Het ritme van katrollen, sprokkelwerk, en uitlaat in ruraal Kivu, DR Congo[1]

 

Simon Marijsse*

 

Het bevreemdend geluid was het eerste dat opviel. Daarna volgde een licht misselijkmakende, maar bekende geur. Tot voor kort was de omgeving in het regenwoud nagenoeg sereen en onmiskenbaar groen en modderig, maar het gerommel, gedaver en gewemel werd steeds indringender naarmate we ons een weg zochten door het woud in de richting van het rivierbekken.

Enige tijd later stonden we aan de rand van een zijrivier van de Lualaba die verderop zal uitmonden in de Congo-stroom. We bevinden ons aan de westelijke rand van de Zuid-Kivu provincie in het territorium van Shabunda; een regenwoud getekend door een netwerk van rivieren, smokkelwegen, rebellengroepen, betonnen brokstukken van verlaten (post)koloniale mijnbouwbedrijven, plotse open vlaktes met een landingspistes voor vrachtvliegtuigjes, en ad hoc boomtowns rondom wat de Congolese schrijver Fiston Mujila in de openingspassage van Tram 83 ‘de steen’ noemt; ofwel het erts waarbinnen zich columbiet-tantaliet (uit het erts coltan), kobalt, wolfraam, goud, of tin herbergt.[2]

Er staat iets op til in het regenwoud. Maar wat? Het geluid contrasteert met de weemoedige rivier die gedwee het cyclische ritme van regen- en droogseizoenen ondergaat. Samen met mijn Congolese collega, Divin, zijn we op zoek naar gemechaniseerde mijnbouw aan de hand van een assemblage van pompen, mankracht, katrollen, brandstof. Voorlopig was het nog uit zicht, maar ons team was al geruime tijd nerveus en zenuwachtig alsof we op het punt stonden gluurders te worden; medeplichtig aan iets wat we eigenlijk niet mochten zien. We werden vergezeld — maar eigenlijk in de gaten gehouden — door een statelijke agent van het lokale bureau voor mijnbouw. Onderweg stopte de agent en toonde enkele verdoken betonnen mijlpalen langs het pad – nalatenschap van ‘les belges’. Aanwijzingen voor mogelijke verborgen schatten die de geruchtenmachine aanwakkerden. Het geluid heeft ondertussen iets verontrustends en licht opwindends; net als het geratel voordat je op een roller coaster naar beneden roetsjt. Deels adrenaline, deels schrik.

***

Op dit punt voel je je misschien verleid om, net als wij overigens, op de zaken vooruit te lopen en je een Chinees bedrijf in te beelden dat te midden van Congolese dorpen en waterwegen actief is. Hoewel dit beeld mogelijk is, maakt het ook deel uit van een populair en eerder vereenvoudigd narratief dat ervan uitgaat dat de minerale rijkdom van Congo momenteel simpelweg wordt bevochten door grootheden: hetzij grootschalige Amerikaanse mijnbouwbedrijven, hetzij clandestiene Chinese bedrijven (zie bijvoorbeeld de recente tv-serie Mr. Robot).

Enkele jaren geleden, tijdens de Congo oorlog, hielp NASA bedrijven, zoals Bechtel, aan enkele infrarood kaarten die het woud ontkleedden en zijn minerale (en dus niet enkel een globale maar ook planetaire) rijkdom, laag na laag, ontblootten. Onderwijl vielen de kaarten in handen van de nieuwe AFDL partij, onder Laurent-Desiré Kabila, voor hun ‘zevenjarig economisch plan’, dat al snel uitmondde in een broos smokkelnetwerk over een al even poreuze internationale grens.[3] In het zog van de twee Congo oorlogen, beschrijft de antropoloog James H. Smith in The Eyes of The World precies hoe een resource network zich uitstrekt over de hele planeet. Hij verbindt dit aan de nieuwe technologische vereisten, zoals tantaalcondensatoren. Aan de ene kant maken deze mineralen onze actuele drang tot digitalisering mogelijk, een naïeve uitweg van het aardse; aan de andere toont hij mijnwerkers die gedurende de Congo oorlogen beschrijven hoe ’s werelds argusogen, via satellieten en digitale communicatie die hun mineralen nodig hebben, op hen gericht zijn.[4] Echter, ook bij uitbreiding tot de huidige planetaire omschakeling naar groene energie — en de noodzaak aan kobalt voor elektrische batterijen die deze transitie vooronderstelt — worden de Zuid-Oostelijke provincies zoals Tanganyika en Katanga wederom geviseerd.

Als het daarentegen een Chinees mijnbouwbedrijf was geweest, dan zou er voor ons wellicht een 25-meter lange, kapitaalintensieve baggermolen met emmerketting prijken. Het zou omringd zijn door Congolese vertalers die het Mandarijn vaardig zijn, gewapende Congolese bewakers op de oever en ketting rokende Chinese arbeiders. Daarna zou je je afvragen hoe dit gevaarte hier überhaupt is gekomen: vervoerd en geassembleerd in een regio zonder asfaltwegen. Je zou je maandenlange vastgelopen vrachtwagens, overbeladen vrachtvliegtuigen, en vage contracten tussen statelijke grootheden voorstellen. Dan zou je je afvragen wat eronder gebeurt, met elke schep gemineraliseerde gravel en hoe die schep zich uiteindelijk een weg zou banen naar Dubai, China, enzovoort.

Dat slaapwandelende beeld van een baggerende machine op de rivier zou ook een verre koloniale geschiedenis kunnen oproepen, tezamen met de gedwongen arbeid waarmee soortgelijke technologieën werden verscheept en gebruikt om de Congostroom bij Matadi te verbreden ten tijde van Congo Vrijstaat. Erna werden dergelijke technologieën aangetroffen in haar oostelijke provincies in mijnbouwsites onder Belgische koloniale heerschappij. Machines droegen de zweem van een ‘colonial sublime’, om de natuur te veroveren en tegen Conradiaanse horreur in Afrika ‘bruikbaar’ te maken.[5] Mijnen, fabrieken, stoomboten, landingspistes, autostrades geïnstalleerd door missionarissen, geologen, techneuten, administrateurs, en huurlingen zouden leiden tot ‘cités’ te midden van een overwonnen natuur en het floreren van de Belgische metallurgische industrie in de wederopbouw van Europa na de Eerste Wereldoorlog — waarna het tegemoetkomen aan de stijgende vraag naar tin gedurende de Tweede volgde. In haar aanvankelijke grandeur liet technologie het idee van verval, het spaak lopen, of de terugkeer van haar afwezigheid niet toe.

Aan het begin van de jaren nul van de eenentwintigste eeuw weerklinken opnieuw robuuste interne verbrandingsmotoren in het regenwoud. Ze drammen, ze herhalen, ze ratelen. Ze weerklinken als een repetitie, ze dragen het gewicht van een koloniaal verleden en een actueel narratief; een soms anachronistische en meedogenloze ostinato die zich vanuit korte uitlaatpijpen al puffend prononceert.

***

Machines en technologie worden vaak geassocieerd met een mechanistisch wereldbeeld. Bij de opkomst van stoom en elektriciteit en de daaropvolgende lopende band in de achttiende en negentiende eeuw werd al snel de taal van thermodynamica of kracht overgebracht op het menselijk lichaam, dat wordt beschreven als een machine van vlees, botten en bloed (en omgekeerd een machine als een levend lichaam).

Als we grasduinen in het eerdere onttoverde wereldbeeld van verlichte denkers zoals Galileo Galilei, dan werd dit wel degelijk geïnspireerd door het beeld van de levenloze, donkere en smaakloze, anorganische en steriele mijn. Door zijn steriliteit, verstoken van ‘secundaire kwaliteiten’ zoals ‘het sonore en het stille’, liet de voorrang van ‘grootte, vorm, hoeveelheid, en beweging’ een planmatig, berekenbaar, voorspelbaar en wetenschappelijk model van de conceptuele wereld ontstaan.[6] Ook de onttovering van de wereld heeft zijn wortels in gedachten over contingentie binnen de schepping en de bijkomende instrumentalisering van de natuur in eerdere religieuze beschouwingen.[7]

Mechanisme en contingentie produceerden het primaat van routine en controle binnen een natuurlijke wereld en reproduceerden het tot een inerte, productieve economische hulpbron. Inderdaad, dat technologie en wetenschap ons in staat stellen om de wereld te transformeren, vooronderstelt een eerdere en gelijktijdige tendens waarbij de onttovering toebehoort aan ons manifest wereldbeeld. Binnen het thermodynamische taalgebruik in de late Marx is er uiteindelijk geen merkbaar verschil meer tussen mens, dier en machine.[8]

Tegelijkertijd blijft technologie behept met een bepaald uitstaan tot iets verborgens en zij draagt hierbij een theologisch register. Technologie verleidt en brengt ons in hypnose gericht op innovatie en vooruitgang. Binnen de totstandkoming van het moderne geëlektrificeerde Amerika werd technologie beschreven ‘als een goddelijk gewijd middel om de constructie van de wereld te voltooien’.[9] Binnen dit kader leidt het niet tot ‘ontzag en respect voor de natuur, maar voor technologie en ingenieurs’, aldus de historicus van technologie Nye. Technologie blijft gezien als datgene wat dat de mens toelaat te mediëren aan wat het fundamenteel ontbreekt, het vuur dat Prometheus aan de goden ontnam en daarmee ook mens als Mangelwesen, het wezen in gebreke toonde. Een gangbare retoriek rondom technologie in de brede betekenis van het woord staat met één been in het idee van de naakte mens, ontdaan van gereedschap aan gene zijde van het Paradijs; een ander is gericht op zijn transcendentie, anders worden dan menselijk en dit voert ons in een technocratische slaapwandeling, de droom te ontsnappen aan de erfzonde, Icarus achterna. Denk aan onze technocratische en vaak buitensporige drang tot ruimtereizen en virtuele werelden.

Tegelijkertijd verdonkeremaant het de arbeid, materialen, grondstoffen, infrastructuur, en onzichtbare productieprocessen die dergelijke aspiraties vooronderstellen. Binnen deze optiek blijft Afrika steeds afwezig. Vanuit historisch oogpunt is dit continent vaak gereduceerd tot plaats van onttrekken of afzetmarkt van technologieën om het ontginnen mogelijk te maken, waarbij industrieel Afrika slechts bestaansrecht heeft bij gratie van een industrieel Westen en dus de industriële revolutie.[10] Afrika, om het op zijn Hegeliaans te zeggen blijft van ‘geschiedenis’ gespeend, of tot het verwaarlozen van de rol van slavenarbeid in de totstandkoming van een mondiale economie. Als er al sprake was van Afrikaanse technologieën, dan bevonden die zich aan de rand of radicaal buiten het domein van de productiviteit. In Impressions d’Afrique bijvoorbeeld, beschreef Raymond Roussel ‘celibataire machines’.[11] Maar terwijl de machines van Roussel nog steeds merkbare effecten opriepen zoals ‘wonderbaarlijke weefsels’, gemaakt door Jean Tinguely, was hun functie slechts ‘het rammelen zonder doel’. Kortom, ze vertegenwoordigden een puur middel zonder gebruik of zonder ‘functionele vruchtbaarheid’. Celibaat betekende hier dat ze niets voortbrachten of produceerden behalve hun eigen ‘gevoelloze beweging’.

Historische uitsluitingen meanderen in het heden. De afwezigheid van eigen technologie en economie in Afrika wordt momenteel gereproduceerd in herhalingen van de Verenigde Naties over de technologiekloof in Sub-Sahara Afrika. Bovendien, als men een snelle zoekopdracht uitvoert over de oostelijke DRC, komt men al snel terecht in debatten over failed states en krijgt men de indruk dat er niets nieuws naar voren komt en dat eigen productieprocessen en socio-technische dynamiek afwezig zijn. Deze beeldspraak reduceert het tot een niemandsland, een terra nulla van louter primitieve wildheid, en ontkent tegelijkertijd de mogelijkheid van iets anders, iets vruchtbaars, voorbij Conradiaanse horror.

***

Eerder die week had de lokale bevolking uitgelegd dat ‘de mensen hin-hou hi-haw’ hier inderdaad waren geweest – een toen in Oeganda gevestigd Chinees goudmijnbedrijf. Maar wat er overbleef van de vier geïmporteerde emmerbaggermolens van dat bedrijf lag nu bijna helemaal onder water en was voor onze neus aan het roesten. Restanten als ijzeren visgraten verschenen aan het rivieroppervlak. De machine voelde zich even out of place als wij. De geschiedenis van de machine verried de logistieke vooronderstellingen van een ingewikkelde aanvoerketen van mineralen die deels onder water bleef sluimeren. Wat eerst misschien ontzag of wrok had opgeroepen, onthulde nu zijn kortstondige broosheid.

Deze schijnbaar statische baggermolens, lokaal bekend als drague robot, winnen nog steeds actief mineralen op andere rivieren in de oostelijke provincies. Maar hier.. niet langer. Het bedrijf dat tussen 2014 en 2015 actief was tijdens de gold boom op deze rivier, vertrok na aanhoudende spanningen en verzet. De lokale bevolking voelde zich aan de kant geschoven tijdens de onderhandelingen, een dialoog die grotendeels plaatsvond tussen de provinciale overheid en het bedrijf. Toen het dode lichaam werd gevonden van een Congolese adolescent die een emmer met overschot probeerde te zeven, volgde in het centrum van Shabunda een protestmars tegen de aanwezigheid van het bedrijf.

De drijvende machine kwam slechts voor een kortstondige oogst en als de baggermolen nog kleiner was geweest, zou er geen enkel spoor van zijn tandwielen en katrollen zijn achtergebleven. Volgens mijn gesprekspartners verspreidde zich de ‘verschrikkelijke en dreunende stem’ van een ontevreden voorouderlijke geest voorafgaand aan de protesten. De stem wordt vaak beschreven als komend van nergens en overal tegelijk; zij omhult en ontspruit uit het bos. Deze geest, ‘die niet gaf om goud, maar alleen om geschenken zoals sigaretten en lokaal gedistilleerde alcohol, en adolescenten die hem in zijn woud bezoeken tijdens overgangsrites’, verjoeg de provinciale bestuurder en het bedrijf. De codenaam van de geest tijdens het protest was Kalendo, naar de may may-rebellenleider generaal Kalendo Padiri uit de tweede Congo-oorlog. De naam verwees naar een tijd van zelfverdediging tegen buitenlandse machten en een geschiedenis van geweld.

Hoewel de geest het woord ‘mineralen’ niet in de mond nam, sprak hij wel over de rijkdom of bruidsschat die rechtmatig toebehoorde aan de bevolking, hun woud. Het is een gevoel van rijkdom, bedwelmd in een nostalgische hunkering naar een tijd waarin overvloed de jacht nog domineerde. Maar na de twee Congo oorlogen verjoeg het lawaai van kogels zowel het wild als voorouders. Nadat de stem van de geest uit het woud oprees en het bedrijf vertrok, keerde de vrede terug.

***

China deelt een wispelturige geschiedenis met DR Congo. Het begon toen de Congolese marechal Mobutu Sese Seko (1965-1997) gedurende een van zijn herhaalde reizen naar de Volksrepubliek China (1973) verleid raakte door het cultisch leiderschap van Mao Zedong.

Het type moderniteit en ontwikkeling waarnaar Mobutu hardnekkig streefde, droeg toen de stempel van de Chinese cultus. Na de koloniale periode streefde Mobutu authenticiteit na, bijvoorbeeld via de naamsverandering naar Zaïre. Interne, etnische verschillen wilde hij overstijgen door tradities af te vlakken in functie van het streven naar een homogeen, cultisch leiderschap, ‘Zaïre, liboke moko, lisanga bo moko, tata bo moko, maman bo moko, ekolo bo moko’ (Zaïre, één bord, één familie, één vader, één moeder, één land).

Na de machtsovername door Laurent-Desiré Kabila in 1997 en het aanhoudende geweld blijven mijnbouwbedrijven weg uit in de regio. Ook de Sino-Congolese relaties gaan in het vriesvak. Pas in 2006, onder Joseph Kabila, herstellen deze relaties zich langzamerhand onder het mom van zijn 5 chantier-plan: infrastructuur (routes, scholen, werkgelegenheid, water en elektriciteit, overnachting) in ruil voor mineralen.

Toen het levenloze lichaam van de adolescent in juni 2015 werd ontdekt, deden geruchten de ronde dat het lichaam in stukken was gesneden en in zakken gestopt. Dobberend op de rivier werden deze teruggevonden. Anderen getuigden dat zijn genitaliën waren ontvreemd en dat het lichaam was onthoofd. Het hoofd vermist. Lichamelijke trofeeën die doen denken aan het buitensporige geweld van rebellen.

Het Chinese bedrijf, voorgezeten door directeur M., werd aangespoord te vertrekken. Anderen volgden, waaronder de administrateur van het gebied, het hoofd van het Zuid-Kivu agentschap voor artisanale mijnbouw, en het hoofd van het bedrijf, een mysterieuze Franse zakenman genaamd monsieur F. — poserend naast Kindo Sisawa, leider van de verzetsbeweging Raia Mutomboki Takulungwe (Raia Mutomboki, wat woedende burgers betekent in het Swahili ten tijde van de nasleep van de tweede Congo oorlog). Takulungwe is overigens een verwijzing naar een aankondiging die wordt gemaakt voordat de geest spreekt. Het betekent dat hij in aantocht is en dat iedereen, voornamelijk vrouwen en mannelijke niet-geïnitieerden zich dienen te verbergen.

Er is niet veel bekend over monsieur F., maar het gerucht gaat dat hij AK47’s en een ruwe 4000 USD heeft aangeboden aan een RM-groep om toegang te krijgen tot de goudrivier. Dit staat in het rapport van Global Witness.[12] De geest bleef afwezig. Deze regio is vaak omschreven als een ‘no man’s land’, en werd eerder in The Guardian beschreven als The Forgotten Kosovo, het zwaarst getroffen gebied tijdens de twee Congo oorlogen. Maar de dood van de jongeman toont verschillende dynamieken in dit rurale gebied. Het is een verhaal over corrupte staatsmannen en mijnbouwbedrijven. Maar veel pertinenter blijkt het een verhaal over aanspraken op land en technieken van verzet van onderuit die het koloniale regime overleefden en tot in het heden weerklinken. De geest gedroeg zich als een kitandala, als een dier dat zich van zijn roedel heeft losgemaakt. Daar brulde hij als een wervelwind en veroorzaakte zo’n staat van nervositeit dat het gezelschap moest vertrekken.

***

Tegen de achtergrond van de jaren zeventig weerspiegelde een ontluikende koperindustrie een bredere maatschappelijke ontwikkelingstrend. Traditie diende men te transformeren in moderniteit, ontwikkeling bij gratie van technologie. Via materiële kracht van bijvoorbeeld waterkrachtcentrales en hoogspanningsleidingen zou Zaïre bloeien en de economische gezondheid van het regime zou zich verbeteren. Dit sluit naadloos aan bij het streven van de koloniale overheersers de beschaving te versnellen onder het mom van infrastructuur en mechanisatie, Afrique utile.

Technocratisch expansionisme in Zaïre ging gepaard met de nationalisatie van buitenlandse mijnbouwbedrijven in 1973. Op deze manier kreeg het regime toegang tot statelijke eigendom, monsterleningen hielden de schijn op van een goed geoliede motor. Maar riante IMF-leningen zorgden voor een toename van de buitenlandse schuld (naar schatting USD 32 miljard). In de schaduw daarvan voedden zij de privébankrekening van le marechal. Toen het land aan de rand van een economische afgrond stond, werden de burgers door de president aangespoord zelf te herstellen wat er van de staatsinfrastructuur over was en werd mijnbouw voor de hele bevolking geliberaliseerd. Aan de ene kant betekende dit de definitieve doorbraak van kleinschalige en artisanale mijnbouw; aan de andere leidde dit tot de verdere desintegratie van industriële mijnbouwbedrijven (1982).[13]

Tijdens de jaren 1980 werd solidariteit ingebed in de nationalistische filosofie die bekend staat als débrouillez-vous; het mythische artikel 15; système D. Het aanwakkeren van individuele en gemeenschappelijke vindingrijkheid (en verantwoordelijkheid) gold als tegenkanting van een falende staat.[14] In de hoofdstad wordt een débrouillez-vous politiek steevast geassocieerd met het rondkomen via allerlei klusjes en ad hoc jobs, ook wel libeta libanga genoemd – het breken van stenen.[15] Het resoneert met vroeg negentiende-eeuwse Kikongo lofprijzingen (zoals bula matadi) die symbolisch verwijzen naar opperhoofden met een hard hoofd. Na verloop van tijd werd het breken van rotsen geassocieerd met de ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley, het daaropvolgende koloniale regime, en het systeem van dwangarbeid van donkere arbeiders om stenen te breken voor de spoorwegverbinding tussen Matadi en Katanga.

Achteraf bezien toonde het populistische gebruik van het trek-uw-plan-beleid de keerzijde van de medaille. Het rekte de mystieke mantel van Mobutu uit tot het flinterdun bijna doorzichtig werd. Maar de zoom van de mantel blijft steeds opnieuw hersponnen. Debrouillez-vous, Il faut se prendre en charge, of het afwenden van statelijke verantwoordelijkheid op de burgers, weerklinkt opnieuw in het politieke discours van de huidige president, Tshisekedi, aan de vooravond van de verkiezingen in 2023.

***

Reflecterend over de roestende machine, werd het kortstondig stil. Toen begon het gebrul weer, verder om de bocht. We volgden het aan boord van een gemotoriseerde kano – en brachten zo ons eigen lawaai, het pad volgend dat de rivier voor ons had uitgemeten. In de verte zagen we geen emmerketting, zoals van een Chinese baggermolen, maar iets kleiners. Een rookwalm van roet verscheen en verdween vervolgens in het niets. Blauwe tenten verschenen langs de oever. Er klonken opgewonden kreten en gemotoriseerde boten vervoerden vaten met brandstof onder kabels die over de rivier gespannen waren. Kabels die linker- met rechteroever verbonden. Kabels die drijvende pontons op hun plaats hielden, met daarop machines, pompen en luchtcompressoren. Kabels waarop jonge mannen klommen, ostentatief hun spierballen tonend. Kabels die vanop het ponton in het water verdwenen. Kabels die benzine naar een motortank begeleidden. Machines die benzine verzwolgen en door hun appetijt dienden gekoeld te worden. Het was een hectisch, bijna Breugheliaans tafereel, een choreografie van labeur, zweet, vaten, spieren, hout, brandstof, roet, mineralen, gruis, zand, modder en ijzer. Torentjes die deden denken aan samengeklonterde fecaliën rezen op uit de rivierbedding. Stukken omgeleide rivier leken op een maanlandschap.

Ongeveer gelijktijdig met Chinese mijnbouwbedrijven arriveerde er een andere ‘vreemde’ aanwezigheid in deze afgelegen regio. ‘Zij’ kwamen niet vanwege het Chinese bedrijf, legden ‘zij’ uit. Hoewel beide plaatsvonden in dezelfde tijd en ruimte, toont dit een ander verhaal. Het begon met diamantduikers in het toen prille postkoloniale Zaïre. Eind jaren 1980 doken Zaïrese vissers naar diamanten, eerst in de regio’s Bandundu en Kasai en daarna aan de Angolese grens (Kwaango). Op de achtergrond sluimerde de strijd tussen de marxistische MPLA en het anti-marxistische UNITA (1975–2002) toen de Koude Oorlog op Afrikaanse bodem werd bevochten. Wanneer UNITA de electorale overwinning van MPLA na het Bicesse vredesakkoord (1991) niet aanvaard, leidt dit tot het inpalmen van de diamant-rijke regio, Luunda Norte en Uige, aan de grens met Zaïre. Mineraalduikers trokken massaal naar dit gecontesteerde grensgebied, waardoor de clandestiene diamantsmokkel floreerde tussen deze Angolese gebieden en Zaïre.[16] Net zoals de huidige mineraal in de Kivu-provincies leidde dit toen tot dagelijkse vluchten van privé luchtvaartmaatshappijen die de mineralen transporteerden – in dit geval tussen Angola en Zaïre – en waarvan leden van het Mobutu regime gretig profiteerden (1992-1997).[17]

Na repressie-bewegingen vanuit MPLA tegen deze diamanthandel (1997) en omzwervingen richting Kisangani, bevinden deze duikers zich, niet langer op zoek naar diamant in Angola en Centraal en West Congo, maar naar goud en andere kritische mineralen, in de Kivu-streek. Ze doen niet langer aan vrijduiken zonder machines, maar gebruiken een vlot waarop Chinese motoren, luchtcompressoren en lokaal vervaardigde pompen balanceren. Te midden van rebellen en weggejaagde Chinese mijnbouwbedrijven houden deze duikers ‘uit het Westen van het land’ stand sinds het einde van de jaren nul — na het officiële einde van de tweede Congo oorlog in 2003. Niet evident, want geasfalteerde wegen ontbreken. Maar met man en macht verplaatsen ze hun drague à la Congolaise op turbulente waterwegen.

Het ritme van deze machine is geen metronoom. Het is geen monotone en eeuwige herhaling zonder verschil. Het is eerder een ostinato, iets wat zich voortbeweegt, vaak lichtjes gemodificeerd, waardoor er flarden van verandering, variatie in de melodie en beweging mogelijk zijn. In Centraal-Afrika zijn ostinato variaties een veel voorkomende harmonische progressie. Ze bevatten offbeats en betwisten in hun progressie het westerse metrische systeem. Deze offbeats kunnen helpen ritmes en onverwachte accenten te verbinden met een ‘politiek van syncope’. Syncope is hier polysemisch. Het wijst op een muzikaal effect (een gemiste beat); betreft een fonologische betekenis (het verlies van geluid uit het binnenste van een woord); maar refereert ook aan een medische term voor flauwvallen. In een context van stedelijke armoede in Kinshasa, een context van stedelingen met extreem lage inkomens, beschrijft De Boeck een ‘politiek van syncope’ om stedelijk ‘ritmes’ van armoede te berde te brengen.[18] Het syncope verwijst naar het goedkope vel van een kip dat kan worden gekocht als men het kippenvlees niet langer kan betalen (het volledige woord voor kip is nsonso); wanneer men ten prooi valt aan economische verstikking.

De plongeurs (duikers) die onder het ponton werken blijven ademen via een ademslang en luchtcompressor. Ze voelen het grondgesteente onderwater en begeleiden de bek aan het uiteinde van een buis die verbonden is met een pomp op het ponton op zoek naar mineralen. Duikers moeten soepel zijn. Handen en voeten, het bewegende lichaam, zijn een technologische prothese. Ondertussen houdt een crew het geheel gaande met brandstof, modder, silicone, vet. De machine wordt robuuster gemaakt. Daarna worden het gewonnen zand en grind gezeefd en geamalgameerd op de oever van de rivier. Daarna worden de overgebleven mineralen per vliegtuig vervoerd, of op aangepaste fietsen geladen, of verborgen in een zakdoek meegevoerd, terug naar de steden in het Oosten. De machines blijven tot de rivier stopt met geven. Daarna worden ze uit elkaar gehaald, getransporteerd en volgen geruchten naar een volgende rivier.

Kapitalisme is niet alleen maar ‘spanning en sensatie’, maar veronderstelt ‘een apparatus van installatie, onderhoud en reparatie’ en van ‘orde en levering’.[19] Het transport door het regenwoud duurt vaak maanden waarvan men het grootste deel van de tijd vastzit. In tegenstelling tot Chinese baggermolens, waarbij de machine zelf schept en zeeft, worden deze Congolese machines handmatig bediend. Ze vooronderstellen teamwork, belichaamde kennis, intuïtie, en lokale aanpassingen die het mogelijk maken op kleinere en minder toegankelijke rivieren een toekomst te vinden weg van stad en werkloosheid. Tussen de dragers die te voet materiaal, voedsel en brandstof aanvoeren, het wachten in de regen tot er eindelijk vliegtuigen komen en het lassen van motoren met ad hoc materiaal, werken mijnwerkers totdat iets, mens of machine, stilvalt. Ze onderhouden het samenspel van machine en mens als een geheel en houden het draaiende.

***

Een ostinato, afgeleid van obstinato, is koppig. Het is koppig, eigenwijs, net als de mijnwerkers die met man en macht, en tegen wil en dank, hun machines van rivier naar rivier verplaatsten. Ze verbinden waterwegen, verjagen krokodillen en waterleven, en worden gedragen op ruggen en robuuste fietsen die men voortduwt. Ze banen hun eigen weg en zoeken een toekomst op zijrivieren in een reeds verstoord postkoloniaal landschap.

Tegelijkertijd zijn deze machines, waaronder interne verbrandingsmotoren en mobiele luchtcompressoren, niet nieuw. Ze deden hun intrede tijdens de industriële revolutie. Maar in de eenentwintigste eeuw, te midden van een planetaire zoektocht naar groene energie, maken deze een comeback. Ook elders in het globale zuiden weerklinken ze, worden ze lokaal geassembleerd en herbeleven op deze manier tijdelijke glorie in regio’s zonder toegang tot een stabiel elektriciteitsnetwerk. Het innovatieve gebruik van deze transporteerbare, betaalbare, manipuleerbare en herstelbare machines verandert de toon in ruraal DRC.[20] Maar niet enkel hier. Het is een ostinato die ook weergalmt op andere plaatsen in het Zuiden. Van mijnbouw in Ghana, de Filipijnen tot irrigatie in ruraal Zambia, Bangladesh, Sri Lanka en Nepal.

Het donderende geluid en wrange geur van die drague à la congolaise staat in het verlengde van een urbaan syncoptische beeld en decennialange kobeta libanga ideologie. Vele Kinois ontvluchten de urbane armoede en werkloosheid, volgden rivieren in de richting van Angola, Kisangani en bevinden zich uiteindelijk hier, een ruwe 1500 km verder in het woud van de Kivu-streek. Het zou gemakkelijk zijn om dit postkoloniale gebied te reduceren tot een Fanoniaanse ‘zone van niet-zijn’ en zo een retoriek van koloniale onzichtbaarheid te reproduceren in het heden. Fanon associeerde overigens het optreden van antikoloniale opstanden met de onmogelijkheid om te ademen, het van je levenskracht beroofd zijn tijdens onderdrukking, en herhaalde dit als grond voor verzet. Dit weerklinkt wederom in een bredere verschuiving in het politieke laat-liberale discours van ‘luister naar mij’ naar ‘ik kan niet ademen’ en vond pijnlijk genoeg opnieuw weerklank met de laatste zucht van Eric Garner ‘Ik krijg geen adem’, terwijl hij door de politie van New York tot de dood werd gewurgd.

Tegelijkertijd dringt de machine een eigen ritme en tempo op: dat van rotaties van twee uur onder water, het de-assembleren en lassen van lekken in de pomp in het weekend, het verwijderen van zand uit het tapijt, het zeven van gravel en amalgameren met kwik aan wal, het voortdurend repareren van kleine lekken tijdens ploegendiensten, het sturen van geld om te eten naar familie in Kinshasa. Technologieën keren spiraalsgewijs terug. Dit zijn geen nieuwe state of the art high-tech, dit zijn gedateerde machines die een hernieuwd momentum beleven. In een spiraalbeweging weten ze verleden, heden, en toekomst te verbinden. Hun tandwielen maken het mogelijk om opnieuw te worden geopend, ingevoegd en gehecht. Technologie etnografisch beschrijven is, zoals Illich het zou noemen, een vorm van necromancing, het oproepen van de doden en hen opnieuw laten spreken.[21] Op de achtergrond is er de vluchtige gedachte dat dit niet louter mechanistisch, doods, of inert is, maar dat het geluid iets is wat fertiel is en de mogelijkheid op een toekomst kan repareren.

 

Simon Marijsse studeerde bestuurskunde, wijsbegeerte, en conflict & ontwikkelingsstudies en doctoreerde vervolgens in de ontwikkelingswetenschappen (UAntwerpen) en de sociale en culturele antropologie (KULeuven). Zijn eerdere cultuurkritische essays richtten zich onder andere op de geluksindustrie, de globale pinksterbeweging, en de ontginning van natuurlijke rijkdommen.

 

[1] Dit essay is gebaseerd op een eerder afgewerkt doctoraal proefschrift (2018-2023) behaald aan UAntwerpen / KULeuven. Het onderzoek is gebaseerd op een combinatie van etnografisch en archiefonderzoek in Zuid- en Noord-Kivu, DR Congo. Sommige foto’s behoren tot het eigen visuele archief van de auteur. Andere zijn genomen tijdens journalistieke samenwerkingen met fotograaf en filmmaker Robert Carrubba  Dit artikel werd gerealiseerd met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor bijzondere journalistiek.

[2] Mujila, F. M. (2015). Tram 83. Deep Vellum Publishing.

[3] Montague, Dena. “Stolen Goods: Coltan and Conflict in the Democratic Republic of Congo.” SAIS Rev. Int’l Aff. 22 (2002): 103.

[4] Smith, J. H. (2021). The Eyes of the World: Mining the Digital Age in the Eastern DR Congo. University of Chicago Press.

[5] Larkin, B. (2008). Signal and Noise. Duke University Press.

[6] Mumford, L. (2010). Technics and Civilization. University of Chicago Press.

[7] Illich, I. (2005). The Rivers North of the Future: The Testament of Ivan Illich. House of Anansi.

[8] Wendling, A. (2009). Karl Marx on Technology and Alienation. Springer.

[9] Nye, D. E. (1996). American Technological Sublime. MIT Press. Nye, D. E. (2004). America as Second Creation: Technology and Narratives of New Beginnings. MIT Press.

[10] Mavhunga, C. C. (2014). Transient Workspaces: Technologies of Everyday Innovation in Zimbabwe. MIT Press.

[11] Eco, U. (2005). History of Beauty. Rizzoli.

[12] Global Witness. (2016). River of Gold. London: Global Witness.

[13] Geenen, S. (2015). African Artisanal Mining from the Inside Out: Access, Norms and

Power in Congo’s Gold Sector. Routledge.

[14] Trefon, T. (2004). Reinventing Order in the Congo: How People Respond to State failure in Kinshasa. Zed Books.

[15] Trapido, J. (2016). Breaking Rocks: Music, Ideology and Economic Collapse, from Paris to Kinshasa. Berghahn Books.

[16] De Boeck, F. (2001). Garimpeiro worlds: Digging, dying & ‘hunting’for diamonds in

Angola. Review of African Political Economy, 28(90), 549–562.

[17] Dank aan Filip De Boeck voor zijn reflectie over deze thematiek (persoonlijke communicatie).

[18] De Boeck, Filip. ““Poverty” and the Politics of Syncopation: Urban Examples from Kinshasa (DR Congo).” Current Anthropology 56, no. S11 (2015): S146-S158.

[19] Thrift, N. (2004). Knowing Capitalism. Sage.

[20] Lambertz, P. (2021). Longola Marche Arrière! Chinese Diesel Engines on Congo’s

Inland Waterways. Critical African Studies, 1–20.

[21] Illich, I. (2005). The Rivers North of the Future: The Testament of Ivan Illich. House of Anansi.