Literatuur als balsem voor de ziel in tijden van onrust

Jens Van Rompaey*

 

Sinds de auteursrechten op de boeken van Stefan Zweig (overleden in 1942) zijn verlopen, gaat er geen jaar voorbij of er komen nieuwe vertalingen van uit. Elke van die nieuwe vertalingen is een kans voor hedendaagse lezers (opnieuw) kennis te maken met het oeuvre van Zweig. De lectuur van Zweig is vaak niet alleen ter ontspanning. Ook academisch staat de aandacht voor deze auteur niet stil; daarvan getuigen bijvoorbeeld het monumentale 1004 bladzijden tellende Stefan-Zweig-Handbuch[1] en het themanummer van de Revue des Deux Mondes in december 2021.

Dit artikel heeft een dubbele doelstelling. Ten eerste wil ik de aandacht vestigen op twee recente vertaling van boeken van Zweig. Om beide boeken te kaderen, leid ik eerst kort de auteur in. Vervolgens bespreek ik Montaigne, een van zijn laatste boeken, dat postuum verscheen. Omdat het boek over Montaigne verwijst naar het boek over Erasmus van Rotterdam wil ik ook dat ter sprake brengen, ook dit werd recent opnieuw in het Nederlands uitgegeven. Een tweede doel van dit artikel is de blijvende nieuwheid, complexiteit en inhoudelijk uitdagingen van de boeken van Zweig onder de aandacht te brengen, omdat zij ook vandaag nog iets te zeggen hebben.

 

Stefan Zweig: ter inleiding

Stefan Zweig was een bekende Oostenrijkse auteur die vooral actief was in de eerste helft van de twintigste eeuw. Hij schreef toneelstukken, korte verhalen, verhalenbundels, legendes, romans, historische miniaturen, historische en literaire biografieën, essays, brieven, en hij vertaalde werk van verschillende bekende auteurs. Geboren op 28 november 1881 in Wenen, bracht hij er tijdens de laatste decennia van de Habsburgse dubbelmonarchie zijn jeugd en jongvolwassen leven door. In 1913 vestigde hij zich in Salzburg, om in 1934 Oostenrijk te ontvluchten vanwege de toegenomen druk van de nazi’s. In de nacht van 22 op 23 februari 1942 pleegt hij uiteindelijk zelfmoord in Petropolis, Brazilië, waar hij na vele omzwervingen als banneling een toevlucht had gevonden. Zonder in detail te treden over zijn persoonlijke levensbeschouwelijke positie is het zinvol op te merken dat Francis Huster hem beschrijft als iemand die niet wil vergeten dat hij joods is, maar het evenmin nodig vindt anderen eraan te herinneren.[2]

Zweig heeft, zoals elke auteur, een geheel eigen schrijfstijl. Zowel in zijn biografie van Montaigne als in die van Erasmus valt onmiddellijk de afwezigheid op van verwijzingen naar bronnenmateriaal. Zo schrijft hij in zijn autobiografie dat hij altijd probeert een zo condens en helder mogelijk boek te schrijven. Hij is met andere woorden pas tevreden wanneer hij van 1000 bladzijden notities een boek van 200 bladzijden kan maken. Pas dan blijft de essentie over. Dit heeft ook te maken met zijn persoonlijke voorkeur voor boeken die de aandacht steeds kunnen vasthouden. Te veel en te lange dialogen, onnodige verwijzingen, uitweidingen en overbodige personages schenken hem bij het lezen van een boek geen plezier.[3] Deze typische schrijfstijl verklaart mogelijk ook een deel van het succes van de boeken van Zweig vandaag. Ze zijn vlot en meeslepend geschreven, houden de aandacht vast en, zoals ik verder zal uitleggen, ze gaan vaak over het echte leven.

Zijn bekendste boek is ongetwijfeld zijn autobiografie. Daarmee heeft hij wereldfaam verworven. Het is een lezenswaardig boek en het reikt handige leessleutels aan voor verschillende van zijn andere werken. Die Welt von Gestern. Erinnerungen eines Europäers is een magnifieke schets van het einde van het Habsburgse rijk en het interbellum met al zijn bijzonderheden, eigenaardigheden en moeilijkheden. Pas in tweede instantie, in de geheel eigen stijl van Zweig, is het een verhalende weergave van zijn eigen leven waarbij de focus niet zozeer ligt op zijn allerindividueelste persoon, als wel op de (geïdealiseerde) wereld die hij bewoonde.

Volgens Guido Vanheeswijck is de bijna ontwapenende eerlijkheid in de autobiografie kenmerkend en opvallend. Zweig probeert wel zich neutraal en objectief op te stellen in wat hij beschrijft en bespreekt, maar tussen de regels sijpelt onmiskenbaar melancholie door voor de verloren gegane wereld waarnaar hij op het einde van zijn leven verlangt.[4] Een van de expliciete leessleutels die zijn autobiografie aanreikt gaat over de keuze van de personages in zijn boeken:

In mijn novellen is het altijd diegene die het lot tot verliezer bestempelt, die mij aantrekt, in mijn biografieën de figuur die niet in de realiteit succes heeft, maar die in morele zin gelijk krijgt, Erasmus en niet Luther, Maria Stuart en niet Elisabeth, Castellio en niet Calvijn; zo nam ik toen ook niet Achilles als heldenfiguur, maar de onaanzienlijkste van zijn tegenspelers, Thersites – de lijdende mens in plaats van degene die door zijn kracht en doelbewustheid anderen laat lijden.[5]

 

Montaigne

De manier waarop Zweig de wereld ten tijde van Montaigne beschrijft bevat verschillende gelijkenissen met de dag van vandaag. Ook de recente geschiedenis biedt immers veel voorbeelden van nationalisme, fanatisme, opruiende of opzwepende taal. Al te vaak, en steeds ook dichter bij huis, zijn religieuze factoren te vinden die we voorheen misschien niet direct verwachtten.

Het manuscript van dit boek is een van de laatste teksten van Zweig voor zijn overlijden in 1942. Dat maakt ook dat het onaf is en dat het, zoals Ton Naaijkens opmerkt in het voorwoord bij de nieuwe Nederlands uitgave, wordt gekenmerkt door oorlog, ballingschap en depressie. Onder die drievoudige druk zocht Zweig bij Montaigne naar een manier, vrijheid te ervaren en evenaren. Naaijkens wijst ook op de complexiteit van het materiële manuscript. Er bestaat niet slechts een versie van, de vertwijfeling in de laatste maanden van het leven van Zweig vindt haar neerslag in zijn manuscripten. Bovendien vertoont het manuscript correcties, aanvullingen en aantekeningen. Het manuscript van het boek dat uiteindelijk negen hoofdstukken moest omvatten, bevat er maar acht, het derde hoofdstuk is nooit opgenomen of uitgetypt.[6] Het is tekenend dat de tekst in zijn onafheid toch ruimte laat voor verdere reflectie en interpretatie. Naaijkens noteert immers dat:

In het originele typoscript staan die regels ver uit elkaar: alsof de tussenruimtes en de marges nog vol notities moeten komen te staan – die leegtes weerspiegelen al wat er ongezien en onbegrepen in het hoofd van Zweig omging op het moment dat hij zijn levensfilosofie (en die van Montaigne) reduceerde tot een handjevol kenspreuken en credo’s – niet vreemd en voorstelbaar bij iemand die geen kant meer op kon en denken en schrijven als enige houvast moet hebben beschouwd. Zweig was een defaitist, sinds zijn ‘eerste leven’ door oorlog werd afgebroken, maar heeft dankzij zijn afkomst en milieu lange tijd een onbelemmerd – zij het niet onbekommerd – leven kunnen leiden. Soms is het onduidelijk van wie de formuleringen stammen, van de Oostenrijkse of van de Franse auteur, of van de twee Montaignebiografen op wie Zweig zich baseerde.[7]

Zoals ook zal blijken bij Erasmus laat Zweig er geen twijfel over bestaan dat zijn boek over Montaigne eerder een dialoog is dan een strikte biografie:

Mij interesseert en raakt wat betreft Montaigne tegenwoordig maar één ding: hoe hij zich in een tijdperk dat erg op dat van ons lijkt innerlijk heeft bevrijd en hoe wij, door hem te lezen, ons kunnen optrekken aan zijn voorbeeld. Ik beschouw hem als aartsvader, beschermheilige en vriend van iedere homme libre op aarde, als de beste leermeester van deze nieuwe en toch eeuwige wetenschap: jezelf beschermen tegen alles en iedereen.[8]

In zijn boek geeft Zweig weer hoe Montaigne gebukt gaat onder een ondraaglijke lichtheid of eigenlijk gevangen zit in een gouden kooi. Als oudste erfgenaam komt hij bij het overlijden van zijn vader aan het hoofd van het familiedomein en moet hij, net zoals zijn vader, een rol opnemen in het publieke leven. Vader Montaigne deed dit volgens Zweig maar al te graag, zoon Montaigne ziet er tegenop om de eenvoudige reden dat hij niet zo praktisch is aangelegd, in het vergiftigde en politiek geladen klimaat niet altijd goed weet van welk hout pijlen te maken en, zonder twijfel, omdat hij zich liever terugtrekt in zijn torenkamer. Zij ronde torenkamer wordt daarom ook een oord van reflectie en boeken. In een relatieve afzondering die tien jaar duurt zal Montaigne aan zijn Essays schrijven en ze uiteindelijk ook laten publiceren.

Zweig geeft in verschillende van zijn boeken in een kort bestek op meesterlijke wijze diepgang aan zijn personages. In enkele bladzijden schetst hij personages en poogt hij hen, of ze nu fictief zijn of gebaseerd op historische personen, reliëf te geven. Het boek van Montaigne is daarop geen uitzondering, maar, op bijna ironische wijze, schrijft Zweig dat wanneer hij Montaigne leest, iets wat je trouwens op jongere leeftijd best nog niet doet, hij telkens het gevoel heeft dat nostra res agitur. Het gaat over ons. Dit geldt niet alleen voor Zweig die Montaigne leest, maar misschien ook voor ons die vandaag Zweig lezen. Zo beschrijft Zweig het gevoel dat een andere auteur soms beter dan hijzelf kan verwoorden wat hij voelt, en het ook met meer helderheid kan uitdrukken.[9] Het lezen van de Essays creëert als het ware zielsverwantschap met Montaigne en wat Zweig daarbij het meest waardeert (en vermoedelijk ook actief zoekt) is dat:

De actualiteit heeft geen macht over je zolang je weigert eraan deel te nemen, de waanzin van de tijd leidt niet tot een crisis zolang je je helderheid van geest bewaart. En zelfs je kwaadste lotgevallen, de schijnbare vernederingen, de tegenslagen voel je slechts als je je zwak opstelt want wie anders dan jijzelf hecht er waarde en belang aan, ziet er genot en pijn in?[10]

 Montaigne is een vlot leesbaar boek en dat heeft twee oorzaken. De vertalers hebben ervoor gekozen de dubbelzinnigheden en bijvoorbeeld de herhalingen niet te vertalen en te opteren voor een vlotte vertaling in de doeltaal, zoals ze aangeven in de verantwoording. Een tweede element is het feit dat Zweig geen strikt historisch werk nastreeft, maar een persoonlijke dialoog met een historische denker. De lezer wordt met andere woorden niet doodgeslagen met historische informatie, maar meegenomen in de dialoog tussen Montaigne en Zweig en uitgedaagd tot een dialoog met Zweig. Opnieuw is de beschrijving van Zweig toepasbaar op Montaigne en hemzelf: ‘Wie zijn eigen leven beschrijft, leeft voor alle mensen, wie uitdrukking geeft aan zijn tijd, leeft voor alle tijden.’[11] Over tijdloosheid gesproken.

 

Erasmus van Rotterdam

Zweig is ook de auteur van het boek Triomf en tragiek van Erasmus van Rotterdam, oorspronkelijk uitgegeven in 1934, en in 2021 opnieuw vertaald in het Nederlands en uitgegeven bij uitgeverij IJzer.[12] Over het belang van dit boek schrijft hij zelf in zijn autobiografie: ‘Door te proberen anderen te helpen heb ik toen mijzelf geholpen: om tot mijn persoonlijkste, meest eigen werk te komen naast Erasmus, waarmee ik mijzelf in de Hitlertijd van 1934 ontworstelde aan een vergelijkbare crisis.’[13] Hij verbindt hier zijn werk over Erasmus met een toneelstuk dat hij tijdens de Eerste Wereldoorlog schreef over de profeet Jeremia. Het is Jeremias dat hij hier zijn meest persoonlijke werk noemt.[14] Het is duidelijk een strategie voor Zweig de eigen positie te bepalen aan de hand van en in gesprek met historische inspiratiebronnen.

Een van de fundamentele kritieken op de biografieën van Zweig is dan ook net dat er een spanningsveld is tussen de weergave van de geschiedenis en zijn persoonlijke betrokkenheid en interpretatie van de feiten. Door zijn teksten schemert namelijk altijd iets door van Zweig zelf. Wanneer Zweig niet zelf expliciet op de voorgrond treedt dan is hij toch op de achtergrond aanwezig. In zijn autobiografie verwoordt hij dat als volgt:

(…) ik corrigeerde de drukproeven van mijn boek over Erasmus, waarin ik probeerde een beeld te geven van de gedachtewereld van de humanist die, hoewel hij de zotheid van de tijd beter doorzag dan de professionele wereldverbeteraars op tragische wijze toch niet in staat was haar een halt toe te roepen, ondanks al zijn intelligentie. Ik had de bedoeling om na voltooiing van dit versluierde zelfportret een roman te schrijven die ik allang in gedachten had. Ik had genoeg van biografieën.[15]

Het boek over Erasmus is niet minder dan een versluierd zelfportret. De verbondenheid van Zweig met Erasmus komt ook tot uiting in een brief aan zijn vriend en collega-auteur Joseph Roth. Daarin schrijft Zweig dat zijn boek vooral is geschreven voor een klein publiek, namelijk zij die de nuance weten te waarderen.[16] Voor een schrijver met de bekendheid van Zweig, op dat moment een van de bestverkopende auteurs in Europa, is dat niet minder dan een bekentenis. Hij wil geen populair boek schrijven, hij wil reageren op de toenmalige situatie in Europa zonder dat al te uitdrukkelijk te doen. Zijn voorzichtige houding in de woelige jaren dertig van de twintigste eeuw zal hem trouwens later door niemand minder dan Hannah Arendt niet in dank worden afgenomen.[17]

De identificatie van Zweig met Erasmus heeft verschillende lagen, maar Europa is een belangrijke factor in de vergelijking. Erasmus dient volgens Zweig te worden herinnerd omwille van het feit ‘dat hij van alle schrijvende en scheppende vormgevers van het Avondland de eerste bewuste Europeaan was, de eerste strijdbare voorvechter van de vrede, de meest welbespraakte advocaat van een humanistisch ideaal waarin ruimte bestaat voor uiteenlopende geestelijke stromingen.’[18] De koppeling van Erasmus aan Europa en zo ook aan Zweig is op zich niet wereldschokkend. Ook de bekende Nederlandse historicus Johan Huizinga, op wiens werk Zweig zich baseerde, stelt dat Erasmus op een zekere manier verbonden is met de opkomst van het idee Europa. Huizinga wijst erop dat Erasmus als een van de eersten invloed kon uitoefenen op bijna iedereen in Europa die kon lezen. Het is dankzij de boekdrukkunst dat hij als het ware een centrum van cultuur kon worden.[19]

Tegelijkertijd is het boek van Zweig over Erasmus profetisch, omdat Erasmus volgens Zweig vermoedde, eerder intuïtief dan verstandelijk, dat de veranderingen en de hervormingen die Luther voor ogen had zeer grote gevolgen zouden kunnen hebben:

Terwijl de andere humanisten, minder vooruitziend en optimistischer, de daad van Luther bejubelen als een bevrijding van de kerk, als de verlossing van Duitsland, herkent hij daarin de versplintering van de ecclesia universalis, de versplintering van een mondiale in een provinciale kerk en de afscheiding van Duitsland van het Avondland. Meer intuïtief dan beredeneerd vermoedt hij dat wanneer Duitsland en de andere Germaanse landen zich zo losmaken van de pauselijke macht, dit niet zal gebeuren zonder de bloedigste en moorddadigste conflicten.[20]

Dit citaat toont de complexe identificaties die Zweig toepast en die, gezien de zelfidentificatie van Zweig met Erasmus, niet geheel onproblematisch zijn. Hij identificeert hier immers het Heilige Roomse Rijk met het Duitsland uit de jaren dertig. Hij doet voorkomen dat het land waar Luther actief is al een monolithisch machtsblok is waar sterke charismatische figuren de lakens uitdelen. In die Germaanse landen neemt Duitsland een speciale plaats in waarbij Zweig ogenschijnlijk het onderscheid tussen de Duitstalige landen en Duitsland vrijwaart. Op die manier kan hij zichzelf een plaats toekennen in de Duitstalige wereld terwijl hij Luther in Duitsland situeert. Deze identificatieoefening heeft verregaande gevolgen want de identificatie van Zweig met Erasmus wordt doorgetrokken en wekt de indruk dat een tweede identificatie die van Luther met Hitler wordt.

Erasmus veronderstelt bovendien ook een mogelijk bloedig en moorddadig conflict dat zal volgen op het brute hervormingswerk van Luther. De afkeer van Erasmus van fanatisme weerspiegelt zich in Zweig en vice versa. Het is noodzakelijk hier enige voorzichtigheid aan de dag te leggen. Het oorspronkelijke boek van Zweig dateert van voor het begin van de Tweede Wereldoorlog en moet daarom, in het bijzonder voor wat de identificatie van Luther met Hitler betreft, met de nodige voorzichtigheid worden gelezen. Deze voorzichtigheid neemt echter niet weg dat Zweig terecht schrijft dat grote historische veranderingen vaak slachtoffers maken. Het is tegen deze achtergrond dat Erasmus alles in het werk zal stellen om dat te voorkomen. Met de hem beschikbare middelen probeert hij te bewerkstelligen dat vernietiging niet het laatste woord krijgt. De pen is toch machtiger dan het zwaard. Dit stelt hem voor een enorme opdracht:

Daarmee krijgt Erasmus een historische taak, die zijn innerlijke kracht te boven gaat: alleen, midden tussen al die overspannen figuren moet hij de heldere rede belichamen, moet hij slechts met pen bewapend de eenheid binnen Europa en de kerk bewaren, moet hij de menselijkheid en het wereldburgerschap verdedigen tegen verval en vernietiging.[21]

 

Montaigne, Erasmus en Zweig vandaag: lessen voor de eenentwintigste eeuw

De biografieën van Zweig kunnen hedendaagse lezers aan het denken zetten over het einde van een tijdperk en de strubbelingen die dat met zich meebrengt. Dit hoeft op macroschaal niet noodzakelijk van de orde van grootte van de Tweede Wereldoorlog te zijn. Tegelijkertijd neemt bij Zweig ook het microniveau een belangrijke plaats in. Zijn eigen culturele wereld en vooral de Duitse taal, zijn moedertaal, werden vernietigd door fanatisme en geweld. Dat nodigt ons uit na te denken over hoe vandaag op hetzelfde continent met bepaalde situaties wordt omgegaan. Populisme, racisme en nationalisme spelen nog steeds mee op het wereldtoneel en in Europa in het bijzonder, het blijven massieve krachten.

Een van de onvermijdelijke vragen betreft dan de invloed die een academicus of een schrijver kan hebben, maar ook welk Europa men voor ogen heeft. Gesprekken gaande houden in alle talen (of in het gemeenschappelijke Latijn zoals bij Erasmus), mensen verenigen rond gedeelde idealen, zich met alle macht (van het woord) verzetten tegen fanatisme en wijzen op gedeelde en complexe identiteiten, om maar enkele elementen te noemen, kunnen recepten zijn om hedendaagse uitdagingen te benaderen. Dat is wat Zweig in Erasmus en Montaigne zag. Of zoals Huizinga het stelt: ‘Het beschaafde mensdom heeft reden, Erasmus’ naam in ere te houden, al was het enkel omdat hij de innig oprechte prediker is geweest van die algemene zachtmoedigheid, die de wereld nog zo bitter nodig heeft.’[22] Exact honderd jaar na het verschijnen van  het boek van Huizinga blijft die boodschap nog immer actueel.

Als rode draad in beide biografieën loopt de waardering van Zweig voor de onpartijdigheid en grootsheid van Montaigne en Erasmus. Heinz Lunzer beschrijft in zijn nawoord bij de correspondentie tussen Roth en Zweig dat de apolitieke houding van Zweig een soort van splendid isolation is. In hetzelfde tijdsgewricht als Zweig zal bijvoorbeeld Joseph Roth zich wel actief en uitdrukkelijk verzetten tegen maatschappelijke ontwikkelingen. Hij zal er niet voor terugdeinzen de confrontatie aan te gaan en de heersende apathie tijdens de opkomst van het nationaalsocialisme aan te klagen. Wanneer Lunzer de gelijkenissen en verschillen tussen Zweig en Roth beschrijft wordt het snel complex. Hij stelt dat beiden op zich niet zoveel verschillen. Ze waren geworteld in de millennia oude joodse traditie, maar begaven zich duidelijk voornamelijk op het Europese culturele speelveld. Toch verschillen ze in hun levensbeschouwelijke positie. Roth gedroeg zich vooral uiterlijk als katholiek en de joodse traditie was voor hem verder veeleer een persoonlijke aangelegenheid. Zweig daarentegen engageerde zich in sommige van zijn werken wel expliciet met joodse thema’s en zou, zoals al aangegeven, zijn afkomst nooit verloochenen, maar ook nooit zomaar in de schijnwerpers plaatsen.[23] En toch beroept Zweig zich op twee monumenten in de Europese geschiedenis die geworteld zijn in de katholieke traditie en die tot zijn meest persoonlijke werken behoren.

Zoals al aangegeven lag Triomf en tragiek van 1934 in lijn van de Jeremias van 1917. Terugblikkend op de voltooiing van dit laatste werk schreef Zweig: ‘Ik had de last die op mijn ziel lag van mij afgeworpen en mij aan mijzelf teruggegeven; juist in het uur waarop alles in mij nee zei tegen de tijd, had ik het ja tegen mijzelf teruggevonden.’[24] Dit gaat in eerste instantie over Jeremias, maar is ook van toepassing op het boek over Erasmus. Als de lezer van de autobiografie dan nog een stap verder terug zet en de laatste bladzijden van de autobiografie van Zweig leest dan blijkt uit die laatste zinnen dat zijn desillusie een derde maal van zich afschrijven niet zal lukken:

De zon scheen krachtig en helder. Toen ik naar huis terugliep, zag ik ineens mijn eigen schaduw voor mij, zoals ik de schaduw van de andere oorlog achter de huidige zag. Hij is sinds die tijd niet meer van mij geweken, deze schaduw, hij hing bij dag en bij nacht over al mijn gedachten; misschien ligt zijn donkere vorm ook wel op veel bladzijden van dit boek. Maar elke schaduw is in diepste wezen toch ook een kind van het licht, en alleen wie licht en donker, oorlog en vrede, hoogtepunten en dieptepunten heeft meegemaakt, alleen die heeft waarachtig geleefd.[25]

Het zou Zweig niet lukken zich nog eens aan de schaduw te ontrukken. Het manuscript van Montaigne is onvoltooid gebleven.

In de beperkte ruimte van dit artikel is het niet mogelijk elke nuance aan te brengen die Montaigne, Erasmus, en Zweig verdienen. Mijn pleidooi is vooral een uitnodiging om de boeken ter hand te nemen en ze zelf te lezen in de nieuwe vertalingen (of in het originele Duits). Maar voor de lezer die daarvoor niet onmiddellijk de tijd vindt, wil ik toch een poging doen inzichten uit het werk van Zweig te destilleren. Daarbij loop ik onvermijdelijk het risico onvolledig te zijn.

De zo verlangde onpartijdigheid van Erasmus en Montaigne die Zweig hoog in het vaandel droeg, bleek uiteindelijk onhoudbaar. Uiteindelijk laat Montaigne zich op zijn oude dag toch overtuigen uit zijn toren te komen om taken en verplichtingen op zich te nemen. De tijd was zo (politiek) geladen dat het onmogelijk was niet deel te nemen aan de discussies van de dag. Voor Erasmus geldt bovendien nog een extra moeilijkheid: hij is de reformatorische kritiek op de Kerk zelf mee begonnen. Zweig noemt hem zelfs de Wegbereiter van Luther. Als Erasmus de deur van de kritiek op de Kerk voorzichtig heeft opengezet, dan heeft Luther die deur onherroepelijk ingebeukt. De voorzichtige en langdurige behandeling tot zuivering die Erasmus voor ogen stond, is zeer snel vervangen door de bloedige en effectieve snee die Luther gemaakt heeft. Beiden zagen dezelfde ziekte in Kerk en samenleving, maar ze kozen resoluut voor een andere behandelingsmethode.[26]

Het verschil tussen Luther en Erasmus is niet enkel een verschil van karakter. Er is volgens Erika Rummel ook een verschil in methodologie. Ze wijst erop dat de humanisten vanuit verschillende hoeken argwanend in het oog werden gehouden omwille van hun ars dubitandi. De ars dubitandi werd door sommigen gezien als een vorm van scepticisme en weggezet als atheïsme, maar Erasmus maakte net gretig gebruik van deze methode. In het bijzonder in de discussie over de vrije wil, een strijdpunt tussen Erasmus en Luther, is hij bereid zijn eigen oordeel op te schorten omdat de argumenten in Schrift en Traditie niet op een volledig afdoende wijze kunnen worden aangewend om voor of tegen de vrije wil te argumenteren. Dat bracht een spanning teweeg binnen zijn eigen persoon: de voorzichtige twijfelaar Erasmus aan de ene kant en de gelovige aan de andere kant. Zijn oplossing voor het probleem is geheel erasmiaans: hij zette zijn eigen mening opzij om die van de Rooms-katholieke Kerk te kunnen volgen.[27] Hij is met andere woorden in staat zijn eigen oordeel uit te stellen en zo lang als nodig verder te gaan met de al bestaande opvattingen. De vraag is natuurlijk hoe lang iemand zich uit het aardse wederwaardigheden kan terugtrekken en het eigen oordeel kan opschorten, alvorens er toch onvermijdelijk te worden meegesleurd. Zweig was zich als geen ander bewust van de tekortkomingen en zelfs onmogelijkheid van de splendid isolation: ‘de lucht van de tijd dringt ook de gesloten kamers binnen, vooral wanneer de lucht vol opwinding is, zwoel en koortsachtig als bij onweer’.[28]

De bijzondere manier waarop Zweig met historische bronnen omging, leidt tot biografieën met een literair karakter. Hij steekt dat ook niet onder stoelen of banken. Zijn nadruk op het ontstaan van het conflict tussen Erasmus en Luther heeft duidelijk te maken met zijn eigen zoektocht naar een houding ten opzichte van wat zich op dat moment in Duitsland en Oostenrijk afspeelde. Zijn biografieën zijn met andere woorden elementen in een rijke receptiegeschiedenis van de protagonisten ervan, maar zijn ook doordrongen van een persoonlijke zoektocht. Zweig heeft die persoonlijke betrokkenheid nooit verborgen. Ook dit sluit naadloos aan bij uitdagingen van vandaag. De aanwezigheid van autobiografische componenten in een boek of in academisch werk is niet verwonderlijk. Met de woorden van Zweig in Montaigne: ‘een mens leeft in zijn eigen eeuw, of hij dat nu wil of niet’.[29] De vraag rijst natuurlijk wel wanneer in een biografie het punt van verzadiging is bereikt, en wanneer het meer een autobiografie wordt.

Erasmus stond met zijn rug naar de toekomst, volgens de typering van Vanheeswijck. Hij was niet geïnteresseerd in de ontdekking van Amerika en zocht zijn antwoorden liever in zijn Latijnse boeken.[30] Zowel Zweig, Erasmus als Montaigne probeerden hopeloos het midden te bewaren, maar desalniettemin waren ze zich bewust van de gigantische veranderingen, en het gevaar van die veranderingen die op hen afkwamen. De zo gezochte onafhankelijkheid is soms onmogelijk: op een bepaald moment moeten zij tegen wil en dank een positie innemen. Tegelijkertijd waren hun humanisme en pacifisme idealen die op dat moment (nog) geen wortel konden schieten, maar ze hielden wel de kracht der verbeelding van een ideaal levend.[31]

Erasmus moest tijdens zijn leven regelmatig op de vlucht slaan, Montaigne was alleen bij zichzelf helemaal thuis en trok zich daarvoor terug in zijn toren, Zweig zocht soelaas bij zijn grote voorbeelden. Jeremias hielp hem nog door de Eerste Wereldoorlog, Triomf en tragiek was nog sterk genoeg als tegengif tegen het opkomende nazisme, maar Montaigne bleek niet sterk genoeg om de donkere wolken van de Tweede Wereldoorlog boven Zweig te verdrijven.

De triomf van Erasmus is uiteindelijk ook die van Zweig. De optimistische aantrekkingskracht van zijn ideaal en zijn oprecht zoeken naar waarheid en nuance. De tragiek daarentegen ligt in het feit dat hij zichzelf geen derde keer terugvindt. Zweig besluit zijn biografie over Erasmus met erop te wijzen dat het ideaal van Erasmus, dus ook zijn eigen ideaal, zich niet laat opleggen door het meerderheidsprincipe. Het humanistische en pacifistische ideaal laat zich alleen verwerkelijken door zuiver geestelijke aantrekkingskracht; het is een ideaal dat niet kan worden geconsumeerd, dat zich niet zomaar laat implementeren want dan wordt het gebruikt, het kan hoop geven, hoop op een einde van de tegenstellingen, een overstijgen van de naties en een einde van de machts- en succespolitiek. Dit is de kracht van idealen van mensen die voorbij de catastrofe trachten te zien en uitkijken naar een nieuw begin. Of, in de woorden van zijn Montaigne:

Er waren altijd humanisten, ook in de tijd van de fanatici, van de Heksenhamer, van de Chambre ardente en de Inquisitie, en niets van dat alles heeft op enig moment de heldere kijk en de menselijkheid van een Erasmus, een Montaigne, een Castellio kunnen vertroebelen. Wie zelf vrij denkt, eert alle vrijheid op aarde.[32]

De discussie over de persoonlijkheid en dapperheid van Zweig heeft al veel inkt doen vloeien. Zijn levenseinde wordt soms geïnterpreteerd als de daad van een lafaard. Ik hoop dat dit artikel het tegendeel heeft laten zien. Ik sluit me dan ook aan bij de analyse van Laurent Seksik die stelt dat de zelfmoord van Zweig een daad van wanhoop is.[33] En hierin ligt misschien nog een van de grootste lessen van Zweig voor vandaag. Het is niet omdat het lukt een crisis te boven te komen, dat het daarom de volgende keer gemakkelijker is of dat het noodzakelijkerwijze lukt. Als deze twee biografieën ons iets leren is het dat de zoektocht van hun auteur niet altijd tot een goed einde komt, maar het zal niet aan gebrek aan doorzettingsvermogen van Zweig liggen, daarvan getuigt het onvoltooide manuscript van Montaigne.

 

Reageren? Mail naar: jens.vanrompaey@kuleuven.be

 

Jens Van Rompaey (1995) is aspirant fundamenteel onderzoek van het FWO en werkt momenteel aan een doctoraat in de ecclesiologie aan de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen van de KU Leuven. Met een master in de wijsbegeerte en een Research master in de theologie en religiewetenschappen verdiept hij zich in de intersectie van geloof, cultuur en leven.

 

 

[1] Arturo Larcati, Klemens Renoldner, en Martina Wörgötter (red.), Stefan-Zweig-Handbuch, De Gruyter, Boston, 2018.

[2] Francis Huster, L’énigme Stefan Zweig, le Passeur, Paris, 2015, blz. 18.

[3] Stefan Zweig, De wereld van gisteren: herinneringen van een Europeaan, vertaald door Willem van Toorn, 2de dr., Arbeiderspers, Amsterdam, 2017, blz. 309-11.

[4] Guido Vanheeswijck, De draad van Penelope: Europa tussen ironie en waarheid, Polis, Antwerpen, 2016, blz. 176.

[5] Zweig, De wereld van gisteren, blz. 169-70.

[6] Ton Naaijkens, ‘Voorwoord’, in Montaigne, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2023, blz. 5-20.

[7] Naaijkens, ‘Voorwoord’, blz. 10.

[8] Stefan Zweig, Montaigne, vertaald door Ton Naaijkens, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2023, blz. 33-34.

[9] Zweig, Montaigne, blz. 36.

[10] Zweig, Montaigne, blz.37-38.

[11] Zweig, Montaigne, blz.87.

[12] Stefan Zweig, Triomf en tragiek van Erasmus van Rotterdam, vertaald door Bart van Kreel, IJzer, Utrecht, 2021.

[13] Zweig, De wereld van gisteren, blz. 247.

[14] Stefan Zweig, Jeremias: eine dramatische Dichtung, Reichner, Wenen, 1936. Oorspronkelijk uitgegeven in 1917.

[15] Zweig, De wereld van gisteren, blz. 368.

[16] Joseph Roth en Stefan Zweig, Elke vriendschap met mij is verderfelijk: brieven 1927-1938, vertaald door Els Snick, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2018, blz. 154.

[17] Hannah Arendt, The Jewish Writings., onder redactie van Ron H. Feldman en Jerome Kohn, Schocken Books, New York, 2007, blz. 317-28.

[18] Zweig, Triomf en tragiek van Erasmus van Rotterdam, blz. 7.

[19] Johan Huizinga, Erasmus, 12de dr., A.D. Donker, Rotterdam, 2017, blz. 83.

[20] Zweig, Triomf en tragiek van Erasmus van Rotterdam, blz. 113-14.

[21] Zweig, Triomf en tragiek van Erasmus van Rotterdam, blz. 114.

[22] Huizinga, Erasmus, blz. 208.

[23] Heinz Lunzer, ‘Nawoord’, in Elke vriendschap met mij is verderfelijk: brieven 1927-1938, vertaald door Els Snick, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2018, blz. 396.

[24] Zweig, De wereld van gisteren, blz. 248.

[25] Zweig, De wereld van gisteren, blz. 418-19.

[26] Zweig, Triomf en tragiek van Erasmus van Rotterdam, blz. 112-13.

[27] Erika Rummel, ‘Desiderius Erasmus’, in The Stanford Encyclopedia of Philosophy, geraadpleegd 21 april 2023, https://plato.stanford.edu/archives/win2017/entries/erasmus/.

[28] Zweig, Montaigne, blz. 96.

[29] Zweig, Montaigne, blz. 96.

[30] Vanheeswijck, De draad van Penelope, blz. 106.

[31] George Prochnik, The Impossible Exile. Stefan Zweig at the End of the World, Granta, London, 2014, blz. 255.

[32] Zweig, Montaigne, blz. 93.

[33] Laurent Seksik, ‘Chefs d’accusation’, in Revue des deux mondes, december 2021, blz. 67.