Een herinnering aan Kairos en Chronos in tijden van afzondering

Hannes Cools*

 

I

Hier nu langs het lange diepe water dacht ik voor het eerst aan de razende rivier, aan haar voorbijstromende tijdelijkheid. Achter het oeverriet wilde ik me verschuilen toen ik haar kolkende, uitputtende karakter leerde kennen. Haar aldoor razende geruis maakte me onrustig en diep ongelukkig. Ik wist namelijk dat de razende tijd me vroeg of laat zou komen halen, niet om me vredig van het ene naar het andere eiland te laten drijven, maar om me algeheel te overspoelen. Mijn zelf opgeworpen dammen zouden kraken in hun voegen. Ze zouden bezwijken waarna het water me zou meevoeren naar rustelozer oorden.

Iedere keer als ik dat besefte, begon ik te trillen en te huiveren, begon ik als een bezetene te zwemmen, vluchtiger, sneller. Zo erg dat ik alle details van het voorbijrazende landschap probeerde te vatten. Zo erg dat ik de vliegensvlugge tijd probeerde bij te benen, hem in mijn handen poogde te houden en op te plooien. In een onverhoedse poging om zijn razende karakter te bewaren, als een karkas op sterk water, als gedroogde bloemen tussen een telefoonboek, als de ultieme herinnering aan mijn gejaagde bestaan. Gezeten aan het oeverriet was het besef gegroeid dat ik mijn eigen waterloop trager zou moeten laten stromen en de innerlijke tijd meer aan het woord zou moeten. Alleen zo zou de kolkende rivier me minder overspoelen. Alleen zo zou ze me niet langer meevoeren naar onbekende toevluchtsoorden.

Hier nu langs het lange diepe water zou ik me vastgrijpen aan de takken van de ranke bomen, de bomen waarlangs de rivier onstuimig stroomt. Ik zou mezelf spiegelen in de rimpelingen, de schuimkoppen van de overzeese golven. Door de stilstand, het tijdelijk ter plaatse blijven zou ik mijzelf en de tijd heruitvinden. In de luwte van de dageraad zou ik mijn woorden laten drijven, als kleine bootjes op het schrille water. Ze zouden drijven op het verleden dat stilletjes het heden was geworden. Eindelijk zou ik de tijd dwars doormidden snijden.

 

II

‘Tijd – het is vreemd, het is vreemd mooi nooit te zullen weten wat het is’, schreef de Nederlandse schrijver Rutger Kopland[i]. Hij wijst hier op de vanzelfsprekendheid van tijd, de aanwezigheid ervan maar toont meteen ook aan dat hij onvatbaar en ongrijpbaar is, en we hem dus nooit waarlijk zullen achterhalen. Die ongrijpbaarheid is exemplarisch voor de manier waarop we tijd in al zijn veelkleurige alomtegenwoordigheid hanteren, schrijft Stephane Mallarmé in zijn gedicht Prélude à l’après-midi d’un faune[ii]:

              ‘Zo licht, hun rozerood dat het verdwarrelt in het dicht
              Gesluimer van de lucht. Een droom die ik beminde?’

Na de publicatie van het gedicht vroeg Mallarmé aan de Franse componist Claude Debussy het muziek op te zetten. In het gelijknamige meesterwerk horen we hoe hij het mystieke karakter van tijd beschrijft door telkens dezelfde koraalmotieven te gebruiken. Door de opeenvolging van gelijkvormige motieven lijkt de tijd soms stil te staan en dan weer langs het lange diepe water verder te stromen. Het gelaat van de tijd is er in al zijn aanwezigheid afwezig.

Al tijdens het scheppingsverhaal in de Bijbel wordt gewag gemaakt van tijd. Vanaf de tweede regel lezen we het volgende: ‘‘Er moet licht komen,’ en er was licht. (…) Hij scheidde het licht van de duisternis; het licht noemde hij dag, de duisternis noemde hij nacht’. En met de tweedeling dag en nacht eindigt het niet, het begin van Genesis staat namelijk bol van de tijdsaanduidingen[iii]. De tijd had een begin (Genesis 1:1), en vereist daarom een Schepper. Tijd heeft slechts één dimensie, maar toch zien we de tijd in drie divisies: verleden, heden en toekomst.

In de Griekse oudheid werd tijd voorgesteld in de vorm van Chronos en zijn kleinzoon Kairos. Chronos staat voor de werkelijke tijd terwijl Kairos de innerlijke tijd belichaamt. Die laatste wordt vaak de god van het geschikte moment genoemd. Hij symboliseert een tijd die mensen kansen biedt en voor onverwachte ontdekkingen kan zorgen, net omdat hij innerlijke tijd is. Chronos daarentegen is de god van de continuïteit, degene die de uren telt en onze dag keurig in gelijke en meetbare segmenten onderverdeelt. Voor hem is elke minuut, elk uur gelijk aan ieder ander uur, ongeacht de omstandigheden, waarmee hij dus diametraal tegenover de innerlijke tijd van zijn kleinzoon Kairos komt te staan.

De tijd van Chronos wordt door de Duitse filosoof Paul Tillich in Philosophie und Schicksal (1961) beschreven als een homogene en lege tijd[iv]. Dat is namelijk omdat deze interpretatie van tijd geen recht doet aan het veranderlijke karakter van de wereld noch aan onze subjectieve ervaring van tijd. Of zoals de Nederlandse filosofe Joke Hermsen het zo treffend beschrijft: ‘Een uur kan al naar gelang onze stemming, leeftijd of bezigheid voortkruipen of voortrazen, versnellen of vertragen, maar op de klok zal elk uur altijd gelijk elk ander uur zijn’[v]. We merken die verschillende soorten beleving van tijd op als we achter het oeverriet de rivier overschouwen. Naar gelang haar stroming zullen we ons ontspannen of onrustig voelen.

Nu lijken we te veel doorgeslagen in de kloktijd. We blijven haperen aan uren, dagen en weken terwijl dat volslagen arbitraire meeteenheden zijn. En toch hebben we ze oeverloos toegelaten in ons leven. Ze zijn overal. Rond onze pols, in onze broekzakken, altijd daar om ons op de hoogte te houden van de voorbijstromende tijdelijkheid, de razende jachtigheid.

 

III
Zou een nieuwe soort tijdswaarneming onze verhouding met de huidige kloktijd kunnen veranderen? Stellen we ons een eiland voor dat geen kloktijd heeft, een plek waar men enkel de trage afwikkeling van de seizoenen kent of het gemoedelijke tij van de zilte zee[vi]. De enige ware tijd wordt voor ons dan de innerlijke tijd, de intuïtieve. De segmenten van ons bestaan zouden we bijvoorbeeld kunnen opdelen in mogelijkheden, kansen en ideeën in plaats van weken, dagen en uren. Er zou een nieuw soort tijdsinstrument kunnen ontstaan, een die enkel onze innerlijke tijd ‘meet’. Zodat de tijd ons verinnerlijkt.

Stellen we ons zo een nieuw tijdsinstrument voor. Een blitse wijzerplaat zonder wijzers, een soort klok die zich laat drijven op onze stroom van gevoelens. De Spaanse schilder Salvator Dali heeft hier al grondig over nagedacht in zijn schilderij: ‘de volharding der herinnering’. Slechts even zouden we met dit nieuwe instrument de grenzen tussen het verleden, het heden en de toekomst kunnen onderscheiden. Ook die dimensies zouden uiteindelijk vervagen. Of een polsband die enkel bescheiden ‘bliept’ als er zich grootse gebeurtenissen voordoen. Denk aan een geboorte die zich voordoet of een overlijden dat zich net heeft voltrokken. Blinkend zouden ze in de uitstalramen van conceptstores en in etalages van designwinkels liggen. Moeiteloos zouden ze over de toonbank gaan, omdat er voor het eerst een tijdinstrument zou bestaan dat weigert uit te voeren waarvoor het bestemd is.

‘Wat we dus niet willen is een chronometer die meticuleus alle fracties van onze dag vat’, schreeuwt Kairos naar zijn behoudsgezinde grootvader net voor hij de deur met een knal laat dichtvallen. Hij droomt al lang van een plek waar de tijd als een waterweg stroomt. Grootvader Chronos zal in zijn haar krabben terwijl Kairos oeverloos vertelt over het werk van de Franse filosoof Henri Bergson. De filosoof pleit begin twintigste eeuw voor een andere beleving van tijd in zijn proefschrift Tijd en vrije wil, een essay over de onmiddellijke gegevenheden van het bewustzijn[vii].

Bergson ontwikkelde zijn denken tegen de achtergrond van ‘de verwetenschappelijking van de wereld’ of de steeds toenemende meetbaarheid ervan. Natuurwetenschappelijke denkwijzen en methoden drongen het domein van de menswetenschappen binnen. Bergson beoogde het menselijk bewustzijn te vrijwaren van dit wetenschappelijke denken en wilde op zoek naar de ‘zuivere werkelijkheid’ van het bewustzijn. De gewaarwordingen die zich diep in dat bewustzijn voordoen zijn niet te kwantificeren, stelde hij, zij zijn zuivere kwaliteit en innerlijkheid.

Daardoor wordt Bergson meteen een diepe zielsverwant van Kairos, of hij een van hem, omdat de filosoof zich afzet tegen het idee dat tijd altijd een ruimte is. Doorgaans zien we tijd als iets wat je in stukken kunt hakken of aaneen kunt lijmen, waarvan je een hoeveelheid kunt bezitten en kwijt kunt raken, waar andere dingen wel of niet in passen en plaatsvinden. Vandaag is tijd al te vaak een soort ruimte. Volgens Bergson weerspiegelt dat idee dat we tijd in stukken kunnen hakken een eigenaardigheid van onze opvatting van dat concept. Volgens hem gebeurt alles tegelijkertijd.

Bergson hamert er in zijn proefschrift op dat we tijd niet als ruimte mogen zien en wijst ons op zijn concept duur of la durée. Voor Bergson is duur één integraal geheel waarin elk moment een verandering ten opzichte van het vorige inhoudt, maar waarbij continuïteit en discontinuïteit niet tegenstrijdig zijn. De duur wordt dan niet langer gemeten maar gevoeld, en daarmee keert hij van de kwantiteit terug naar de kwaliteit; het wiskundig berekenen van de tijd die is verstreken maakt dan plaats voor een vaag instinct, dat zich soms enorm vergist en soms feilloos functioneert – zoals geldt voor alle instincten. La durée is dus het soort tijd waar de klanken van de klok zich aaneenrijgen tot één gewaarwording, een aldoor stromende rivier. Met andere woorden: de ervaring van de tijd is een constant uitdijen en inkrimpen. Na de publicatie van zijn proefschrift wordt Bergson onwaarschijnlijk populair omdat hij de traditionele blik op het concept tijd op zijn kop zet. Maar die populariteit zal snel verminderen als de schrijnwerpers zich richten op een fysicus die het intellectuele podium bestijgt.

 

IV

Op 6 april 1922 zal de innerlijke tijd of la durée clashen met de werkelijke tijd. Albert Einstein is op uitnodiging van de prestigieuze Société française de philosophie naar Parijs afgezakt om er een lezing te geven over zijn relativiteitstheorie – een wetenschappelijk sluitstuk waar hij in totaal acht jaar aan zal werken. Bergson is ook aanwezig bij de lezing omdat hij geïnteresseerd is in de concepten van de metafysica van de fysicus. Een van de opvallende gevolgen van Einsteins theorie is dat erin afgerekend wordt met de klassieke ideeën van absolute ruimte en absolute tijd. Dat is revolutionair omdat afstand doen van het begrip ‘absolute tijd’ meteen het bouwwerk van de klassieke fysica laat instorten. De kerngedachte is de volgende: namelijk dat een gebeurtenis geen absolute plaats in de ruimte kan worden toegekend. Fysische processen nemen dus geen welomschreven plaats in de ruimte in waar Einstein dus eigenlijk ingaat op de theorieën van Bergson. Ruimte komt dus los van tijd te staan.

Einsteins lezing loopt af en er worden heel wat vragen gesteld uit het publiek. Na Bergson zet Einstein onze conceptie van tijd op zijn kop. En dat is exact waar Bergson zich voor wil wapenen als hij die avond aan het woord zal komen. Allereerst maakt hij duidelijk dat hij geen probleem heeft met de wiskundige logica van Einsteins theorie of met de gegevens die deze theorie ondersteunen. Voor Bergson is relativiteit geen theorie die de tijd op zijn meest fundamentele, filosofische niveau behandelde. In plaats daarvan, beweert hij, was het een theorie over klokken en hun gedrag, de zogezegde Chronos-tijd. Bergson vertelt Einstein dat de enige juiste manier om de volledige betekenis van tijd, in al zijn geleefde rijkdom, uit te pakken, is door middel van een filosofisch onderzoek, en dus meer toegespitst op Kairos.

Tijd stond zo centraal in de menselijke ervaring, vond Bergson, dat het volledig analyseren ervan betekende dat men verder ging dan alleen maar verhalen over klokken of zelfs ‘psychologische’ waarnemingen. In plaats daarvan was tijd nauw verbonden met het fundament van wat het betekent om de wereld te ervaren. Het was, in zekere zin, de essentie van de mens en dus van het zijn zelf. Voor Bergson betekende dat dat de betekenis of het belang van de tijd nooit louter en alleen uit puur wetenschappelijke verslagen en bewijzen kon worden geput. Einstein antwoordde Bergson met de gevleugelde woorden: ‘Il n’y a donc pas un temps des philosophes’[viii]. De tijd die de filosofen voorstellen, bestaat niet.

De discussie die in Parijs oplaaide, was een vooruitwendiging van eerdere handgemenen op papier. Bergson had eerder al Einstein bekritiseerd voor zijn publicatie van zijn relativiteitstheorie, maar had zijn publicatie moeten intrekken omdat ze onwaarheden bevatte. Dat was natuurlijk koren op de molen van heel wat critici die voornamelijk de kant van Einstein kozen. Is het pleit daarmee definitief in het nadeel van Berson beslecht? Nee, zo blijkt. In de meer dan een halve eeuw die na het debat tussen de fysicus en de filosoof verstreken is, zijn niet alleen de consequenties van Einsteins innoverende inzichten beter doordacht, maar heeft ook in de appreciatie van Bergson een verschuiving plaatsgevonden. Zowel Einstein als Bergson zouden later de de Nobelprijs krijgen. Einstein voor natuurkunde, Bergson voor zijn gehele oeuvre. Einstein zou echter niet bekroond worden voor zijn relativiteitstheorie omdat hij net die heuse discussie met Bergson had gehad, zo luidde het verdict in de notulen van de prijs.

 

V

Het conflict tussen Bergson en Einstein wordt nog altijd gezien als de belichaming van de twee opvattingen van tijd die als tegenstrijdig worden beschouwd. En ook vandaag lijken Kairos en Chronos met elkaar in conflict. Toch is de tijd van de filosoof en de fysicus, of de tijd van Kairos en Chronos wel verenigbaar, schrijft de Tjechische filosoof Milič Čapek in zijn boek The concepts of space and time. Ze hoeven elkaar niet continu te bekampen, ze moeten bijtijds hun stem verheffen om elkaar in evenwicht te houden, zegt Čapek. Hij schrijft iets verderop: ‘Il y a un temps de philosophes’. Want, zo zegt Bergson: ‘Denken in duur is een filosofische methode om tegen de ruimtelijkheid van alledaagse taal en tijd in te denken’. Daarbij hoeven Kairos en Chronos dus niet in permanent conflict te zijn met elkaar.

Toch is tijd vandaag in toenemende mate een economische tijd geworden, schrijft de Nederlandse filosofe Joke Hermsen[ix]. ‘We zijn te veel in de kloktijd doorgeslagen en zijn langzaam vervreemd van de subjectieve, creatieve en vooral meer diepzinnige benadering van tijd’. Daarom moet de balans tussen Kairos en Chronos die ergens ook een spanning is, worden hersteld. Kairos moet bij tijd en wijle rebelleren tegen Chronos zodat er een andere ervaring van tijd mogelijk wordt. Door de tijd van de filosoof te hanteren als tegenwicht voor de tijd van de fysicus, kunnen we een ruimte creëren voor het toevallige moment. Dat kan een toevluchtsoord worden waar toevallige ontdekkingen kunnen ontstaan. Daarnaast kan het ook de plek zijn waar we denken te moeten handelen, om bepaalde beslissingen te nemen of bepaalde woorden in de mond te nemen.

Of zoals de socioloog Robert Merton het in The Travels and Adventures of Serendipity (1958) beschrijft: we moeten Kairos in verband brengen met de gave onverwachts iets goeds te ontdekken[x]. Ook de Britse schrijver Horace Walpole[xi] was geïntrigeerd geraakt door de innerlijke tijd. Toen in 1754 het Perzische sprookje verscheen over het eiland Serendip, wilde de schrijver hameren op de kracht van het toevallig bekomen van ideeën waarvan je nooit kon bevroeden dat je ze kon hebben. Zo schrijft hij: ‘Op hun reizen ontdekten de prinsen voortdurend dingen die ze nooit hadden gezocht’.

Door de tijd trager te laten stromen en ons vast te klampen aan de takken van de ranke bomen kunnen we tot onverwachte ontdekkingen komen. Na al die verleden tijd behoudt hij toch zijn mystieke karakter en blijft ze alomtegenwoordig, zo schrijft Rutger Kopland in zijn gedicht ‘Over het verlangen naar een sigaret’: ‘Tijd kan een verte zijn voorbij onze ogen, of een lange gang vol momenten die langzaam tot hele en halve herinneringen zijn verworden’[xii].

 

Noot aan de lezer: door het essay zijn delen van het gedicht ‘Lamento’ van Remco Campert gebruikt.

 

 

Hannes Cools schrijft momenteel aan een proefschrift aan de Faculteit Letteren aan de KU Leuven. Hij focust daarbij op de mogelijke invloed van kunstmatige intelligentie op journalistiek werk. In breder perspectief kijkt hij naar de toegenomen aanwezigheid van nieuwe technologie in ons leven. Eerder werkte hij als journalist voor De Morgen en als onderzoeker voor Instituut Clingendael.

 

Reageren? Mail naar: hannes.cools@kuleuven.be

[i] Rutger Kopland, Over het verlangen naar een sigaret, Van Oorschot, Amsterdam, 2001.

[ii] Stephane Mallarmé, Prélude à l’après-midi d’un faune, Alphone Derenne, Parijs, 1876.

[iii] Francis Schaeffer, Genesis in Space and Time, InterVarsity Press, Westmont, 2011.

[iv] Paul Tillich, Philosophie und Schicksal, Kant-Studien, Frankfurt, 2009.

[v] Joke Hermsen, Stil de tijd, Arbeiderspers, Amsterdam, 2010.

[vi] Jon Henley, ‘The Norwegian island that abolished time: “You can cut the lawn at 4am”’, in The Guardian, 2019.

[vii] Henri Bergson, Tijd en vrije wil, Boom Uitgeverij, Amsterdam, 2017.

[viii] Jimena Canales, The Physicist and the Philosopher. Einstein, Bergson, and the Debate That Changed Our Understanding of Time, Princeton University Press, Princeton, 2015.

[ix] Joke Hermsen, a.w..

[x] Robert Merton, The Travels and Adventures of Serendipity, Princeton University Press, Princeton, 2006.

[xi] Rutger Kopland, a.w..