Begin september 2018 deden filosofiehuis Het zoekend hert * The searching deer en cultureel maatschappelijk tijdschrift Streven een speciale oproep, omdat wij samen op zoek wilden gaan naar jonge en diverse stemmen die op literaire of poëtische wijze filosofisch kunnen reflecteren. Elf jonge schrijvers werden geselecteerd en Sanne Huysmans, jongste teamlid van Het zoekend hert, werd gevraagd om als twaalfde maar eerste een algemene intro te schrijven. Wij noemden deze creatieve denkers en schrijvers ‘De Tegenhangers’ omdat we van hen nieuwe, aparte, eventueel eigenzinnige perspectieven verwachtten. De opdracht aan de geselecteerde auteurs was en is bovendien expliciet dat zij elk reflecteren over een van de lezingen in het filosofische programma ‘Denkers van de intieme inkeer. Over het verlangen naar verstilling’ van Het zoekend hert (zie: www.hetzoekendhert.be). De teksten verschijnen, voorzien van een samenvatting van de lezingen waar zij een link mee hebben, gaandeweg ook hier op de deze site. Dit is Tegenhanger #9, Inge De Bal. Zij reageert met dit stuk op een lezing van Elisabeth Van Dam: ‘Ludwig Wittgenstein en de kunde van het wissen’. Veel leesplezier!

 

Inge De Bal* 

Niet langs hier
Over taal, een weide en persoonlijke kaarten

Versie vijf. Deze moet het worden. Het Word-document staat al weken geopend op mijn computer. Aan het scherm hangt een post-it met daarop ‘SCHRIJF!’ in zwarte inkt. Mijn bureau vol propjes en bekladde notablokken die ik jarenlang verzameld heb in hotels. Vier oude koffiemokken. En een wanhopige schrijfster. Hoe kan het? Een tekst schrijven over iets waarover niet te schrijven valt?

‘Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen’. Die zin staat op bijna elk propje. Een citaat van filosoof Ludwig Wittgenstein; de laatste zin van zijn Tractatus Logico-Philosophicus. Het is vaak het enige wat mensen van hem weten. Er zijn boeken volgeschreven over wat de zin betekent en al bijna evenveel over wat hij niet betekent. Maar zo uit context, eenzaam op een lullig notablokje van het Novotel, is hij bijzonder raar. Dat mag eigenlijk niet verbazen. De zin is de conclusie van een 188 pagina’s tellend traktaat dat door middel van expliciete stellingen en ondergeschikte, verklarende stellingen de grenzen van zinvol taalgebruik probeert af te bakenen. Het woord ‘afbakenen’ is misschien niet helemaal goed gekozen. Het roept associaties op van tuinen en weides, van gebieden begrensd door hagen en prikkeldraad. Daardoor lijkt het een vrij banale activiteit: bewandel de weide, vind de grens, sla een paaltje in de grond. Wittgenstein doet het anders. Hij bewandelt niet de weide, maar de hele wereld er omheen. Op de grenzen van die wereld zet hij de omheining. De weide is daardoor ook omheind; we weten waar ze ligt omdat we weten waar ze niet ligt. Zonder ooit een voet op de weide zelf te zetten. In Wittgensteins geval is de afgewandelde wereld datgene wat in taal te vatten is. De weide bevat alle onderwerpen waarop de taal die probeert de werkelijkheid af te beelden, geen vat heeft. Volgens hem zijn enkel feitelijke vragen en antwoorden te formuleren in taal. Alle vragen die betrekking hebben op metafysica, zingeving, en andere onderwerpen die niet feitelijk zijn, kunnen niet worden beantwoord en zodoende zelfs niet worden gesteld. Al die vragen en antwoorden zitten als het ware in Wittgensteins weide. In zijn Tractatus houdt Wittgenstein deze onderwerpen weg. Nochtans is het Wittgenstein ook, zelfs juist om de weide te doen. Dat wordt vaak vergeten, maar filosofe Elisabeth Van Dam lichtte heel duidelijk toe dat net die fundamentele onbetreedbaarheid van de weide, Wittgenstein leerde dat er slechts één zinvolle vraag is: hoe te leven. Om die vraag was het hem uiteindelijk te doen. Maar hij toonde aan dat we ook die vraag niet kunnen beantwoorden door middel van taal die probeert de werkelijkheid af te beelden, in die taal kunnen we haar eigenlijk zelfs niet stellen. Filosofie is bij uitstek talig. Het is het onder woorden brengen van gedachten, argumenten en ideeën. Die taal is ontoereikend voor het bereiken van het gebied waar het Wittgenstein om te doen was. En net aan die taal zit ik nu vast om deze tekst te schrijven.

Ik heb geprobeerd om het anders te doen. Versie twee van deze tekst ging bijvoorbeeld als volgt:

Beste redactie van Streven,

Na beraad zou ik graag een dans brengen in plaats van een tekst schrijven. Hierbij twintig foto’s van de dans in kwestie.

 Met vriendelijke groeten,

Inge De Bal

Het blijkt bijzonder moeilijk om de taal te ontwijken. Zoals Van Dam vertelde, ging Wittgenstein hiermee om, door zich op zeker moment uit de filosofie en zelfs uit het dagelijkse leven terug te trekken. Want daar is de taal alomtegenwoordig. We praten. We schrijven. We schrijven constant. Om iets te onthouden, om iets over te brengen, om iets te overzien. Maar als het erop aankomt, dan lopen de woorden meer in de weg dan dat ze helpen. Misschien moet ik de woorden even achterlaten, me focussen op beelden. Ik trek erop uit, naar het Museum voor Schone Kunsten, om me te laten inspireren door kleuren en vegen. Ik neem me voor de bordjes niet te lezen, om zo aan het talige te ontsnappen. Even gewoon wandelen. Taal en denken lijken vaak één. Maar Noam Chomsky, een andere taalfilosoof, gelooft dat veel van ons denken niet talig is. ‘There’s a lot of stuff that we can’t express’, vermeldt hij in een lezing. Er gebeurt veel in ons hoofd dat we niet onder woorden kunnen brengen, en ook nooit onder woorden zullen kunnen brengen. Chomsky vindt het evident, maar eigenlijk weten we dat niet helemaal zeker. Volgens Chomsky is dat te wijten aan het feit (de vooronderstelling) dat er enkel bewuste gedachten in ons hoofd ronddwalen, of tenminste, gedachten waar we ons in principe van bewust kunnen zijn. En we maken dingen bewust in taal. Nee, stop, van dit soort gedachten wil ik net af. In- en uit ademen. Het stil maken in mijn hoofd. Verstilling. Dat is ook het thema van de lezingenreeks waar ik als Tegenhanger op reflecteer. Niet naar de reeks terugkeren, focus op de adem. Gewoon wandelen. Wetenschappers hebben dit fenomeen recent verklaard, dat we creatieve ideeën krijgen wanneer we met iets anders, routineus bezig zijn. Onze prefrontale cortex ontspant en staat weer nieuwe associatieve verbindingen toe. Ik mag het hopen.

De schilderijen helpen. Ik blijf hangen bij een werk van Oskar Kokoschka, een Oostenrijkse schilder die door Van Dam, samen met hele spectrum van de toenmalige Weense culturele omwenteling, gekoppeld werd aan Wittgenstein. Ik neem plaats op de grond voor het werk, het portret van een man. Het komt kleurrijk maar toch ook donker over. Het brengt me instinctief naar dat broeierige Wenen waarin ook Wittgenstein leefde, rond het fin de siècle, waar ornament vervangen werd door de dubbele schoonheid – prachtig en tragisch tegelijkertijd. Ik weet bijzonder weinig over die tijd, maar het schilderij vertelt me alles wat ik moet weten. Ineens klinkt een mannenstem doorheen de zaal ‘Ah, Kokoschka. Weinig mensen weten dat hij geïnspireerd werd door Freud en diens theorieën in beeld probeerde om te zetten.’ Een koppel dat ik al enkele zalen ontweek heeft me nu toch ingehaald. De man doet wat ik net niet wil. Hij legt het schilderij vast in woorden, dicteert me wat ik moet denken. Hij vertaalt wat het schilderij me vertelde naar het Nederlands. Daarmee maakt hij de boodschap schijnbaar helder. Maar in elke vertaling gaan er nuances verloren, en al zeker in deze.

Moeten we streven naar helderheid? Het is een vraag die binnen de analytische filosofie niet gesteld mag of kan worden. Denkers als Gottfried Wilhelm Leibniz wilden zelfs een universele taal construeren zodat elke ambiguïteit eindelijk uitgeroeid zou zijn. De wereld onder één grote lamp. Nochtans heeft duisternis zijn charme. En zijn nut. Hoe vaak gebeurt het niet dat het cruciale idee komt vlak voor je in slaap valt? In het donker denken we anders. Als we het licht aandoen om haar te grijpen, is ze vaak weg, de gedachte, verstopt in een kier in ons hoofd. Het is een kwestie van haar snel op te schrijven, haar vast te zetten in woorden die we de volgende ochtend kunnen lezen en die hopelijk voldoende weergeven waar de gedachte over ging.

Schrijfster Carmien Michels deelde een foto van haar slaapwandelschrift op Instagram. Zij had geen idee meer wat ze die nacht bedoeld had met haar schrijfsels. Sterker nog, ze noemt de persoon die ze schreef een ander persona. Een slaapwandeldubbelganger. Omdat ze in het daglicht niet kon begrijpen wat ze in het donker gedacht had. Wat we opschrijven en bedoelen doorstaat de test soms niet. De test van betekenis. Van helderheid. Taal slaagt er niet altijd in om alles helder over te brengen. Maar het is wel wat we willen. Het is waarom we haar gebruiken. Soms is de helderheid te intens. Soms knippen we de lamp aan en is ze te fel. Dan knijpen we onze ogen tot spleetjes. Dan zien we door de lamp veel minder dan we met de lamp zouden zien. Dan is de helderheid een hindernis.

Dat is wat de man me brengt. Ongewenst fel licht. Hij blijft praten. Ik bereik geen verstilling. Zelfs geen stilte. Die twee hoeven trouwens niet samen te gaan. Repetitieve geluiden zoals mantra’s worden in veel culturen gebruikt om mentale verstilling te bereiken. In Ashtanga Yoga wordt een specifieke luide manier van ademen toegepast, de Ujjayi of oceaanadem. Het ademgeruis in de Shala zou helpen met het bereiken van een meditatieve staat. Maar een Brabander die over schilderkunst praat is niet meteen het geluid waar mijn geest van verstilt. Ik wou dat ik assertiever was, dat ik kon vragen of hij stiller wil praten. Of, nog beter, dat we in een nabije toekomst leven waarin stilte bereikt wordt door een druk op een knop. Misschien zelfs verstilling. Het zou me niet verbazen als verstilling binnenkort vermarkt wordt. Scientology, de religieuze beweging opgericht door Ron Hubbard, biedt al religieuze vooruitgang aan tegen betaling. Zo kan het met verstilling ook gaan. Zo is het misschien al. Wittgenstein trok zich geruime tijd terug uit het leven en zocht de stilte en de ascese, en dat is velen niet gegeven. Wittgenstein deed weliswaar consequent afstand van zijn omvangrijke erfenis, maar had wel de achtergrond van een welstellende familie. Dan blijft het misschien toch makkelijker om zich uit het leven terug te trekken. Voor veel anderen wacht eerder een hongerstaking. ‘Voor mij waarschijnlijk ook’, schrijf ik in mijn notitieboekje. Het staat al bijna vol. Ik heb dit toch allemaal opgeschreven. Allemaal in taal gezet. Blijkbaar ben ik toch met die taal verbonden. Maar waarom dan?

Stadsdichter van Antwerpen Maud Vanhauwaert zei eens, in een interview, dat ze intens gelukkig wordt als ze een beeld vindt dat haar dichter bij de werkelijkheid brengt. Ze zoekt beelden die duidelijk maken wat ze bedoelt. Zoals een vlucht meeuwen in de lucht, die ze omschreef als ‘wapperende zakdoeken. Alsof ze iemand uitzwaaien die allang vertrokken is.’ Volgens haar geeft poëzie de illusie dat we grip hebben op de wereld. Omdat we haar in woorden kunnen vatten, of toch voor even. Maar dat is dan niet de wereld rond de weide. Poëzie en alle andere manieren om de taal te anders te gebruiken dan het pogen de werkelijkheid af te beelden, proberen net iets meer dan de feitelijke wereld over te brengen. Een gevoel, een sfeer, een associatie. Iets wat beleefd werd. Ze proberen de weide voelbaar te maken door woorden die niet louter naar de feitelijke wereld verwijzen, maar daar toch hun basis in vinden. Want de woorden blijven wat ze zijn. We kunnen ze zien als tekens die een object of een klasse van objecten betekenen. Maar bij een dergelijk gebruik van taal wijzigen we de connectie tussen de tekens en ontstaat er iets bij de lezer of hoorder. Iets als nieuwe connecties in de prefrontale cortex. Er is een onderzoeker die claimt dat Wittgensteins Tractatus ook best als poëzie gelezen kan worden. Wat is daar de reden voor? Ik moet denken aan dichter W.H. Auden, die poëzie ooit beschreef als ‘the clear expression of mixed feelings’. Dit hoeft niet te betekenen dat het taalgebruik helder moet zijn. Maar de expressie is helder. Het wordt gehoord, gezien, gevoeld door de lezer. Dat was ook Wittgensteins opzet met de Tractatus. Om, door middel van taal, de onmogelijkheid te laten zien van het spreken over datgene waarover hij het niet kon hebben. En dan hopen dat mensen het begrepen, er grip op kregen, of toch die illusie hadden.

Mijn hoofd tolt van al deze vragen. Gerrit Komrij vat het mooi samen in zijn Lof der Simpelheid. ‘Vanmorgen werd ik wakker in een omgekrulde houding, mijn benen hoog tegen mijn buik gevouwen, en in mijn hoofd zoemde een heel peloton bijen. Goddank, dacht ik, ik ben seniel geworden. […] Ik deed mijn best om er zo lang mogelijk van te genieten. De werkelijkheid bonsde met loden knokkels tegen mijn wollige burcht van halfslaap en infantiliteit, maar het afnemen van de sensatie compenseerde ik nog een tijd door mijn fantasie. Ik had wel hersens, ik wist het, maar ik zou straks weigeren ze te gebruiken.’ Ik vind het al prachtig dat hij het beeld van een peloton bijen gebruikt om het gevoel van niet-denken weer te geven. Maar vooral het verlangen om al deze vragen te vergeten, is heel herkenbaar. Want er zijn filosofisch gezien uiteraard argumenten aan te brengen tegen Wittgensteins positie. Een andere visie op taal, op betekenis, op de verhouding tussen taal en wereld, zorgt voor een andere conclusie, namelijk dat er wel gesproken kan worden over zingevingsvragen. Maar dat geeft ons nog geen manier om ze te beantwoorden. En de constante vraagtekens, het constant horen, onderzoeken en herformuleren van antwoorden wordt soms te veel. Ook nu is het te veel. Ik heb in deze tekst die ik schrijf nog geen enkel antwoord gevonden.

Ik sluit mijn Worddocument, zet Netflix op. Een aflevering van Love, Death & Robots zal mijn gedachten verzetten – of afzetten. Denk ik. Want zo gaat het niet. Zima Blue vertelt over een robot die evolueert van een toestand als machine om zwembaden schoon te maken naar de identiteit van gevierd kunstenaar. De werken van de robot worden steeds diepzinniger en grootser en er wordt reikhalzend uitgekeken naar zijn magnum opus. Aan het eind van de aflevering presenteert hij dit laatste werk: hij demonteert zichzelf om terug te keren naar zijn oorspronkelijke vorm, om daar vrede te vinden. Om de vragen te ontlopen, als het ware. Zelfs Netflix heeft het erover. Het thema lijkt overal terug te komen. Misschien is manieren vinden om te stoppen met over grote vragen na te denken inderdaad de beste optie. Misschien laat ik deze tekst beter voor eeuwig in mijn concepten staan, doe ik hem af als een jeugdzonde. Ik klap de laptop dicht, begin mijn bureau op te ruimen. Ik gooi alle propjes in de papiermand, verzamel de oude koffiemokken en stapel de massa boeken op elkaar. De stapel is te hoog en te onhandig geconstrueerd, dus valt om. Filosofiewerken, essays, poëziebundels verspreid over de grond. Enkel Een verlangen naar ontroostbaarheid van Patricia De Martelaere ligt nog op het bureau. Dat heb ik altijd een rare titel gevonden. Ik laat de rommel voor wat hij is, blader door het boek. Ik beland bij een essay waarin De Martelaere reflecteert over de vooruitgang van de filosofie, ingegeven door een citaat van dezelfde Wittgenstein die nu ook mijn tekst inspireert. ‘Moet men krabben waar het jeukt’, vraagt ze zich af. Volgens haar maakt ‘filosofisch krabben’ de jeuk van het existentieel onbehagen alleen maar erger, en ik ben het – zeker nu – volmondig met haar eens. Dit denken lijkt niets te hebben opgeleverd. Hier, aan mijn bureau, met de vloer vol boeken en mijn laptop vol draft-versies, verlang ik naar een jeukvrij bestaan.

Waarom is deze tekst er dan toch? Wat maakt een tekst als deze de moeite om te schrijven of om gelezen te worden? Hij presenteert geen antwoorden, geen testbare conclusies, zelfs geen echte wereldlijke informatie. Voor Maud Vanhauwaert gaat het erom dat iedereen zijn wereldbeeld kenbaar maakt. Maar misschien is het nog net iets meer. Van Dam vermeldde in haar lezing het werk van T.S. Eliot, Ze zag parallellen tussen Eliot en Wittgenstein. Zij hadden het in zekere zin over hetzelfde. Misschien kunnen we hun denken over taal zien als wegbeschrijvingen voor het navigeren door een vrij onbekend gebied. Als meerdere mensen onafhankelijk van elkaar zeggen dat ik bij de kerk rechts moet afslaan, kan ik er misschien wel enigszins op vertrouwen dat er een kerk zal zijn, waar ik rechts moet afslaan. Anderen vertellen me dan over een riviertje, een kippenhok, een veel te hoge windmolen. Ikzelf herinner me dat ik er ooit een zonnebloem heb gezien. En zo ontstaat langzaam mijn eigen persoonlijke kaart van dit gebied, van de weide. Waarin ik mijn persoonlijke weg kan vinden. Die waarschijnlijk nergens toe leidt, maar die ik wel kan afwandelen. Het is misschien beter nooit op zoek te gaan. Zoals De Martelaere ook zegt dat het beter is niet te krabben. Maar, besluit ze, ‘wie nooit heeft gekrabd, op een zwoele zomernacht, nat van het zweet, uitgeput en slapeloos, met het scherp van de nagels en tot bloedens toe, hopeloos en zonder verlichting – wie nooit heeft ondervonden hoe het genot uiteindelijk toch nog een gestalte kan worden van de kwelling – die heeft misschien ook wel een kleinigheid gemist’. Zo ook met het wandelen op de onbevattelijke weide van zingevingsvragen.

Ik weet niet of mijn persoonlijke kaart van deze weide u enigszins geholpen heeft. Maar een paaltje in de grond slaan waarop staat ‘Niet langs hier!’ telt vast ook. Daarmee hoeven we in elk geval niet allemaal in hetzelfde moeras te belanden.