Luc Rasson*

 

Specialisten in de Nederlandse letterkunde van het Interbellum kennen waarschijnlijk de naam Giacomo Antonini (1901-1983), zoon van een Venetiaanse graaf en de Nederlandse Augusta Kool. Giacomo Antonini was perfect tweetalig en had een bijzondere interesse voor literatuur. Hij publiceerde zowel in het Italiaans als in het Nederlands en was bevriend met auteurs als Jan Greshoff, Eddy du Perron, Jan Slauerhoff en F.C. Terborgh. Bovendien was hij in de jaren dertig correspondent voor Nederlandse bladen in Parijs. In die functie kwam hij ook in contact met de grote namen in de Franse letterkunde van die jaren. Na de oorlog ontpopte hij zich tot literair agent in Frankrijk voor de Italiaanse uitgever Valentino Bompiani.

In het Nederlands bestaat bij mijn weten weinig literatuur over Giacomo Antonini. Op de site van het Huyghens Instituut vind je een biografische schets geschreven in 1989 door Ronald Spoor[1], bijgewerkt in 2016. Dezelfde auteur publiceerde in 1986 een artikel[2] over drie verhalen van Jan Slauerhoff, F.C. Terborgh en Giacomo Antonini, waarin hij stilstaat bij het bewogen leven van de Italiaan. Ook in Italië bestaat er belangstelling voor Antonini, maar vanuit een heel andere hoek. In 2009 publiceerde historicus Roberto Festorazzi een boek waaruit blijkt dat de literatuurcriticus een politieke schaduwzijde had, die in het Nederlandse taalgebied, voor zover ik heb kunnen natrekken, weinig of niet bekend is.[3]

 

Biografisch

Eerst een korte biografische schets. Toen Giacomo dertien was liep het huwelijk van zijn ouders op de klippen en zijn moeder nam hem mee naar Nederland. De jongen, die de taal nog niet machtig was, liep school in Doetinchem, waar hij zich, volgens zijn autobiografische notities die Roberto Festorazzi kon inkijken, ‘verloren en gevangen’[4] voelde, en later in het gymnasium in Arnhem. Hij studeerde Italiaans in Amsterdam. In de jaren na de Eerste Wereldoorlog ontmoet hij Menno ter Braak en Jan Greshoff. Deze moedigt hem aan over literatuur te schrijven en introduceert de jonge Italiaan in literaire tijdschriften als Den gulden winckel en De witte mier. In 1924 doet hij legerdienst in Italië. Zijn sympathie voor het jonge fascistische regime staat buiten kijf. In De witte mier publiceert hij in juli 1924 een korte bijdrage ‘Benito Mussolini als schrijver’, waarin hij de Duce beschrijft als ‘een persoonlijkheid op wien wij zonen van Italië met recht trotsch mogen zijn’.[5]

In oktober 1925 wordt hij correspondent voor het Algemeen Handelsblad in Rome. Via Jan Greshoff leert hij Arthur van Schendel kennen, die in Firenze woonde. In mei 1926 trouwt hij met de sopraan Henrietta-Hetty Marx, dochter van schrijfster Marie Metz-Koning. Het koppel vestigt zich in de Villa Stella, in Ascona, aan de Zwitserse oever van het Lago Maggiore, waar sinds het begin de eeuw een bont gezelschap van antiburgerlijke kunstenaars en intellectuelen woonde. Schrijvers Emil Ludwig, Erich Maria Remarque, Arthur van Schendel, regisseur Georges Pitoeff en zijn vrouw Ludmilla, waren enkele van de vaste gasten in de Villa Stella, net als illustrator en schrijfster Rie Cramer die in 1936 een roman schreef over de sfeer in de Villa Stella.[6]

Ondertussen heeft Antonini enkele verhalen in het Italiaans geschreven en publiceert hij vooral literaire kritiek, onder meer Il teatro contemporaneo in Italia (1927) en Il romanzo contemporaneo in Italia (1928). Politiek is geen thema in deze werken, maar de analyse die de criticus maakt van de recente literatuur is niet tegengesteld aan de geest van het fascisme. In het woord vooraf van het tweede werk schrijft hij dat zijn boek een ‘libro di fede’, een werk van hoop en geloof wil zijn, want na de ‘periode van decadentie’ in het eerste kwart van de eeuw, moet ‘een renaissance van onze roman’ volgen. Het ‘ordewoord’, zo besluit hij, is dus ‘handelen, opbouwen’, want in het ‘hernieuwde Italië kan en mag de energie niet ontbreken’.[7]

Wanneer zijn huwelijk met Hetty strandt, vestigt hij zich in Berlijn, waar hij zijn tweede vrouw leert kennen, de Russische Moussia Syla Novitzky. Vanaf 1930 raakt hij bevriend met Eddy Du Perron, met wie hij vanaf 1933 optrekt in Parijs. Via de auteur van Het land van herkomst ontmoet hij in het literair café Le Murat schrijvers als Evgenij Zamjatin, André Malraux, Sacha Guitry, Adriaan Roland Holst en anderen. Wanneer Du Perron en zijn vrouw Elisabeth De Roos naar Nederlands-Indië vertrekken, volgt Antonini haar op als correspondent voor Het Vaderland, waar hij interviews publiceert met onder meer Robert Brasillach, Paul Léautaud, André Malraux, Henry de Montherlant, Jean-Paul Sartre…

In maart 1935 reisde Antonini van Parijs naar Tanger via Madrid, waar hij bij diplomaat Reinier Flaes logeerde, beter bekend onder de schrijversnaam F.C. Terborgh – ‘een charmante Einzelgänger’, zoals de Italiaan hem in 1981 zou omschrijven.[8] Antonini ging naar Tanger om Jan Slauerhoff te helpen zijn mislukte dokterspraktijk op te ruimen en zijn bezittingen te verschepen. De Italiaan kende de auteur van Schuim en asch sinds februari 1935 en ze konden het goed met elkaar vinden.[9] Ook Terborgh en Antonini werden goede vrienden. Tijdens de terugreis van Madrid naar Irún zaten ze in een coupé in het gezelschap van een intrigerende jonge vrouw. Ze besloten er beiden een verhaal over te schrijven: Terborgh schreef María Concepción, dat in augustus 1935 gepubliceerd werd in Forum, Giacomo Antonini schreef in het Italiaans Pilar.[10]

Tijdens de oorlog werkte Antonini voor het Italiaanse persagentschap Stefani in Parijs. Wanneer Italië na de wapenstilstand van 8 september 1943 de kant van de geallieerden kiest, worden Antonini en zijn vrouw door de Duitsers opgepakt en na een verblijf in een kamp in Vittel naar Italië gestuurd. Ze komen terecht in zijn geboortestad Venetië, die ondertussen deel uitmaakt van de door Mussolini nieuw opgerichte ‘Repubblica Sociale Italiana’. Maar na de bevrijding van Parijs, in augustus 1944, slagen ze erin clandestien de grens over te steken en de Franse hoofdstad te bereiken. Daar wordt hij opgepakt en samen met Franse collaborateurs opgesloten in de gevangenissen van Drancy en Fresnes. Maar er wordt hem niets ten laste gelegd en op 8 februari 1945 komt hij op vrije voeten.

Uitgever Valentino Bompiani besefte dat hij zijn voordeel kon halen uit het literaire netwerk van de kosmopolitische Antonini en nam hem meteen in dienst als vertegenwoordiger in Frankrijk. Hij voer er wel bij: dankzij de Nederlandse Italiaan met de Franse connecties werd Bompiani de uitgever niet alleen van Sartre en Camus, maar ook van Anouilh, Aragon, Céline, Malraux, Montherlant, Saint-Exupéry, enzovoort. De dynamiek werkte ook in omgekeerde richting: Antonini haalde Gallimard over het werk van Italo Svevo uit te geven en hij was in Frankrijk de literaire agent van Alberto Moravia – op die relatie kom ik nog terug. In de loop van de jaren vijftig en zestig blijft Antonini recensies publiceren, in het bijzonder over Franse letterkunde. Daarbij valt op dat hij zijn pijlen richt op de auteurs, Jean-Paul Sartre op kop, die tot de existentialistische en marxistische sfeer behoren, terwijl hij systematisch rechtse auteurs ophemelt als Roger Nimier, Paul Morand, Jacques Chardonne en anderen. In het begin van de jaren 1960 ontmoette hij de Britse Karin Barnsley, die zijn derde vrouw werd, en in 1966 verhuisde hij naar Petersfield, ten noorden van Portsmouth, waar hij op 16 juni 1983 overleed.

 

Een lacune

De autobiografische notities van Giacomo Antonini, die Roberto Festorazzi kon inkijken, vertonen een intrigerende lacune, namelijk de jaren 1932-1939. Waarom laat de Italiaanse criticus zijn licht niet schijnen op die in alle opzichten – persoonlijk, literair, politiek – fascinerende periode? Hij had daar zijn redenen toe. Parijs was in de jaren dertig het centrum van wat in Italië de fuorusciti genoemd werden, de politieke opposanten die het fascistisch regime waren ontvlucht. Een van de bekendste antifascisten in ballingschap was de Florentijn Carlo Rosselli, die in juni 1929 ontsnapt was uit het eiland Lipari, waar Mussolini politieke opposanten heen stuurde. Rosselli kwam via Tunis terecht in Parijs, waar hij samen met andere Italiaanse ballingen ‘Giustizia e Libertà’ oprichtte, een beweging die zich radicaallinks, maar anticommunistisch, opstelde en de omverwerping van het fascisme in het thuisland beoogde. Rosselli gaf een weekblad uit, dat dezelfde naam had als de beweging, en verspreidde het clandestien in Italië. Wanneer op 18 juli 1936 de Spaanse Burgeroorlog uitbreekt organiseert hij een Italiaanse colonne die samen met anarchistische milities vanaf september 1936 in Huesca tegenover de franquisten staat. In januari keert de antifascist terug naar Frankrijk, ontgoocheld door de verdeeldheid in het linkse kamp en het gebrek aan militaire efficiëntie van de anarchisten. Bovendien heeft hij een lichte verwonding opgelopen. In mei 1937 gaat hij uitrusten in het Normandische kuuroord Bagnoles-de-l’Orne. Daar wordt hij op 9 juni, samen met zijn broer Nello die hem een bezoek bracht, vermoord door de Cagoule, een Franse extreemrechtse militie, die in overleg handelde met de Italiaanse politieke politie. Carlo was 37, zijn broer een jaar jonger[11].

Giacomo Antonini leerde Carlo Rosselli kennen via dichter en antifascist Giacomo Ca’Zorzi, die niet wist dat Antonini sinds 16 januari 1935 voor de OVRA werkte, de politieke politie van het fascisme.[12] Antonini’s aanwerving gaf het regime een inkijk in het milieu van de antifascistische schrijvers, kunstenaars en intellectuelen die zich in Parijs hadden gevestigd. Carlo Rosselli, die zich over het algemeen weinig behoedzaam opstelde tegenover eventuele infiltranten, ontving Antonini met open armen, was onder de indruk van zijn literair netwerk en vertrouwde hem de rubriek ‘L’Europa letteraria’ toe in het weekblad van ‘Giustizia e Libertà’. De criticus zal het onder meer hebben over Faulkner, Silone, Mazzini en Céline. Maar Antonini schrijft niet alleen over literatuur. Hij stuurt regelmatig rapporten naar de OVRA in Rome over ‘Giustizia e Libertà’ en in het bijzonder over Carlo Rosselli.

Wat opvalt is dat Giacomo Antonini in zijn rapporten hard zijn best doet om de antifascist als gevaarlijk voor te stellen. Los van het feit of dat klopt, had de spion er natuurlijk belang bij de zaken zo voor te stellen: op die manier onderstreepte hij zijn nut tegenover zijn broodheren in Rome. Op 2 augustus 1935, bijvoorbeeld, was hij ten huize van Carlo Rosselli getuige van een gesprek tussen hem en de christendemocraat Luigi Sturzo, een Siciliaanse priester die al in 1924 Italië had verlaten. Antonini brengt de boodschap dat Rosselli, in tegenstelling tot Sturzo, een extremist is, die ‘elke oorlog of catastrofe zou toejuichen, mocht dat het einde van het fascisme betekenen’.[13] Op 18 februari 1937 – Carlo Rosselli is dan terug uit Spanje – meldt de dubbelagent dat de leider van ‘Giustizia e Libertà’ een ‘grande simpatia per la Rusia sovietica’ heeft, ondanks het feit dat Rosselli in vroegere jaren hard had uitgehaald naar het communisme, waarvan hij het determinisme en dogmatisme kritiseerde.[14] Op 6 mei van hetzelfde jaar rapporteert hij Rosselli’s woorden: ‘We moeten Mussolini doden’.[15] Op 15 mei 1937 – drie weken voor de gewelddadige dood van de twee broers – is het Giacomo Antonini die aan zijn oversten meedeelt dat Carlo naar Bagnoles-de-l’Orne zal vertrekken. Hij biedt ook aan de antifascist daar op te zoeken, om Rome verder op de hoogte te houden.

Hebben de rapporten van de dubbelagent een rol gespeeld in het tragische lot van Carlo Rosselli en zijn broer?  Na de aanslag lag Antonini even in het vizier van de Franse politie. Marion Cave, Carlo’s Britse vrouw, had twijfels over de man en twee obers van het hotel in Bagnoles waar Carlo en Nello verbleven, beweerden hem te herkennen. Maar Giacomo Antonini had een ijzersterk alibi: op 9 juni, dag van de moord, was hij in Nederland. Er bestaat dus geen rechtstreeks verband tussen zijn activiteit als dubbelagent en de moord. Maar het valt niet te loochenen dat hij deel uitmaakte van de politieke en persoonlijke constellatie die uiteindelijk geleid heeft tot de slachtpartij: hij heeft de handel en wandel van Carlo Rosselli doorgegeven aan Rome en ertoe bijgedragen het doelwit aan te wijzen; hij heeft gerapporteerd wanneer die precies naar Bagnoles zou vertrekken. Maar hij kon niet op de hoogte zijn van de contacten die bestonden op het hoogste niveau tussen het regime in Rome en de Franse extreemrechtse messentrekkers van de Cagoule. Hij wist niet dat Rosselli’s lot bezegeld was.  Hoe dan ook, de activiteiten van Giacomo Antonini zijn moreel problematisch. Hij heeft zich voorgedaan als vriend en politiek compagnon, maar heeft verraden. Bovendien heeft hij achteraf staalhard ontkend iets te maken te hebben met de zaak.

Wat dreef Antonini? Idealisme? Maar zijn onmiskenbare sympathie voor het regime maakte van hem nog geen ideologische scherpslijper. Of was het geldzucht? Hij had inderdaad financiële problemen en in 1938 zal hij lid van de fascistische partij worden, ‘om den brode’, volgens Ronald Spoor in zijn korte biografische schets.[16] Anderen verwijzen naar een mogelijke chantage, omdat de man (te) veel contacten had met opposanten van het regime[17], maar dit lijkt me minder waarschijnlijk: het klopt dat Antonini vrienden en kennissen had in het antifascistisch milieu, maar, zoals ik al schreef, zijn sympathie voor Mussolini is duidelijk op z’n minst sinds 1924. In zijn jonge jaren in Arnhem stond hij al bekend als ‘het fascistengraafje’.[18]

 

Wie is de conformist?

Ik schreef al dat Giacomo Antonini na de oorlog in Parijs literair agent van Alberto Moravia werd. Die was een neef van Carlo en Nello Rosselli: hun moeder Amelia was de tante van de schrijver. Maar Moravia liep nooit hoog op met zijn neven, in het bijzonder met Carlo: tussen de introverte, misantropische romancier en de optimistische, militante antifascist gaapte er een diepe kloof. ‘Ik vond ze naïef en negentiende-eeuws. Ze hadden een boel grootmoedige maar weinig praktische ideeën in hun hoofd’, zo verwoordde de romancier het in 1990.[19] Bovendien had Moravia een dubbelzinnige verhouding met het fascisme. Hij liep niet in de pas, maar aarzelde niet om hooggeplaatste figuren – tot Mussolini zelf – aan te spreken als dat zijn carrière ten goede kwam. Moed was niet zijn grootste eigenschap: na de moord op zijn neven Carlo en Nello in juni 1937, zwijgt hij: zijn tante, met wie hij een uitstekende relatie had, krijgt geen woord van troost. Pas na de Bevrijding stuurt hij haar een brief, waar hij zijn stilte ten tijde van de moord wijt aan het feit dat het regime hem nauwlettend in de gaten hield. Amelia Rosselli verwaardigt zich niet op dit te late schrijven te antwoorden.

In 1951 publiceerde Moravia Il conformista, een roman die het verhaal vertelt van Marcello Clerici, een burgermannetje dat fascist wordt omdat velen het zijn: de stelling van de auteur is dat conformisme een belangrijke factor is in het succes van totalitaire regimes. Bovendien gaat Clerici spioneren voor het regime. In Parijs moet hij een verbannen opposant in het oog houden, professor Edmondo Quadri, die opvallende gelijkenissen vertoont met Carlo Rosselli. Maar Quadri wordt in alle opzichten negatief neergezet. Uiterlijk is hij afstotelijk, met zijn bochel en zijn ‘plat en asymmetrisch gezicht’ dat een ‘masker van karton’ lijkt[20] en moreel wordt hij voorgesteld als een militant die zonder scrupules mensen opoffert voor de goede zaak, terwijl hij zelf een luxueus leventje leidt in de Franse hoofdstad. Dat Amelia Rosselli als moeder dit portret niet op prijs stelde, verbaast niet, hoewel we moeten opmerken dat de lezer enkel kennisneemt van de gebeurtenissen via het perspectief van Marcello Clerici, de conformist. We hoeven dus niet noodzakelijk de negatieve voorstelling van Quadri op het conto van de auteur te schrijven.

Na de oorlog moet Moravia op de hoogte geweest zijn van de activiteiten van Antonini in de jaren dertig, want de lijst van de agenten van de OVRA werd gepubliceerd in de Gazzetta ufficiale op 2 juli 1946.[21] Dat belette hem niet een vriendschapsrelatie met hem op te bouwen. Maar misschien nam hij wraak op de spion via Il conformista. Want als professor Quadri de fictieve versie van Carlo Rosselli is, dan is Marcello Clerici misschien de tegenhanger in de roman van Giacomo Antonini. Dat is althans de hypothese van Roberto Festorazzi, die het over ‘indrukwekkende analogieën’[22] heeft tussen de twee. Daarmee doelt hij niet onterecht op de gelijkenissen tussen hun respectievelijke opdrachten: Antonini infiltreerde in het milieu van ‘Giustizia e Libertà’ om te rapporteren over de activiteiten van Carlo Rosselli; de fictieve Clerici, de conformist, wordt naar Parijs gestuurd om te berichten over Edmondo Quadri, zijn voormalige professor die zich tegen het regime gekeerd heeft. Beiden zullen, buiten hun wil om, onrechtstreeks betrokken raken bij een moordcomplot.

Toch overtuigt deze analogie mij niet: Marcello Clerici, de saaie, conformistische burgerman, gespeend van elke intellectuele belangstelling, heeft niets te maken met Giacomo Antonini, de spitante, kosmopolitische en veeltalige criticus, die de vinger aan de pols hield van de Europese letteren. Misschien mogen we zelfs niet uitsluiten dat Alberto Moravia, toen hij het personage van Clerici vormgaf, aan zichzelf dacht. Want ondanks het brevet van antifascist dat hij zich graag toekende na de oorlog[23], was zijn houding er een van conformisme en opportunisme, zoals bijvoorbeeld blijkt uit zijn brief aan Minister van buitenlandse zaken  Galeazzo Ciano uit 1935 waarin hij schrijft dat zijn roman Le ambizioni sbagliate, die op een veto van de censuur stootte, ‘niet buiten de sfeer en het kader van de fascistische Revolutie staat’.[24] Maar als het klopt dat Marcello Clerici een alter ego van de romancier is, dan kunnen we in de oneerbiedige beschrijving van professor Quadri in Il Conformista toch een manier zien van de auteur om zijn hekel aan neef Carlo Rosselli uit te drukken…

 

Geheime kamers

Giacomo Antonini is een intrigerend figuur uit het Interbellum. Zijn veeltaligheid, zijn kosmopolitisme, zijn vertrouwdheid met de letteren van meerdere landen maakten van hem een echte Europeaan. Maar hij was ook in staat om zonder scrupules goede vrienden te schaduwen en over hen te rapporteren. Het is niet omdat je een briljant literatuurcriticus bent en als een vis in water in het milieu van de grootste schrijvers, dat je een moreel persoon bent. Ik probeerde al te antwoorden op de vraag wat Antonini, die ‘koning van de dubbelagenten’[25], dreef. Ongetwijfeld speelde geldbejag een grotere rol dan politieke overtuiging.

Of is er meer aan de hand? Ik kan het niet met stelligheid zeggen, maar zou het kunnen dat de kosmopolitische literatuurliefhebber, die soepel tussen talen en culturen laveerde, die even goed het Nederlands, het Italiaans, het Frans als het Duits beheerste en die dus cultureel gesproken een soort dubbelagent was, er plezier in vond ook op persoonlijk en politiek vlak dubbel spel te spelen? Het perverse plezier dat erin bestaat geheime kamers te hebben: in Nederland niet opvallen als Italiaan, in Italië niet opvallen als Nederlander, heimelijk sympathiseren met het fascisme in antifascistische middens, en omgekeerd… Wie een groot geheim heeft, voelt zich machtig, staat boven de anderen die niet kunnen vermoeden welke onbekende, rijke wereld de dubbelagent in zich meedraagt. Dat dat plezier tragische consequenties kan hebben, heeft de moord op Carlo Rosselli ten overvloede bewezen.

 

Reageren? Mail naar: luc.rasson@uantwerpen.be

 

Luc Rasson (°1956) is emeritus hoogleraar Franse letterkunde aan de UA en non-fictie auteur. In het najaar van 2022 verscheen zijn boek Donker toerisme. Reizen door het Europa van de 20ste eeuw.

 

[1] Zie https://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/en/lemmata/bwn5/bwn3/antonini

[2] Ronald Spoor, ‘Drie vrouwen: Larrios, Maria Concepcion en Pilar’, in Tirade 30, nrs. 301-307, 1986, blz. 206-217.

[3] Roberto Festorazzi, Il segreto del Conformista. Vita di Giacomo Antonini, l’uomo che spiò Carlo Rosselli ispirando Moravia, Rubbettino, Soveria Mannelli, 2009.

[4] Antonini schreef de niet gepubliceerde notities tussen 1969 en 1979. Zie Il segreto del Conformista, o.c., blz. 14. Alle vertalingen uit het Italiaans zijn van mij.

[5] Giacomo Antonini, ‘Benito Mussolini als schrijver’, De witte mier, 6, juli 1924, p. 263-265, hier p. 263. Geciteerd door Ronald Spoor, o.c. blz. 206-207. https://www.dbnl.org/tekst/_tir001198601_01/_tir001198601_01_0045.php

[6] De lachende Cupido, H.P. Leopold’s Uitg.-Mij N.V., Den Haag, 1936.

[7] Giacomo Antonini, Il romanzo contemporaneo in Italia, Casa Editrice Vecchioni, Aquila, 1928, blz. 9, 327 en 328.

[8] Ronald Spoor, ‘Drie vrouwen…’, o.c., p. 212.

[9] Zie Wim Hazeu, Slauerhoff. Een biografie, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 1995, blz.647-651.

[10] Pilar werd niet gepubliceerd, maar is in vertaling te lezen op https://www.vanoorschot.nl/dbnl/giacomo-antoninipilar/

[11] Over de zaak van de Rosselli’s, zie onder meer Mimmo Franzinelli, Il delitto Rosselli. Anatomia di un omicidio politico, Feltrinelli, Milano, 2017. In het Nederlands bestaat er bij mijn weten geen literatuur over de vermoorde broers. In de loop van 2024 publiceer ik De broers Rosselli en het antifascisme. Een politieke moord in de jaren 1930.

[12] Het is niet duidelijk waarvoor het acroniem OVRA precies stond. Het deed denken aan Ochrana – de tsaristische geheime dienst – en voor Italiaanstaligen klinkt het als piovra – octopus, wat het beeld oproept van een almachtige organisatie die overal tentakels heeft.

[13] Roberto Festorazzi, Il segreto del Conformista, o.c., blz. 39.

[14] Carlo Rosselli publiceerde in 1930 een boek in het Frans waarvan de titel alleen al communisten op stang jaagde : Socialisme libéral, Valois, Paris, 1930.

[15] Robert Festorazzi, Il segreto del Conformista, o.c., blz. 77.

[16] Zie https://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/en/lemmata/bwn5/bwn3/antonini

[17]. Zie Mimmo Franzinelli, I tentacoli dell’OVRA. Agenti, collaboratori e vittime della polizia fascista, Bollati Boringhieri, Torino, 2020 (1999), blz. 158.

[18] Zie Wim Hazeu, Slauerhoff, o.c., blz. 806.

[19] Alain Elkann en Alberto Moravia, Vita di Moravia, Bompiani, Milano, 2018 (1990), blz. 25.

[20] Alberto Moravia, Il conformista, Milano, Bompiani, 2021 (1951), blz. 192.

[21] Zie de inleiding van Simone Casini tot Alberto Moravia, Lettere ad Amelia Rosselli, Bompiani, Milano, 2010 (2009), blz. 86.

[22] Roberto Festorazzi, Il segreto del Conformista, o.c., blz. 235.

[23] In het autobiografisch vraaggesprek met Alain Elkann uit 1990 beweert Moravia dat hij al in 1935 ‘openlijk antifascist’ was. Zie Vita di Moravia, o.c., blz. 96.

[24] “Sono convinto di aver fatto l’opera che non sia estranea né esorbiti dal clima e dai quadri della Rivoluzione fascista”. Geciteerd in Roberto Festorazzi, Il segreto del Conformista, o.c., blz. 203.

[25] Zo noemt Mimmo Franzinelli hem. Zie Il delitto Rosselli, o.c., blz. 77.