DRIFT, januari 2020

Herman Simissen *

‘If liberty means anything at all it means the right to tell people what they do not want to hear’.
George Orwell

Vijfenzeventig jaar geleden publiceerde de Oostenrijks-Engelse filosoof Karl Popper zijn vermaarde The Open Society and its Enemies. Dit boek was een gedreven aanval op wat Popper zag als de grondslagen van het nationaalsocialisme dat in de jaren dertig in Duitsland en Oostenrijk de macht had gegrepen en een totalitair bewind had gevestigd. Tegenover dit totalitaire regime plaatste Popper het ideaal van een open samenleving, waarin politieke beslissingen zouden voortvloeien uit een onbeperkte en voortdurende uitwisseling van ideeën en argumenten. Algemeen uitgangspunt van Popper is de idee dat de mens feilbaar is – een mens, ieder mens, kan zich vergissen. Dat is geen enkel probleem, als een mens maar beseft dat hij of zij feilbaar is en bereid is van zijn of haar fouten te leren. Dit vergt een open houding: een mens dient open te staan voor kritiek, voor de argumenten van anderen, en ontvankelijk te zijn voor hun opvattingen. ‘De ander zou gelijk kunnen hebben’, zoals de Duitse filosoof Hans Georg Gadamer deze houding – weliswaar in een heel ander verband – ooit omschreef. De belangrijkste taak van een overheid in een open samenleving is, aldus Popper, de onbeperkte uitwisseling van argumenten en opvattingen mogelijk te maken, onder meer door het garanderen en bewaken van de vrijheid van meningsuiting en, in samenhang daarmee, de persvrijheid.

In de hedendaagse westerse wereld worden de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid als vanzelfsprekendheden beschouwd. Beide zijn verankerd in grondwetten, en staan niet ter discussie. Helaas wil dit geenszins zeggen dat zij in de Westerse wereld niet onder druk staan – de bedreiging van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid heeft andere vormen aangenomen. Dit kan het eenvoudigste worden geïllustreerd aan de hand van het voorbeeld van Italië ten tijde van premier Silvio Berlusconi. Berlusconi probeerde hem onwelgevallige critici monddood te maken, niet door hen hun rechten te ontzeggen, maar door hen hun podia te ontnemen. Hij concentreerde zoveel mogelijk media – kranten, tijdschriften, televisiekanalen – binnen het conglomeraat van zijn bedrijven, en zorgde ervoor dat kritische geluiden niet werden toegelaten in ‘zijn’ media. Een criticus mocht zeggen wat hij of zij wilde, maar had nauwelijks nog podia om de kritiek te verspreiden. Al is Italië een extreem voorbeeld, in zekere zin voltrok en voltrekt wat zich daar gebeurde ook elders. Het blindelings vertrouwen op de werking van de markt, het bezuinigen op subsidies aan media heeft immers op termijn hetzelfde gevolg: een verschraling van het medialandschap. Steeds meer podia vallen weg; wat rest is een steeds eenvormiger pers waarin de ruimte om afwijkende meningen te uiten steeds beperkter wordt. Dit heeft ontegenzeggelijk invloed op de kwaliteit van het publieke debat en daarmee, uiteindelijk, op de kwaliteit van de democratie.

Steun voor diversiteit in de pers, voor een publiek debat, voor een open samenleving werd de laatste decennia ook uitgesproken vanuit – ten minste voor sommigen – onverwachte hoek, door achtereenvolgens de pausen Benedictus XV en Franciscus. Een levend geloof, een levende kerk, gedijt – zo is hun stellige overtuiging – het beste in een open samenleving, niet in een totalitair regime. Dit vergt van katholieken, zeker van katholieke intellectuelen, een houding van openheid: de bereidheid kennis te nemen van de opvattingen van anderen, open te staan voor hun argumenten, en – zonder de eigen overtuigingen te verloochenen – de discussie met anderen aan te gaan. Volgens paus Franciscus is het ronduit misplaatst zich terug te trekken in eigen bastions en zich te wentelen in het (al dan niet vermeende) eigen gelijk. Geven kerkelijke waardigheidsbekleders zich daaraan over, dan is dat in zijn ogen zelfs een vorm van ‘klerikalistisch machtsmisbruik’. Angst voor de niet-katholieke buitenwereld is gewoonweg verkeerd: zij dient met een open blik te worden bezien en verkend. Deze opvatting van de paus sluit overigens geheel aan bij de traditie van de Ignatiaanse spiritualiteit, die zich evenmin wil afkeren van de wereld, maar juist een houding van openheid naar de wereld voorstaat.

Streven heeft sinds de jaren zestig van de vorige eeuw – vanaf dat Frans Van Bladel sj hoofdredacteur was – volgens deze benadering willen werken. Vanuit de eigen achtergrond heeft het blad willen openstaan voor een verscheidenheid aan meningen, opvattingen en ideeën, om zo bij te dragen aan het publieke debat in het Nederlandse taalgebied. Dat wil natuurlijk geenszins zeggen dat er geen eisen aan bijdragen werden gesteld: bijdragen moesten getuigen van respect voor het onderwerp en van kennis van zaken, en op een voor een breed publiek zo toegankelijk mogelijke wijze zijn geschreven. Soms waren die bijdragen inhoudelijk niet eenvoudig, want simplificaties is Streven zoveel mogelijk uit de weg gegaan. Bij dit al zijn de achtereenvolgende redacties er nooit voor teruggeschrokken, eigenzinnige of afwijkende opvattingen te publiceren. Een enkel voorbeeld: onze redacteur Georges De Schrijver sj werd naar Rome ontboden om verantwoording af te leggen over zijn theologische denkbeelden die niet recht in de leer heetten te zijn – maar in Streven kon hij onbelemmerd publiceren. Noch de redactie, noch de leiding van zijn orde legde hem een strobreed in de weg, overtuigd als zij waren van de absolute integriteit van zijn denken.

Generaties lezers van Streven past veel dank aan de Vlaamse – en enige tijd ook Nederlandse – jezuïeten, die met grote persoonlijke inzet, met meer dan gulle geldelijke steun en met veel ruimdenkendheid het verschijnen van het blad als gedrukt tijdschrift mogelijk hebben gemaakt. Financiële beperkingen maken het vooreerst onmogelijk Streven als gedrukt tijdschrift voort te zetten. Maar vanuit de stellige overtuiging dat een blad als het onze een missie heeft, juist in een steeds eenvormiger en verschralend medialandschap, hebben redactie en redactieraad besloten hun werk voort te zetten, door het maken van een digitaal platform Streven. Ook dat wil een vrijplaats zijn, een ontmoetingsplaats voor uiteenlopende meningen en opvattingen, waar een kritische reflectie op ontwikkelingen in kunst, cultuur, filosofie, godsdienst, wereld- en levensbeschouwing, politiek en maatschappij mogelijk is.

Daarom wil deze bijdrage geen ‘Vaarwel’ zijn, maar een ‘Tot binnenkort’ op https://streventijdschrift.be/. Namens redactie en redactieraad alle goeds voor 2020!

Herman Simissen
Hoofdredacteur Streven