Kanttekeningen bij de Congo-commissie[i]
Stefaan Marysse*
In het zog van het wereldwijde protest na de dood van George Floyd en de blijvende discriminatie van Afro-Amerikanen in de Verenigde Staten, laait ook bij ons de verontwaardiging weer op over de rol van België in de geschiedenis van zijn voormalige koloniën. Het zou inderdaad goed zijn als België in het reine zou komen met zijn koloniale verleden en de eigen blinde vlekken van discriminatie onder ogen zou zien. Vandaar het vraagteken in de verwijzing naar ons nationaal volkslied in de titel… In het verlengde van de wereldwijde verontwaardiging klaagt ook de Afrikaanse diaspora de discriminatie van vandaag in onze samenleving aan. Om de kloof tussen woord en daad uit te klaren heeft, na de spijtbetuigingen van Koning Filip, nu ook het Belgische parlement[i] het initiatief genomen en een Congo- commissie opgericht om te onderzoeken hoe dit kan gebeuren. Volstaan spijtbetuigingen van de Belgische overheid, of van de koning over de rol van zijn voorvader? Aan wie moeten die gericht zijn? Aan de overheden van het huidige Congo die weinig overtuigend aan het heden werken? Aan de bevolking dan? Maar is dit dan weer niet te vaag en vrijblijvend? Hoe kan dit, herstel voor aangedaan onrecht? Is er dan nood aan herstelbetalingen? Is er dan alleen schade aangebracht en hoe breng je dat in rekening? Zo ja hoeveel en wie moet dan schadeloos gesteld worden?
Met veel tegenkanting en discussie over wie nu gerechtigd is over die vragen te spreken en als expert op te treden, is de commissie van start gegaan, maar het Belgische parlement is wel de plaats waar de discussie thuishoort.[ii]
In het vuur van de herontdekte verontwaardiging gaan echter wel enige nuancering en context verloren. Een tweede reden voor enkele bedenkingen in de marge van die commissie is dat, indien men meer wil dan een symbolische discussie, ook zal moeten worden bezien hoe men bij ons omgaat met de vreemde andere, en vooral hoe men de noden van Congo vandaag tegemoet kan treden. Het land lijdt immers onder een nieuwe cyclus van roofbouw op de natuurlijke rijkdommen. De politieke elite profiteert daarvan, de bevolking blijft in de kou staan. Ik wou dat daarover evenveel verontwaardiging was.
Een bloedige start
Een land dat verandert van een agrarische circulaire economie naar een kapitalistische, maakt altijd een pijnlijk proces van destructie en creatie door. De westerse landen konden dat sociale ontwrichtingsproces spreiden over meer dan drie eeuwen, maar de meeste ontwikkelingslanden hadden er maar enkele decennia voor. Het proces nam er de vorm van kolonialisme aan, wat in veel gevallen leidde tot de vernietiging van plaatselijke culturen en het decimeren van bevolkingsgroepen in Latijns- en Noord- Amerika, Azië, Australië en Afrika.
Ook in Congo verliep die inlijving in het nieuwe wereldsysteem gewelddadig, vooral in het eerste deel van het koloniale tijdperk, dat van Leopold II (1885-1908). De eerste minister August Beernaert vatte die periode in 1908 goed samen, toen hij zich afvroeg wat er verwezenlijkt was: ‘En Afrique, rien. En Belgique, des travaux exclusivement somptuaires.’ (‘In Afrika, niets. In België, buitensporige werken.’) Historicus Guy Vanthemsche merkte terecht op dat er dikwijls een loopje wordt genomen met de feiten (De Standaard 23 februari jl.). Hij stelde dat er in die periode veeleer honderdduizenden doden zouden gevallen zijn door oorlogsgeweld, gedwongen arbeid en geïmporteerde ziekten, en niet 10 miljoen of 13 miljoen. Maar of het nu om een half miljoen doden gaat of over 10 miljoen, de brutaliteit, het onnoemelijke leed en de vernedering blijven even groot.
Apartheid
Dezelfde overdrijvingen circuleren over de verrijking van België, dat zou zijn gebouwd op de uitbuiting van Congo. De schatting van de netto stroom aan financiële middelen in de periode van Kongo Vrijstaat bedroeg zo’n 32 miljoen goudfrank[iii] of ongeveer 192 miljoen € vandaag. Dat vertegenwoordigt geen 0,1 procent van het nationale inkomen in 1908. Ter vergelijking, de verliezen van Belgische aandeelhouders in Russische investeringen in 1919 bedroegen 3,5 miljard goudfrank, honderd keer meer. Het inkomen per hoofd in België verdubbelde weliswaar gedurende de 75 jaar kolonisatie, maar verdrievoudigde in de veertig jaar na de onafhankelijkheid van Congo (1960-2000). Nuancering over de rijkdom van België is dus nodig. Onze economie is niet alleen op Congo gebouwd.
Dat neemt niet weg dat de kolonisatie van Congo ons geen windeieren heeft gelegd. Gedurende bijna de hele formele kolonisatie 1908-1960 was het jaarlijkse rendement van Belgische ondernemingen in Congo systematisch hoger (7,18 %) dan dat van alle andere aandelen (2,87 %)[iv]. Maar daarmee zijn de kosten en baten van de kolonisatie niet volledig in beeld gebracht. De uitbouw van de industrie, het labeur van de inlandse arbeidskrachten, maar ook de inzet van Belgen in onderwijs en gezondheidszorgen en andere publieke investeringen in Congo, maakten van de kolonie wel degelijk het op een na meest welvarende land van Sub-Sahara-Afrika. Alleen was de rijkdom ongelijk verdeeld. De buitenlanders, 1 % van de bevolking, vertegenwoordigden 99 % van alle kapitaal, en de infrastructuur was meer gericht op de noden van de metropool, dan op die van de inlandse bevolking. Maar bovenal voelde de inlandse bevolking de apartheid en onmacht als bijzonder vernederend aan.
Afrikaanse oorlog
De jonge natie was in 1960 slecht voorbereid op de onafhankelijkheid, maar the winds of change maakten die onafwendbaar. De geërfde instellingen en de geïmporteerde democratie gedijden slecht in de geconstrueerde nationale identiteit. In de context van de Koude Oorlog en de amechtige poging om de westerse economische belangen te vrijwaren kreeg het Mobutu-regime een vrijgeleide. Het regime wilde niet enkel zijn politieke soevereiniteit en nationale identiteit vestigen maar begrijpelijkerwijze ook de hefbomen van de economie in handen krijgen. De twee pijlers die dit moesten schragen waren vooreerst investeringen in grootschalige projecten op basis van internationale leningen – de langste hoogspanningslijn in de wereld, uitbouw van zware industrie, de aankoop van 30 Boeing jumbo jets… Het regime had, net als in de periode van Leopold II, een voorliefde voor prestigeprojecten en liet eveneens grote schulden achter. De tweede pijler was een radicale naasting van alle buitenlandse economische activa (de Zaïrianisatie ) die vooral Belgische belangen troffen. In beide gevallen stonden aan het hoofd van al deze nieuwe of genaaste ondernemingen, politieke baronnen van het regime, die afhankelijk waren voor hun (politieke) bestaan van de goodwill van de leider, maar niet van hun ondernemingsprestaties. Het gevolg was een implosie van de nationale welvaart en de explosie van de buitenlands schuld.
Die externe en interne factoren resulteerden in een dramatische daling van het inkomen per hoofd, gedurende meer dan drie decennia. De langzame ineenstorting van de bestaande infrastructuur en productie deed ook de staatskas leeglopen en de publieke dienstverlening verschrompelen (1960-1996). Die implosie van de economie en de staat culmineerden in de eerste internationale Afrikaanse oorlogen (1997-2003). Het gevolg? Honderdduizenden doden en nog veel meer interne vluchtelingen. Na de vrede in 2003 begon de moeizame heropbouw van de grondstofrijke maar zwakke staat in de nieuwe kapitalistische wereldorde. Die ‘orde’ is gekenmerkt door de verzwakking van de oude overheersende staten en belangen in Congo (VS, Frankrijk, België) en de opkomst van vooral China. De heropbouw gaat voor een groot deel samen met de heropbloei in de mijnsector. Congo (maar eigenlijk vooral Chinese en Zwitserse ondernemingen) is opnieuw de grootste producent van koper in Afrika en nummer één in de wereld van het strategische kobalt.
Maar voor de bevolking is er te weinig veranderd. Twee derde van de bevolking blijft onder de absolute armoedegrens. De sociale mobiliteit en verrijking zijn vooral afhankelijk van toegang tot politieke invloed en macht. Die toegang verloopt nu vooral via netwerken van politiek cliëntisme. Tegelijk verlangt de bevolking naar echte vertegenwoordiging en democratisering. De hybride oplossing – Kabila en zijn presidentskandidaat zijn afgestraft in de verkiezingen, maar sloten een akkoord met Félix Tshisekedi, zelfs ook slechts tweede na Martin Fayulu – kan worden gezien als een aanfluiting van democratische waarden, of als een aarzelende stap in de groei naar democratie.
Herstel(betalingen): Een heikele kwestie
De context die ik hiervoor in ruwe lijnen schetste geven enkele vertrekpunten om na te denken over die specifieke historische ‘schuld en boete’.
Vooreerst is het vooral de periode van Leopold II en zijn persoonlijke ‘Etat Indépendant du Congo ‘ (EIC) (1885-1908) die een periode van plundering en geweld zonder noemenswaardige tegenprestatie voor Congo vertegenwoordigde. De droom van Leopold II waarvan H. M. Stanley zei dat ‘zijn droom te groot was voor zijn beurs’, was in bloed gedrenkt. Voor die zwarte bladzijde uit onze geschiedenis zijn spijtbetuigingen het minste wat men kan verwachten en toch heeft Congo er meer dan een eeuw op moeten wachten. Voor die periode zou het ook gepast zijn om meer dan een symbolische daad van spijt of excuses te stellen. Volgens sommige juristen zijn excuses vanwege de Belgische overheid een sterker signaal dan de spijtbetuiging vanwege de koning, omdat daar een vorm van herstel(betalingen) zou kunnen uit voorvloeien. Maar dit is geenszins een gemakkelijke oefening. Een onderscheid tussen de verantwoordelijkheid tegenover individuele slachtoffers en de collectieve verantwoordelijkheid van een land tegenover een ander dringt zich op.
In het eerste geval, de schadeloosstelling voor het geweld en onrecht gepleegd op de vele duizenden Congolezen in die periode, roept onmiddellijk enkele vragen op. Hoe verder in de geschiedenis dat het geweld heeft plaatsgevonden hoe moeilijker en onwaarschijnlijker dit herstel is. Men kan bezwaarlijk herstel vragen aan bijvoorbeeld Spanje, voor het leed veroorzaakt door de ‘Spaanse furie’ in de Zuidelijke Nederlanden in de zestiende eeuw. De reden is eenvoudig, er zijn geen overlevenden van de erfgenamen die de schade kunnen aantonen. Overlevenden van de periode van plundering en geweld onder Leopold II zijn er ook niet meer, enkel nakomelingen van slachtoffers zouden nog schade en herstel kunnen inroepen, indien ze de verwantschap en de geleden schade kunnen bewijzen. Erkenning van het leed op een officiële gelegenheid samen met eventuele herstelbetalingen aan die nakomelingen kan hier op zijn plaats zijn. Omdat dit laatste echter een weinig realistische en moeilijke juridische piste is, lijkt vooral de erkenning van een collectieve verantwoordelijkheid en herstel een mogelijke uitweg.
Maar ook hier hebben we weinig vaste grond om naast de noodzakelijke excuses, een herstel in materiële zin te bepalen. Enig houvast is de netto-stroom van geld die de EIC van Leopold II heeft opgebracht ter financiering van de prestigeprojecten in België. Zoals hierboven meegegeven ging dat over 32 miljoen goudfrank of ongeveer 192 miljoen € in huidige waarde. Daar staat dan tegenover dat België ieder jaar ongeveer 100 miljoen € besteedt aan Ontwikkelingssamenwerking met de DRC (103, 89 miljoen € in 2018). Dus ook daar is de revendicatie van herstelbetalingen niet evident, enkel zou men kunnen argumenteren dat de inspraak in de aanwending van die ontwikkelingsinspanningen meer gezamenlijk, Congolezen en Belgen, op basis van gelijkwaardigheid moeten gebeuren. Nu gebeurt die aanwending weliswaar op basis van een ‘gemengde commissie’ tussen regeringen van de twee landen. De bezwaren hiertegen blijft de positie van gever/schenker (België)- en ontvanger ‘Congo’ en het feit dat de ontvanger – de Congolese staat – ter discussie staat, waardoor het concept zelf van ontwikkelingssamenwerking blijft hangen in een bevoogdende relatie.
De daaropvolgende periode, die van de eigenlijke kolonisatie (1908-1960), wordt gekenmerkt door wat men ‘paternalisitisch kapitalisme’ heeft genoemd. De ‘drievuldigheid’ waarop de koloniale staat was gebouwd, bestond uit het kapitaal van de Belgische ondernemingen, een koloniale administratie en de katholieke kerk die naast kerstening, onderwijs en gezondheidszorg uitbouwden. Belgische bedrijven haalden er bovengemiddelde winsten door hun monopoliepositie, maar bouwden wel een moderne infrastructuur, landbouw en industrie uit tot de tweede meest welvarende economie in Sub-Sahara Afrika. De inlandse bevolking kreeg echter geen verantwoordelijkheid in die opbouw van de op ras gebaseerde economie. Hoogstens een ondergeschikte rol in de uitvoering. Daardoor was de uitbouw van dit tropisch kapitalisme gezien als een Fremdkörper en nooit geïnternaliseerd. Wellicht een reden voor de complete verwaarlozing ervan na de onafhankelijkheid.
Het paternalisme zat ook ingebakken in de andere twee pijlers van die koloniale staat. Vooreerst, de administratie van het territorium, zoals het onderhoud van wegen, rechtspraak enzovoort, waren gebaseerd op raciale discriminatie en repressie. Deze was misschien efficiënt maar werd ervaren als onrechtmatig en vernederend. Lumumba, in zijn speech op de dag van de onafhankelijkheid, verwoordde de essentie van het koloniaal onrecht, waar de meeste Congolezen zich in erkenden: ‘Wij hebben spot, beledigingen, slagen gekend die we ‘s ochtends, ‘s middags en ‘s avonds moesten ondergaan, omdat wij “negers” waren’.
Tenslotte was er de aanwezigheid van de (katholieke en protestantse) kerken met missieposten, scholen, dispensaria en hospitalen. Het belang van de kerken voor de gezondheidszorg en scholing die tot in de verste uithoeken van het immense land reik(t)en is één van de meest duurzame verwezenlijkingen van het koloniaal tijdperk gebleken die tot op vandaag de ruggengraat vormen van de essentiële publieke dienstverlening. Het paternalisme van de bekeringsijver is echter dikwijls onderwerp geweest van schampere opmerkingen en kritiek. Vanuit het geseculariseerde westen bekeken en met het verstrijken van de tijd, doet die bekeringsijver nu inderdaad heel vervreemdend aan. Het is echter heel paradoxaal dat wat door de kritiek op de kolonisatie gezien is als het meest vervreemdende onderdeel, nu net de instelling is die vandaag het vertrouwen van de bevolking heeft en moreel het gezag om democratische waarden en respect voor mensenrechten af te dwingen. Deze paradox is te verklaren omdat we hier de inculturatie en internalisering van het ideeëngoed, rites en waarden in Congo, sterk hebben onderschat.
Is er dan voor deze periode van de eigenlijke kolonisatie (1908-1960) een grond voor herstel(betalingen)? Zoals gezien bestond het onrecht dat Congo en de Congolezen is aangedaan uit de vernederingen van de kolonisatie en de onevenredige voordelen die de kolonie, via de monopolierentes van zijn bedrijven, heeft opgebracht voor het moederland. In het invloedrijke boek van Frantz Fanon, De verworpenen der aarde, schrijft de auteur dat het essentieel is voor de onderdrukten willen ze als subject ten volle bestaan, dat het onrecht moet worden bevochten en recht afgedwongen met (desnoods) geweld. Met andere woorden het herstel is iets dat moet worden bevochten en niet verkregen. Het proces van dekolonisatie en de aanklacht en breuk die Lumumba belichaamde blijft daarom voor alle Congolezen centraal in dit herstel van menselijke waardigheid. Hij heeft de vernedering hersteld door zijn speech in het openbaar en in het bijzijn van het symbool van de onderdrukking, de Belgische koning, uit te spreken.
Wat de onevenredige voordelen betreft die België heeft verworven door de monopoliepositie van de Belgische ondernemingen, heeft de context die we schetsten, een voldoende antwoord. Door de naasting en nationalisering zonder vergoeding van de Belgische ondernemingen in Congo gedurende de periode van Zaïrianisatie, heeft Congo zich collectief verzet en daardoor de mogelijkheid gecreëerd om zelf de hefbomen van de welvaart in handen te krijgen. Dat die mogelijkheid is uitgemond in een vernietiging van dit potentieel en kapitaal, is meer de verantwoordelijkheid van de onafhankelijke staat en zijn politieke klasse.
De aanklacht en revendicatie van Afro-Amerikanen in de VS en Afro descendenten bij ons
Blijft tenslotte de aanklacht van de zwarte bevolking in de VS maar ook in de voormalige oude koloniale mogendheden, dat de discriminatie op basis van ras, als hoofdkenmerk van de vroegere kolonisatie, nog altijd blijft voorduren. Ik heb in de ondertitel bewust een onderscheid gemaakt tussen die twee groepen. Afro-Amerikanen zijn vooral erfgenamen van de zwarte bevolking die tegen hun wil als slaven naar Amerika zijn getransporteerd. De Afrikaanse gemeenschap in Europa bestaat vooral uit migranten die er meestal uit vrije wil een onderkomen hebben gezocht omwille van familiale, politieke of economische motieven. De ‘historische schuld’ tegenover Afro-Amerikanen is daarom groter en de eisen voor herstel van het onrecht en niet discriminatie, prangender. Als groep hebben ze door de aard van een zwakke welvaartstaat minder toegang tot goede scholing en gezondheidszorgen. Het gevolg is dat ze gemiddeld 15 jaar vroeger sterven dan de blanke bevolking[v] en meer dan de blanke bevolking kampen met generatie armoede.
De situatie van de ongeveer 250.000 Afro descendenten in België is objectief verschillend van die van de Afro-Amerikanen, al delen zij subjectief eenzelfde soort gevoel van discriminatie. Objectief omdat Afro descendenten een recent fenomeen zijn en het gevolg van een individuele of familiale keuze. Dit laatste in tegenstelling tot de Turkse en Marokkaanse migratie die op gang kwam in de jaren zestig van de vorige eeuw, op basis van bilaterale akkoorden tussen België en de emigratie landen. De Afro descendenten zijn hoger opgeleid dan de andere niet-Europese migranten, maar toch ligt bij hen de werkloosheid en declassering (dit is een job onder het niveau van de opleiding) gevoelig hoger.[vi] Tachtig procent van de Afro descendenten geeft aan, te maken te hebben , of tenminste het gevoel te hebben dat ze te maken hebben met discriminatie op de arbeidsmarkt en discriminatie op basis van ras.[vii] Objectief echter verbeteren de Afro descendenten, door de stap van de migratie, en in tegenstelling tot de Afro–Amerikanen, hun materiële situatie gevoelig. Dit noemt Milanovic het burgerschapsdividend. Dit dividend bestaat uit het verschil in inkomen tussen land van oorsprong en emigratieland en de toegang tot de publieke dienstverlening (scholing, gezondheidszorgen, werkloosheidvoorziening…). Ze gaan er gemiddeld materieel op vooruit, maar ze ondervinden hier een discriminatie die ze in hun thuisland niet kenden. Die ervaring van vernedering op basis van ras waarmee ze hier geconfronteerd zijn, delen ze met ‘hun broeders’ in de Verenigde Staten en die subjectieve band is blijkbaar sterker dan de objectieve verschillen van behandeling.
Tenslotte
De ‘Black Lives Matter’ beweging die in de VS, als gevolg van het structurele (politie)geweld is opgelaaid, heeft wereldwijd weerklank en navolging gekend en het probleem van discriminatie op basis van ras weer op de maatschappelijke agenda gezet. In Europa heeft die de vorm aangenomen van omverwerping van de symbolen van die kolonisatie, tot de eisen van erkenning van het aangedane onrecht en het herstel ervan. Meteen is in dezelfde beweging de hedendaagse discriminatie van Afro descendenten in onze samenleving aangeklaagd. De band tussen de historische verontwaardiging en de hedendaagse discriminatie is dat over de enorme verschillen van situaties in tijd en in ruimte heen, de ervaring van vernedering op basis van ras, universeel is. Ik heb willen meegeven hoe met herstel van het onrecht kan worden omgegaan, hetgeen verschillend is naargelang de context. Excuses voor de brutaliteit en het geweld tijdens het bewind van Leopold II, herdenkingsmomenten en één plaats van de kennis over de kolonisatie van het geschiedenisonderricht, zijn zeker op zijn plaats en ook relatief gemakkelijk realiseerbaar. Belangrijker en moeilijker is het aanpakken van de discriminatie van Afro descendenten op de arbeidsmarkt.
Wat echter buiten de discussie en verontwaardiging is gebleven, is de huidige situatie in Congo. Twee derde van de bevolking leeft onder de absolute armoedegrens, 90 % van de actieve Congolezen heeft geen toegang tot loonarbeid en sociale zekerheid, en hun roep om minder corruptie en meer democratie is gefnuikt. Die uitsluiting gebeurt ondanks het feit dat Congo is ‘herontdekt’ door buitenlandse mijnbelangen en de productie toeneemt. De geschiedenis herhaalt zich nooit op dezelfde manier, maar dezelfde structurele fout schijnt zich hier weer te herhalen. De actoren zijn verschillend, Belgische, Franse en Amerikaanse belangen zijn vervangen door vooral Chinese en Zwitserse multinationals, en de staat is nu in handen van Congolezen, maar het patroon is hetzelfde. Een productie gericht op de buitenlandse behoeften en vraag naar kobalt, koper, tantalium…, die vooral de buitenlandse mijnbelangen dient en een kleine binnenlandse elite verrijkt. Toegegeven, de verandering van dit patroon is iets wat ver de macht en de middelen van een Congocommissie en België overstijgt.
[i] https://www.dekamer.be/FLWB/PDF/55/1462/55K1462001.pdf
[ii] Dat in die commissie Isidore Ndaywel è Nziem ontbreekt, is onbegrijpelijk. Niet alleen is hij auteur van het belangrijkste historische werk over Congo geschreven door een Congolees, Histoire générale du Congo, De Boeck & Larcier – Département Duculot, Parijs / Brussel 997, 955p., maar hij woont en werkt in Congo en is er de bezieler van een beweging voor meer democratie
[iii] Isidore Ndaywel è Nziem, ibid, p336
[iv] F.Buelens en S.Marysse, ‘Returns on investments during the colonial era: the case of the Belgian Congo’, in: The Economic History Review, volume 62, pp.135-166, (2009)
[v] Amartya Sen, Development as Freedom, OUP Oxford etc. 2001, p.22
[vi]. Zie S.Demart et allii., Burger met Afrikaanse roots : een portret van Congolese, Rwandese en Burundese Belgen, Koning Boudewijn Stichting, 2017. De helft van alle respondenten van die uitgebreide studie bracht aan het licht dat meer dan de helft van de mensen een job had die niet overeenstemt met hun diplomaniveau respondenten van die uitgebreide studie gaf
[vii] Ibid.“Van alle respondenten had 41% een job als hoofdactiviteit tijdens de maand voor de enquête, iets meer dan een kwart was student, 19% was werkloos en 15% bleef thuis, is invalide of gepensioneerde (Figuur 8, Tabel 17
[i] Deze bijdrage is een herwerking en uitbreiding van een opiniebladzijde die ik voor De Standaard schreef