepaald door status en vermogen van de (voor)ouders. ‘Het is’, stipt Appiah aan (zelf de neef van een Ghanese koning), ‘geen prestatie om op de eindstreep geboren te zijn’. Amerikaanse elite-universiteiten nemen meer studenten uit de bovenste 1 % van de inkomensverdeling aan dan uit de onderste 60 %.

Een hoge status is geen bewijs van verdienste of waarde. Er bestaat geen schaal waarop de waarde van mensenlevens vergeleken kan worden. Als mensen niet alleen op intelligentie, opleiding, beroep en macht beoordeeld zouden worden, maar ook op goedaardigheid, moed, medeleven en grootmoedigheid dan zouden de kansen om een rijk gevuld leven te leiden gelijker verdeeld zijn.

 

Civilisatie

 

Ook cultuur wordt dikwijls gezien als een essentiële bron van identiteit. Nogal wat westerlingen blijven ervan overtuigd dat de westerse beschaving de hoogste vorm van civilisatie is. Andere culturen heten minder beschaafd, primitief of barbaars te zijn. Die opvatting zit eigenlijk ook verscholen in het begrip ‘ontwikkelingslanden’. Men ziet niet alleen voorbij aan vroegere hoogstaande beschavingen en culturen, maar ook aan het genadeloze geweld waarmee ‘het Westen’ die landen heeft verkracht en onderworpen. “Westerse beschaving? dat zou pas een goed idee zijn!” zou Mahatma Gandhi daar ooit op geantwoord hebben.

Europa en het westen waren aanvankelijk slechts geografische aanduidingen. Dat veranderde door de strijd tegen ‘de Arabieren’ die in de zevende eeuw Europa hadden veroverd. Het begrip Europeaan werd voor het eerst gebruikt in de tegenstelling christendom en beschaving versus islam, christenen tegen moslims. Europa was in oorsprong een bijna religieuze term.

Het begrip ‘westerse cultuur’ is van zeer recente datum. Het kreeg zijn huidige vorm in de jaren 1940-50, tijdens de Koude Oorlog. In de kilte van die strijd werd een ‘groots van-Plato-tot-NATO-verhaal verzonnen over de Atheense democratie, de Magna Carta, de Copernicaanse revolutie, enzovoort.’ De westerse cultuur heette in tegenstelling tot de onvrije wereld ‘in de kern individualistisch en democratisch en vrijheidslievend en tolerant en progressief en rationeel en wetenschappelijk’ te zijn. Dat het premoderne Europa dit alles niet was, en ‘dat tot de vorige eeuw democratie een uitzondering in Europa was, iets waar weinig aanhangers van het westerse denken een goed woord voor over hadden’ – geen mens die erom maalde. In het waanidee dat de westerse beschaving de rechtstreekse erfgenaam is van de Griekse en Romeinse cultuur is geen plaats voor de minstens even belangrijke joodse, christelijke en islamitische invloeden.

Elke beschaving is een samenraapsel van kennis, geloof, zeden, recht, kunst en gebruiken uit eigen en andermans cultuur. Culturen bestuiven elkaar. Ze zijn niet ongerept en puur, maar rommelig en warrig. Cultuur zonder essentie: dat maakt ons vrij. Geen eigendom maar gedeeld, deelbaar en te delen bezit.

The lies that bind is een magistraal werk van een bevlogen denker. De vertaling is verdienstelijk maar het origineel is duidelijker en genuanceerder.

 

Appiah, Kwame Anthony, The lies that bind. Rethinking identity. Creed, country, color, class, culture – New York/London, Liveright Publishing Corporation, 2018, 256 p.

De leugens die ons binden. Een nieuwe kijk op identiteit, Amsterdam/Antwerpen, Pluim, 2020, 335 p. – vertaling Maarten Polman

 

Gie van den Berghe is ethicus en historicus, verbonden aan UGent. Belangrijkste werken: Met de dood voor ogen (1987), De mens voorbij (2008), Kijken zonder zien (2011). Recentste boek: Sieg heil! Van mythische groet tot verderfelijke ideologie (2020). Website: www.serendib.be.

 

Reageren? Mail naar: gievandenberghe@gmail.com

Erkenning en authenticiteit
Meervoudige identiteit
‘Jij kan me niet verstaan.’
De grote verwarring