Johan Roeland*

 

I’m going nowhere and I’m going fast

I should find a place to go and rest

I should find a place to lay my head tonight

Every morning there’s another start

Every morning hits so hard

Guess I’m running scared guess I’m running on empty

 (…)

You gotta slow down brother

Slow down brother

Slow down if you can’t go on

Slow down brother

Slow down brother

Slow down if you can’t go on

Douwe Bob, Slow Down

The gardener digs in another time, without past or future, beginning or end

Derek Jarman, Modern Nature

Accelaration rather than deceleration has been the constant leitmotiv of cultural modernity

John Tomlinson, The Culture of Speed

 

Tuinieren is hip. De tuin is al lang niet meer het domein van 60-plussers. Jongeren, twintigers, dertigers en veertigers maken in toenemende mate de handen vuil in de grond van achtertuinen, volkstuinen en gemeenschapstuinen. Maar wat bezielt hen? De beleving van de tuin hangt sterk samen met de beleving van tijd. Clichés als ‘even in het hier en nu zijn’ en ‘tot rust komen’ geven uitdrukking aan tuinieren als een manier van onthaasten, in contrast met een tijd die alsmaar versnelt.

 

‘Een toevluchtsoord voor de razernij en het tumult van de geschiedenis’

 

In zijn Gardens: An Essay on the Human Condition stelt de aan Stanford verbonden Robert Pogue Harrison dat het in de westerse cultuur ‘(…) de tuin was, hetzij echt, hetzij verbeeld, die een toevluchtsoord bood voor de razernij en het tumult van de geschiedenis’. Tuinen zijn ‘een soort schuilplaats, als zij al niet een soort hemel zijn’, een ‘een tegenkracht tegen de schadelijke krachten van de geschiedenis’.  Harrison vervolgt: ‘Waar de destructieve en vernietigende krachten van de geschiedenis losbarsten, moeten we er, wanneer we onze gezondheid willen behouden, om maar niets te zeggen over onze menselijkheid, tegenin gaan. We moeten zoeken naar helende en verlossende krachten en die toestaan in ons te groeien’.[i]

Harrison staaft deze basale gedachte door te verwijzen naar beroemde tuinen uit de mythologie, filosofie en literatuur, en bekende tuinen als de Jardin du Luxembourgh in Parijs en de tuinen rondom de Villa Borghese in Rome. Deze bijdrage is gebaseerd op observaties van minder bekende tuinen, alledaagse tuinen zelfs die de tuintijdschriften en de boeken over tuinen over het algemeen niet zullen halen. De gepassioneerde tuiniers die ik tijdens mijn onderzoek gesproken heb, zullen niet met eenzelfde beroemde status opgenomen worden in de geschiedenisboeken als Plato, Epicurus, en Voltaire – denkers die veel met de tuin hadden. Maar Harrison’s basale notie, dat de tuin een toevluchtsoord is, waarin het veilig toeven is, beluister ik ook in de gesprekken die ik met tuiniers heb. Ook zij zoeken in de tuin een veilige plek, een plek vrij van ‘de razernij en het tumult van de geschiedenis’ – waarbij de ‘geschiedenis’ vandaag de dag een heel specifieke ‘razernij’ in petto heeft: die van de voortrazende tijd en het tekort aan tijd, een razernij die gepaard gaat met ervaringen van drukte, stress, haast en gebrek aan tijd. De tuin biedt voor hen rust; tuinieren is voor hen een vorm van onthaasten.

In dit artikel verken ik deze specifieke dimensie van tuinieren: de dimensie van het onthaasten. Ik ga in op de achtergrond waartegen deze specifieke beleving van de tuin zinvol wordt: de hedendaagse ‘culture of speed’[ii] die zo bepalend is voor de menselijke conditie in een moderne samenleving. Om deze ‘culture of speed’ en de wijze waarop de tuin zich daartoe verhoudt, goed te begrijpen, is als eerste stap een doordenking van het begrip ‘tijd’ nodig.

 

Over tijd en tijdsbeleving

 

Wat is tijd? De ogenschijnlijke eenvoudige vraag blijkt lastig te beantwoorden te zijn. We zijn vaak geneigd om tijd als een universele, algemene categorie te zien: iets dat buiten ons om bestaat, dat altijd en overal hetzelfde is. De tijd is er simpelweg, het is een gegeven, we hebben er geen invloed op. Tijd is een kwantitatief gegeven: het is opdeelbaar en in te delen in eenheden als seconden, uren, dagen, maanden, jaren. Tijd is de tijd van de klok. Toch blijkt deze intuïtieve definitie van tijd problematisch te zijn, en van vrij recente datum: onze perceptie van tijd als universele, ‘tijdloze’, abstracte en kwantificeerbare categorie is nog niet zo heel oud.

Om te beginnen is tijd niet overal en altijd hetzelfde; tijd kan in ieder geval heel verschillend beleefd worden. Meerdere uitdrukkingen van onze taal verwijzen daarnaar. We zeggen dat ‘de tijd stilstaat’ of juist ‘vliegt’. Dagen kunnen ‘voorbij vliegen’ of juist ‘traag gaan’. Iemand kan ‘de tijd aan zich hebben’ (wat zoveel wil zeggen als weinig tot niets te doen hebben) en ‘tijd in overvloed’, of juist een ‘gebrek aan tijd’ en ‘tijd tekort’ hebben.

Tijd kan, met andere woorden, heel verschillend worden ervaren – wat de vraag oproept of tijd altijd en overal hetzelfde is. Men zou tegen kunnen werpen dat het in de hier genoemde uitdrukkingen gaat over de subjectieve beleving van tijd – terwijl tijd op zichzelf een objectief en algemeen gegeven is. In de literatuur over dit onderwerp wordt deze opvatting echter geproblematiseerd. Want deels heeft de beleving van tijd met subjectieve factoren te maken, maar deels ook met het feit dat tijd in verschillende tijden, op verschillende plaatsen en in verschillende culturen, verschillend wordt georganiseerd, gestructureerd en geconfigureerd.[iii] Het type tijd dat ik hierboven in een eerste, intuïtieve definitie geformuleerd heb, tijd als een abstract, kwantificeerbaar, context-onafhankelijke en door de klok gereguleerde entiteit (in het vervolg spreek ik dan ook over ‘klok-tijd’ als ik naar dit type tijd verwijs), blijkt sterk samen te hangen met de in de negentiende eeuw opkomende ‘industriële manier van leven’.[iv]

 

Hoe de tijd veranderde in de negentiende eeuw

 

Dat de industriële revolutie van de negentiende eeuw een radicale verandering met betrekking tot tijd met zich meebracht, is een opvatting die breed wordt gedeeld door wetenschappers die zich in de geschiedenis van de tijd hebben verdiept. De negentiende eeuw was de eeuw van de ‘klok-tijd’, die zich zou ontwikkelen tot de dominante (en vanzelfsprekende) vorm van tijd in de eeuwen die zouden volgen.

Klok-tijd – als abstracte, contextonafhankelijke, kwantificeerbare, door de klok gereguleerde vorm van tijd – was op zich niet nieuw. Het idee dat tijd kwantificeerbaar is, had oude papieren – kalenders en jaartellingen zouden niet ontwikkeld kunnen zijn zonder het besef dat tijd in opeenvolgende eenheden uit te drukken is. Het idee van tijd als abstract, uniform, homogeen en continue, onafhankelijk van specifieke gebeurtenissen en contexten, had ook oudere papieren: Newton had tijd reeds als zodanig gedefinieerd. Mechanische klokken bestonden ook al langer – rond 1300 werden in Engeland, Duitsland, Frankrijk en Italië kerkklokken aangebracht, en niet veel later vonden kleine, handzame klokken (horloges) hun weg onder gespecialiseerde gezelschappen van astrologen, zeevaarders, klokkenmakers en wetenschappers. Wat wél nieuw was in de negentiende eeuw, was dat klok-tijd bepalend en alomtegenwoordig werd in het alledaagse leven – en het complex kapitalisme-industrialisering was hierin bepalend.[v] Het streven naar een zo hoog mogelijke circulatiesnelheid van kapitaal (kapitalisme) en een zo hoog mogelijke productie (industrialisering) vroeg om een beheersbare, kwantificeerbare en manipuleerbare vorm van tijd – en  klok-tijd leende zich daar uitstekend voor. Niet alleen werd klok-tijd dé dominante vorm van tijd in de fabriek; ook in het alledaagse leven werd klok-tijd bepalend, wat een breuk met zich meebracht ten opzichte van de ‘natuurlijke’ tijd (waarin dag- en nachtritme en de seizoenen een grotere rol speelden) die voor eeuwen bepalend was geweest.[vi]

Maar de negentiende eeuw was ook nog op een andere manier bepalend voor de beleving van tijd. De negentiende eeuw was namelijk – en ik volg hier de cultuursocioloog Tomlinson – de eeuw van de versnelling van tijd. En ook hierin is het complex kapitalisme-industrialisering bepalend. In de industrieel-kapitalistische logica geldt immers het adagium: tijd is geld. Het is, met andere woorden, lucratief om meer te realiseren in minder tijd. Het is deze logica die van grote invloed is geweest (en nog altijd van grote invloed is) op processen van mechanisatie en automatisering (het ontwikkelen van snelle, werktijdbesparende machines, apparaten, voertuigen, digitale middelen, enzovoort); op de standaardisering en automatisering van processen; en op de opkomst van wetenschappelijke disciplines en toegepaste wetenschap waarin het kernwoord ‘efficiëntie’ is en waarin ‘de moderne principes van beheersing, planning, organisatie en regulering’[vii] centraal staan.[viii]

Het is deze ‘acceleratie’ van tijd (de term die Tomlinson gebruikt) die aanving in de negentiende eeuw – en een vlucht nam in de twintigste en eenentwintigste eeuw, waarin een ‘culture of speed’ (Tomlinson) dominant zou worden, niet alleen in industrie en bedrijfsleven, maar ook daarbuiten. Alles moet snel, sneller, liefst onmiddellijk. Eten (‘fast food’, kant-en-klaar-maaltijden); laptops, tablets en mobiele telefoons; bezorging van goederen en diensten; nieuwsvoorziening (live verslaglegging; live blogs); kennisverwerving (snelle ‘search engines’); culturele producten als films (van ‘trage’ naar ‘snelle’ films) en popsongs (onder invloed van streamingdiensten worden liedjes korter en dienen ze sneller interessant te worden voor luisteraars); bouwprojecten; lezen (‘fast reading’ en ‘hyperlinked reading’ als alternatief voor ‘deep reading’); vervoer (hogesnelheidslijnen); fotografie (digitalisering maakt dat de ontwikkeltijd van foto’s nihil wordt); de omloopsnelheid van trends; de hang naar innovatie en vernieuwing; online bankieren; het boeken van reizen en activiteiten; online shoppen; betalen; gentech bij gewassen: in werkelijk alle sectoren speelt de drive tot versnelling een grote rol – en wordt als zodanig ook gewaardeerd. In een ‘culture of speed’, zo stelt Tomlinson,[ix] is snelheid een positief gegeven en wordt snelheid geassocieerd met vitaliteit, dynamiek en vooruitgang.

Qua snelheid, mobiliteit, productiviteit en (in het geval van zogenaamde ‘domestic technologies’ als wasmachines, vriezers en koelkasten, en digitale apparatuur) comfort en gebruiksgemak levert deze versnelling veel op – althans, voor bepaalde sectoren, groepen en mensen. Er is echter ook sprake van een keerzijde, of beter: een heel aantal keerzijden, waaronder de groeiende tegenstelling tussen hen die aanhaken bij en profiteren van versnelling en hen die er de dupe van zijn; de enorme impact die deze versnelling heeft op het klimaat (in termen van afval, exploitatie van grondstoffen en mensen, en CO2-uitstoot); de negatieve invloed ervan op mensen, die geconfronteerd worden met tijd-gerelateerde problemen als tijdsdruk, haast, stress, het gevoel voortdurend een tekort aan tijd te hebben, de druk om ‘bij te moeten blijven’, en burnout-klachten; en ten slotte het ‘out of sync’ zijn, het niet synchroon lopen van natuurlijke en biologische processen enerzijds en de door de klok-tijd gedomineerde sociale, culturele en economische processen anderzijds.[x]

 

Slow down brother     

 

Klok-tijd en de versnelling van tijd is vandaag de dag voor velen een vanzelfsprekend en haast onontkoombaar gegeven. Tegelijkertijd wegen de keerzijden zwaar en worden er wel degelijk pogingen ondernomen om tijd op een andere manier te beleven, om de dominantie van klok-tijd te doorbreken, en worden er pogingen tot ‘decelaration’ (Tomlinson) ondernomen: het ‘verlangzamen’ of onthaasten. Denk daarbij aan de ‘slow food’ beweging, waarin ‘de tijd wordt genomen’ om voedsel te bereiden en ruimte wordt gegeven aan ‘tijdrovende’ processen die bij het bereiden van gezond en smaakvol eten van belang zijn (denk aan garen, rijzen, vlees op lage temperatuur bereiden, enzovoort). Er is een ‘Citta Slow’ beweging: een beweging van steden die moeite hebben met de snelheid en het ‘op drift zijn’ van het huidige urbane leven, en een stedelijke omgeving willen creëren waarin ‘mensen de druk kunnen weerstaan om met de klok te leven en alles sneller te doen’.[xi] Het manifest The Slow Professor: Challenging the Culture of Speed in the Academy van Maggie Berg en Barbara K. Seeber vraagt aandacht voor de toenemende werkdruk en het ‘razend tempo’[xii] van het huidige universitaire leven, en voert een pleidooi voor ‘deep’ en aandachtig leren, dat wellicht tijd kost maar van cruciaal belang is voor de kwaliteit van de academie. In al deze voorbeelden is de versnelling van het leven de boosdoener, en is ‘slow’ het alternatief, resulterend in tal van bewegingen, activiteiten, producten en programma’s die dit predicaat hanteren: ‘slow cinema’,  ‘slow sex’, ‘slow fashion’, ‘slow medicine’, ‘slow parenting’, ‘slow education’, en ‘slow travel’.  Andere activiteiten als meditatie, yoga en mindfulness worden niet altijd direct als ‘slow’ aangeduid, maar deceleratie maakt er wel degelijk onderdeel van uit. In alle gevallen hebben we van doen met pogingen om zich te onttrekken aan de voortdurende versnelling van het hedendaagse leven, om in plaats daarvan kwaliteit van leven terug te krijgen – een kwaliteit die geduid wordt in termen van onthaasting.

 

De tuin en de tijd

 

Onthaasting is ook één van de terugkerende thema’s in mijn gesprekken met gepassioneerde tuiniers. Voor hen is de tuin een plek van onthaasting, een plek waar zij zich onttrekken aan de snelheid van het dagelijks leven, een plek waar zij – om een aantal uitdrukkingen te gebruiken die ik vaak onder tuiniers hoor – ‘tot rust komen’ en even ‘in het hier en nu’ zijn. De tuin is voor hen een toevluchtsoord, een plek om zich terug te trekken van het alledaagse leven dat als ‘druk’ wordt ervaren.

Het contrast tussen een als druk ervaren leven en de rust van de tuin kwam heel sterk tot uitdrukking in een interview dat ik jaren geleden had met een vrouw die in het centrum van Utrecht woonde. Zij had rondom haar huis amper tuin, maar zij huurde een volkstuin aan de rand van de stad. Ook voor haar was onthaasting één van de meest gekoesterde aspecten van het tuinieren, waarbij zij niet alleen het contrast tussen een gejaagd (werkend) bestaan en de rust van het tuinieren beschreef, maar ook het contrast tussen de stad en haar tuin aan de rand van de stad. De stad staat volgens haar voor snelheid, vitaliteit, beweging, ontwikkeling, bedrijvigheid, dynamiek – een associatie die velen met de stad hebben: de stad als – een metafoor van Carl Honoré – ‘reusachtige deeltjesversneller’.[xiii] Dat dynamische van het stadsleven maakte de stad voor deze vrouw aantrekkelijk en belastend tegelijk – en de tuin zorgde voor een zekere balans tussen de (en dit zijn niet haar, maar mijn termen) acceleratie van de stad en de deceleratie die het tuinieren met zich meebracht. Haar tuin bevond zich aan de rand van de stad, in de marge, zo zou je kunnen zeggen. Dit zal ongetwijfeld te maken hebben met het feit dat er aan de rand van een stad als Utrecht simpelweg meer ruimte is, maar voor deze vrouw was deze marginaliteit betekenisvol: haar tuin onttrok zich aan het drukke stadsleven.

Het was na dit interview dat ik over de tuin ging denken in termen van ‘heterotopie’. Foucault gebruikte dit begrip om ruimtes en plekken aan te wijzen die ‘anders’ zijn en zich onttrekken aan de continuïteit van de alledaagse ruimte (van werk, wonen, bewegen, enzovoort). In deze andere ruimtes is sprake van een eigen dynamiek, een eigen logica, een eigen manier van doen en laten die afwijkt van die van de gewone, alledaagse ruimte. Deze andere ruimtes zijn van een andere orde, en onttrekken zich aan de bestaande (sociale en culturele) orde – in dit geval de orde van de versnelde tijd. Soms zijn deze plekken escapistisch, bedoeld om de normale orde te ontvluchten. Soms zijn ze revolutionair, bedoeld om de normale orde omver te werpen. Soms – en ik denk dat dat geldt voor het merendeel van de tuiniers die ik gesproken heb – zijn deze andere plaatsen bedoeld om in balans te blijven in een versnelde wereld, om voor een moment op adem te komen. In die zin fungeren tuinen als ‘trage zones’: zones waarin een ander regime van tijd opereert dan in het dagelijks leven, waarin de mogelijkheid van het ‘gebruik van de rem’[xiv] beoefend wordt, waarin de mogelijkheid wordt geboden tot een ‘periodieke ontsnapping en zich terugtrekken uit een leven op hoge snelheid’.[xv]

De tuin onthaast. Deze onthaasting wordt door tuiniers in verschillende termen besproken. Het ‘tot rust komen’, ‘op adem komen’ en ‘ontstressen’ zijn omschrijvingen die expliciet het contrast maken met de onrust en de stress die gepaard gaan met de druk en versnelling die zo kenmerkend zijn voor het alledaagse leven. Woorden als ‘aandacht’, ‘even in het hier en nu zijn’, en ‘mindful’ brengen dit contrast ook aan, maar verwijzen dan naar een aantal andere consequenties van de huidige ‘culture of speed’. De notie van ‘aandacht’, het de dingen met aandacht doen, contrasteert met het voortdurend afgeleid zijn dat geassocieerd wordt met het gebrek aan tijd en het gebrek aan aandachtige, toegewijde betrokkenheid op de dingen. De notie van ‘in het hier en nu zijn’ (een ervaring die overigens ook centraal staat in hedendaagse vormen van spiritualiteit en meditatie) contrasteert met het gevoel jezelf kwijt te raken in de hectiek van het bestaan. ‘Mindful zijn’, je bewust zijn van jezelf en de omgeving, contrasteert met de ervaring van het voortdurend jezelf voorbij lopen.

De tuin, kortom, decelereert. De tuin is een heterotopische plek waar een ander regime van tijd heerst, een regime dat je helpt om tot rust te komen. De tuin biedt een andere beleving van tijd, waar de tuinier de vruchten rust, aandacht en bewustwording van plukt.

 

De langzame tuin

 

Het moge duidelijk zijn dat de tuin niet noodzakelijkerwijs decelereert. De tuin kan immers één van onze vele verantwoordelijkheden zijn die om aandacht en tijd vragen, ook als die tijd er niet is. Het natuurlijke ritme van de tuin kan dwingend zijn en druk met zich meebrengen: de herfst dwingt ons om het afstervende blad op te ruimen, en vanaf de lente vraagt de tuin voortdurende aandacht, wil deze niet overwoekerd worden. Deceleratie is niet automatisch gegeven met de tuin; het bestaat pas bij gratie van intentioneel handelen. Het is, met andere woorden, een bewuste keuze om je in de tuin af te sluiten voor het tempo buiten de tuin.

Tegelijkertijd leent de tuin zich bij uitstek als ‘slow zone’, om meerdere redenen. Allereerst is er het simpele gegeven dat de tuinier een relatieve autonomie heeft in de tuin. Tuinieren als ‘hobby’, als vrijetijdsbesteding, is meestal niet onderhevig aan de tijd-gerelateerde normen die een rol spelen in ons werkende bestaan, met name de normen van productiviteit en efficiëntie, en aan werkgerelateerde vormen van disciplinering en regulering. In de tuin ben je over het algemeen ‘eigen baas’, ook in termen van tijdsbesteding.

Ten tweede hanteert de tuin zelf een relatief langzaam ritme, namelijk het door seizoenen bepaalde ritme van de natuur. Hierin ligt voor de tuinier een ‘breuk’ met een moderne opvatting van tijd, waarin juist gepoogd wordt het ritme van de natuur te doorbreken, tijd los te koppelen van de ‘tijdelijkheid van het lichaam, de natuur en de kosmos’[xvi]  en er een alternatieve vorm van tijd (klok-tijd) voor in de plaats te brengen en te versnellen. In vergelijking met de versnelde tijd van de moderniteit werkt het aansluiten bij het ritme van de natuur al snel vertragend.

Ten derde dwingt de tuin tot uitstel – en biedt in die zin een tegenover ten opzichte van wat bij Tomlinson de volgende stap in de ‘culture of speed’ is: de ‘culture of instantaneity’, de cultuur van onmiddellijkheid. Dit is ‘een cultuur gewend aan snelle levering, alomtegenwoordige beschikbaarheid en de onmiddellijke bevrediging van wensen’. [xvii] Ik wil niet zeggen dat de tuin geen onmiddellijke bevrediging geeft; het tuinieren zelf wordt immers door tuiniers als zodanig als bevredigend ervaren. Wel is het zo dat tuinieren gepaard gaat met uitstel. Groei en bloei laten zich immers niet dwingen tot versnelling. Het heeft ‘de tijd’ nodig, niet alleen de tijd om te groeien, maar ook de tijd voor de afbraak en neergang die nodig is om in een nieuwe lente weer op te komen. De tuinier heeft de tijd van de natuur niet in de hand, en heeft zich ertoe te schikken.

Als de tijd van de tuin door de tuinier gerespecteerd wordt, biedt de tuin een plek van rust, van aandacht, van bewustwording, van balans, en als zodanig een toevluchtsoord waarin de tuinier zich, al was het maar voor even, onttrekt aan de voortdurende impact van een versnelde tijd op ons dagelijks leven.

 

Johan Roeland werkt aan de Vrije Universiteit als onderzoeker en docent op het gebied van geleefde religie, media en populaire cultuur. Zijn passie gaat vooral uit naar onderwijs en begeleiding. In zijn huidige onderzoek en onderwijs spelen de thema’s van dood en tuinieren een grote rol. Als valorisatiedirecteur van de Faculteit Religie & Theologie stimuleert hij ondernemerschap onder collega-onderzoekers en studenten, en zoekt hij voortdurend naar mogelijkheden om universiteit en maatschappij op elkaar te betrekken. Naast zijn werk aan de Vrije Universiteit is hij coach in het Woontrainingshuis Kortgerecht, een initiatief dat hij samen met zijn vrouw heeft opgezet.

Reageren? Zie www.johanroeland.nl of mail naar:  j.h.roeland@vu.nl

 

[i] Robert P. Harrison, Gardens: An Essay on the Human Condition, University of Chicago Press, Chicago 2008, ix respectievelijk x.

[ii] John Tomlinson, The Culture of Speed. The Coming of Immediacy, Sage, Londen etc. 2007.

[iii] Jonathan Martineau, Time, Capitalism and Alienation. A Socio-Historical Inquiry into the Making of Modern Time, Brill, Boston 2015, 4-5.

[iv] Barbara Adam, Time, Polity Press, Cambridge 2004, 73.

[v] Barbara Adam, a.w..

[vi] In deze analyse over de moderne ontwikkeling van klok-tijd en de sociaal-culturele invloed ervan baseer ik mij op Barbara Adam, a.w.; John Tomlinson, a.w.; en Jonathan Martineau, a.w..

[vii] John Tomlinson, a.w., 19.

[viii] Vgl. Barbara Adam, a.w., 116.

[ix] John Tomlinson, a.w., 4.

[x] Vgl. Jonathan Martineau, a.w., 2.

[xi] Carl Honoré, In Praise of Slow: How a Worldwide Movement Is Challenging the Cult of Speed, Harper Collins, New York 2004, 76.

[xii] Maggie Berg en Barbara K. Seeber, The Slow Professor: Challenging the Culture of Speed in the Academy, University of Toronto Press, Toronto, 2016, xviii.

[xiii] Carl Honoré, a.w., 81.

[xiv] John Tomlinson, a.w., 157.

[xv] William E. Connolly, Neuropolitics. Thinking, Culture, Speed, University of Minnesota Press, Minesota 2002, 144, geciteerd door John Tomlinson, a.w., 158.

[xvi] Barbara Adam, a.w., 115.

[xvii] JohnTomlinson, a.w.,  74.