Herman Simissen

Recente bijdragen aan een debat

 

‘Toen kwam een Samaritaan die op reis was, bij hem; hij zag hem en kreeg medelijden; hij trad op hem toe en goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze; daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem. De volgende morgen haalde hij twee denariën te voorschijn, gaf ze aan de waard en zei: Zorg voor hem, en wat ge meer mocht besteden, zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden. Wie […] lijkt u de naaste te zijn van de man die in de handen van de rovers gevallen is?’

Lucas 10, 33-36

Zelden zal het debuut van een toneelschrijver zo geruchtmakend zijn geweest als dat van de Duitse auteur Rolf Hochhuth (1931). Zijn eersteling, Der Stellvertreter (De plaatsbekleder, 1963), leidde in binnen- en buitenland tot heftige reacties. Onderwerp van dit toneelstuk was de houding van het Vaticaan, en meer in het bijzonder van paus Pius XII (Eugenio Pacelli, 1876-1958, tot paus gekozen op 2 maart 1939), tegenover de vervolging van en moord op de joodse bevolking van Europa door de nationaal-socialisten tijdens het Derde Rijk. Hochhuth verweet Pius XII niet openlijk stelling te hebben genomen tegen de genocide. Deze aanklacht wordt in Der Stellvertreter bijvoorbeeld verwoord door Gerstein, een SS-officier:

Al zestien maanden weet Rome

hoe Hitler in Polen huishoudt: wáárom zwijgt

de paus daarover, waarom zegt hij niet, dat dáár

waar zijn kerktorens staan,

ook Hitlers schoorstenen roken?

Waar zondags de klokken luiden,

branden door de week de mensenovens: zó ziet

vandaag de dag het christelijke avondland eruit!2

Nog duidelijker wordt ze in het toneelstuk naar voren gebracht door de jezuïet Ricardo:

Helemaal níets doen – dat is even erg

als méédoen.

Of is – ik weet niet,

misschien nog mínder vergeeflijk.

Wij zijn immers priesters! Wat God nog wel

een beul vergeven kan, vergeeft

hij priesters niet, vergeeft hij niet

de paus!3

Met Der Stellvertreter leidde Hochhuth een vaak zeer felle discussie in over de opstelling van paus Pius XII en de katholieke kerk tijdens de Tweede Wereldoorlog – een discussie die tot op vandaag voortduurt, en zelfs juist de laatste tijd weer meer aandacht krijgt. Dit enerzijds omdat onlangs, onder de titel Amen, de verfilming van Der Stellvertreter door de Griekse regisseur Constantin Costa-Gavras in première ging. – Over de affiche van deze film ontwikkelde zich een controverse, die in Frankrijk zelfs tot een rechtszaak heeft geleid. De behoudende katholieke vereniging Agrif diende een aanklacht in, omdat de affiche een onnodige en publieke belediging van religieuze gevoelens zou zijn. Op de affiche, ontworpen door Oliviero Toscani, een fotograaf die vroeger voor Benetton werkte, worden een kruis en een hakenkruis in één beeld samengebracht. De aanklacht van Agrif werd overigens door de rechter afgewezen. – Anderzijds trekt de discussie over het Vaticaan en de Tweede Wereldoorlog de laatste tijd weer veel aandacht, omdat enkele nieuwe bijdragen aan dit debat zijn verschenen.

Recente publicaties

Van deze nieuwe bijdragen aan het debat over Pius XII en de Holocaust heeft het boek van de Engelse onderzoeksjournalist John Cornwell, dat in het Nederlands verschenen is onder de titel Hitlers Paus. De verborgen geschiedenis van Pius XII, verreweg de meeste aandacht getrokken. Cornwell herneemt de aanklacht van Hochhuth – en gaat zelfs nog verder. Hij schetst het portret van Pius XII als een paus die zich door Hitler als een pion liet gebruiken, en om die reden met recht Hitlers paus kan worden genoemd. Bovendien – en daarin gaat hij nog verder dan Hochhuth – beschuldigt Cornwell Pius XII van antisemitisme.

Al wijst hij meermaals op onjuistheden in het betoog van Cornwell, ook Michael Phayer staat in zijn studie The Catholic Church and the Holocaust, 1930-1965 bepaald kritisch ten aanzien van Pius XII. Hij stelt dat de houding van Pius XII eerst en vooral werd bepaald door angst voor het communisme: omdat Pius in het communisme een veel groter gevaar zou hebben gezien dan in het nationaal-socialisme, zou hij zich hebben onthouden van een openlijke veroordeling van de genocide op de joden. Bovendien wilde Pius, aldus Phayer, het koste wat het kost voorkomen dat Vaticaanstad, met al zijn kunstschatten en kostbaarheden, schade zou oplopen door oorlogshandelingen. Volgens Phayer werd het beleid van Pius ingegeven door verkeerde prioriteiten, en is dit de belangrijkste verklaring voor de houding van de katholieke kerk tegenover de jodenvervolging. Daarnaast wijst hij op de achtergrond van Pius XII als diplomaat, die geneigd was onder alle omstandigheden op diplomatieke middelen te blijven vertrouwen – middelen die juist op de nationaal-socialisten hoegenaamd geen indruk maakten.

Tegenover Cornwell en Phayer als critici van de paus staan vier andere auteurs die Pius XII juist verdedigen. De jezuïet Pierre Blet geeft in zijn boek Pie XII et la Seconde Guerre mondiale d’après les archives du Vatican op basis van vooral Vaticaanse archieven een overzicht van alle diplomatieke initiatieven die het Vaticaan ondernam in reactie op de jodenvervolging. Hij geeft daarmee een samenvatting van de Actes et Documents du Saint Siège relatifs à la Seconde Guerre, een elfdelige uitgave van bronnen met betrekking tot de Heilige Stoel en de Tweede Wereldoorlog, bij de publicatie waarvan Blet zelf was betrokken4.

Hans Jansen, in zijn lijvige boek De zwijgende paus? Protest van Pius XII en zijn medewerkers tegen de jodenvervolging in Europa, en Ronald Rychlak in Hitler, the war and the pope, gaan beiden uitgebreid in op het beleid dat Pius XII voerde, en verdedigen de stelling dat hij binnen de grenzen van het mogelijke vrijwel alles heeft gedaan om zo veel mogelijk joden van een wisse dood te redden. Daarbij gebruiken zij meer divers bewijsmateriaal dan Blet, die zich beperkt tot uitgegeven bronnen.

Ralph McInerny ten slotte verwoordt in zijn boek The Defamation of Pius XII de opvatting dat alle aanvallen op Pius XII moeten worden begrepen als aanval op de ene waarheid die door de katholieke kerk wordt vertegenwoordigd. The Defamation of Pius XII is daarmee niet in de laatste plaats een verdediging van de katholieke orthodoxie.

De vraag is nu hoe deze verschillende boeken, deze verschillende visies op Pius XII moeten worden geëvalueerd, en, uiteindelijk, hoe de opstelling van Pius XII tegenover de Endlösung der Judenfrage moet worden beoordeeld. Voor een goed begrip daarvan is het noodzakelijk, kort in te gaan op de houding van de kerk tegenover het nationaal-socialisme.

Mit brennender Sorge: encycliek over het nationaal-socialisme

Op 14 maart 1937 sprak de katholieke kerk zich uit over het nationaal-socialisme, toen paus Pius XI de encycliek Mit brennender Sorge publiceerde. In tegenstelling tot alle encyclieken die voordien waren verschenen, werd deze encycliek in het Duits uitgebracht – een duidelijke indicatie voor het belang dat Pius XI eraan hechtte dat juist ook Duitse katholieken kennis konden nemen van het oordeel van het Vaticaan over het nationaal-socialisme. De encycliek werd niet door Pius XI zelf opgesteld, maar, in samenspraak met de Duitse bisschoppen en in het bijzonder met Michael kardinaal Von Faulhaber (aartsbisschop van München en Freising), door diens staatssecretaris Eugenio kardinaal Pacelli – de latere paus Pius XII –, vanwege zijn expertise met betrekking tot Duitsland. Pacelli was immers vanaf 1917 pauselijk nuntius bij het Beierse hof geweest, en vanaf 1920 bekleedde hij dezelfde functie bij de Duitse rijksregering in Berlijn, totdat hij in 1930 naar Rome werd teruggeroepen om staatssecretaris van Pius XI te worden. In de volgende jaren droeg hij met name ook de verantwoordelijkheid voor het beleid met betrekking tot Duitsland. Zo was hij namens het Vaticaan de voornaamste auteur van het concordaat dat in 1933 tussen de Heilige Stoel en de Duitse regering werd gesloten.

In Mit brennender Sorge nu spreekt het Vaticaan zich publiekelijk en onomwonden uit tegen het nationaal-socialisme. Niet alleen behelsde de encycliek een krachtig protest tegen alle belemmeringen die de Duitse staat de katholieke kerk oplegde bij de uitoefening van haar activiteiten, daarenboven werd gesteld dat iemand die waarlijk katholiek is niet tegelijkertijd ook de nationaal-socialistische ideeën kan aanhangen. Katholicisme en nationaal-socialisme zijn fundamenteel onverenigbaar, en dus hoort een katholiek zich verre te houden van het nationaal-socialisme – zo zou deze encycliek in een notendop kunnen worden samengevat. Daarbij keerde het Vaticaan zich uitdrukkelijk tegen het racisme dat eigen is aan de nationaal-socialistische ideologie:

‘Wie het ras, of het volk, of de staat, of de staatsvorm, de dragers van de staatsmacht, of andere fundamentele waarden van menselijke gemeenschapsvorming, die binnen de grenzen van de aardse ordening een essentiële en eerbied afdwingende plaats innemen, uit haar aardse waardebepaling losmaakt, ze tot de hoogste norm van alle waarden, ook van de godsdienstwaarden maakt en in afgoderij vergoddelijkt, die verwringt en vervalst de door God geschapen en door God gewilde orde der dingen.’5

Deze veroordeling wordt even verder in de encycliek herhaald:

‘Slechts oppervlakkige geesten kunnen tot de dwaalleer vervallen, te spreken van een nationale god, van een nationale godsdienst; slechts deze kunnen de hersenschim najagen God, de Schepper van alles, de Koning en Wetgever van alle volkeren, in vergelijking met Wiens grootheid de volkeren nietig zijn als de druppels aan de wateremmer, binnen de grenzen van een enkel volk, in de door het bloed bepaalde beperking van één enkel ras in te sluiten.’6

De fundamentele onverenigbaarheid van katholicisme en nationaal-socialisme wordt kort en bondig als volgt samengevat:

‘Het hoogtepunt der openbaring, in het Evangelie van Jezus Christus bereikt, is definitief, is verplichtend voor altijd. Deze openbaring kent geen aanvullingen door mensenhand, zij kan nog veel minder vervangen en afgelost worden door de “openbaringen”, die zekere woordvoerders van heden uit de zogenaamde mythe van bloed en ras willen afleiden.’7

De encycliek leidde tot woedende reacties onder de nationaal-socialisten. Hitler zelf gaf opdracht alle exemplaren van Mit brennender Sorge in beslag te nemen. Twaalf drukkerijen werden – omdat de encycliek er was gedrukt en van daaruit was verspreid – gesloten en onteigend, en het personeel werd gearresteerd. De inhoudelijke reactie dat deze encycliek een voorbeeld was van ‘bolsjewistische’ propaganda, werd enkele dagen later impliciet weerlegd, toen het Vaticaan zich in de encycliek Divini Redemptoris evenzeer uitsprak tegen het communisme. De Duitse ambassadeur bij het Vaticaan, Diego von Bergen, tekende officieel protest aan tegen Mit brennender Sorge. Bij monde van kardinaal Pacelli wees het Vaticaan dit protest van de hand: er werd geen woord van de encycliek teruggenomen – ze bleef de grondslag van de houding van het Vaticaan tegenover het nationaal-socialistische regime in Duitsland.

De Tweede Wereldoorlog

Paus Pius XI overleed op 10 februari 1939; zijn staatssecretaris Eugenio kardinaal Pacelli werd tot zijn opvolger gekozen, en nam de naam Pius XII aan. In september van hetzelfde jaar brak de Tweede Wereldoorlog uit.

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog nam het Vaticaan tot uitgangspunt van zijn beleid, dat de onpartijdigheid werd bewaard. Het Vaticaan behoorde niet tot de strijdende partijen, en wilde zich onder geen beding bij een van de strijdende partijen aansluiten. Maar voor het Vaticaan was onpartijdigheid nadrukkelijk niet hetzelfde als neutraliteit: neutraliteit wekte al te zeer de indruk van passiviteit, van een afwachtende houding – terwijl het Vaticaan juist een actieve rol wilde spelen. Juist de houding van onpartijdigheid liet de mogelijkheid tot actieve diplomatieke beïnvloeding van beide strijdende partijen open: had het Vaticaan zich aangesloten bij een van de strijdende partijen, dan was de mogelijkheid tot beïnvloeding van de andere partij daarmee afgesloten geweest.

Van deze mogelijkheid tot actieve beïnvloeding van de strijdende partijen maakte het Vaticaan veelvuldig gebruik. Uiteraard voert het te ver, in het kader van deze bijdrage uitputtend in te gaan op deze diplomatieke protesten; laat ik daarom volstaan met het noemen van twee van de talrijke mogelijke voorbeelden. Vanaf de zomer van 1941 werden in Vichy-Frankrijk buitenlandse joden opgepakt en gedeporteerd. Dit leidde onmiddellijk tot een diplomatiek protest van de pauselijke nuntius bij de Vichy-regering, Valerio Valeri; ook bij de ambassadeur van Vichy-Frankrijk bij de Heilige Stoel werd een protest ingediend. In juli 1942 volgden opnieuw formele diplomatieke protesten van het Vaticaan bij de regering van Vichy-Frankrijk, toen ook Franse joden werden vervolgd en gedeporteerd. De meeste diplomatieke protesten van het Vaticaan werden echter gericht aan de Duitse regering. In 1943 stuurde Pius XII zelfs zijn nuntius in Berlijn, Cesare Orsenigo, naar Hitler in Berchtesgaden, om de behandeling van de joden in Duitsland en de bezette gebieden aan de orde te stellen. Alleen al het noemen van het onderwerp bracht Hitler tot razernij – het gesprek werd als beëindigd beschouwd, en leidde niet tot verbeteringen in het lot van de joden.

Een tweede reden waarom het Vaticaan zijn onpartijdigheid wilde handhaven was, dat dit de mogelijkheid bood om daadwerkelijk hulp te bieden aan de slachtoffers van de oorlog, met toestemming van beide strijdende partijen. Met het oog hierop werd kort na het uitbreken van de oorlog de Pauselijke Hulp Commissie, met agentschappen in verschillende Europese landen opgericht, die levensmiddelen en kleding verspreidde onder slachtoffers van de oorlog. Deze organisatie bleef gedurende de hele oorlog haar werkzaamheden voortzetten, al werd ze herhaaldelijk in haar activiteiten belemmerd – door beide strijdende partijen, die wilden voorkomen dat de vijand baat zou hebben bij het werk van deze commissie. Naast deze commissie werd het Vaticaans Informatie Bureau opgericht, dat op verzoek inlichtingen probeerde te verschaffen over de verblijfplaats van krijgsgevangenen en vermisten. Beide organisaties – de Pauselijke Hulp Commissie en het Vaticaans Informatie Bureau – werkten regelmatig samen met het Internationale Rode Kruis, dat net als het Vaticaan zijn formele onpartijdigheid bewaarde tijdens de oorlog.

Maar al bewaarde het Vaticaan zijn onpartijdigheid – om, zoals gezien, enerzijds de strijdende partijen langs diplomatieke weg te kunnen beïnvloeden, en anderzijds hulp te kunnen bieden aan de slachtoffers van de oorlog –, dat betekende geenszins dat het Vaticaan zich onthield van uitspraken over de oorlog. In zijn eerste encycliek, Summi Pontificatus van 20 oktober 1939, reageerde paus Pius XII onder meer op het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. In deze encycliek veroordeelde de paus – in aansluiting bij de inhoud en terminologie van Mit brennender Sorge – dwaalleren die de staat verheerlijken, waarbij naast aan het nationaal-socialisme ook aan het communisme dient te worden gedacht:

‘De staat beschouwen als doel, waarop alles gericht, waaraan alles ondergeschikt is, heeft als noodzakelijk gevolg: schade en benadeling van de duurzame, ware welvaart der volken. En dat gebeurt zeker, hetzij zulk een onbeperkte macht aan de staat wordt toegekend als gevolmachtigde van de natie, van het volk, of van een of andere klasse van burgers, hetzij de staat, als absolute heerser en aan absoluut niemand onderworpen, zulk een onbeperkte macht uit eigen beweging aan zich trekt.’8

De gevolgen van een dergelijke verheerlijking van de staat zijn, aldus Pius XII, gevaarlijk voor de internationale politieke verhoudingen:

‘De theorie, die aan de staat een bijna onbegrensd gezag toekent, eerbiedwaardige broeders, is een dwaling, die niet alleen verderfelijk is voor het innerlijk leven der natiën en voor een goedgeregelde vooruitgang en bevordering van haar welvaart, maar zij brengt ook een groot nadeel toe aan de betrekkingen tussen de volken onderling. Immers, zij breekt de eenheid, waardoor alle staten onderling verbonden moeten zijn, zij berooft het volkenrecht van zijn waarde en vastheid, en maakt, doordat zij de weg baant tot een schending der rechten van anderen, een vreedzaam en rustig samenleven uiterst moeilijk.’9

Eerder in dezelfde encycliek had Pius XII er al op gewezen, dat liefde voor het vaderland ‘[…] niet in botsing, niet in tegenstrijd [mag] komen met het gebod der christelijke liefde jegens alle mensen, dat ook alle anderen, met hun belangen, in het vredestralend licht der liefde plaatst’10. Hij riep de gelovigen op, hulp te verlenen aan de slachtoffers van de oorlog:

‘Intussen, eerbiedwaardige broeders, moet men zijn krachten inspannen, om allen, vooral hen die door de rampen van de oorlog worden geteisterd, te laten ondervinden, dat de plicht der christelijke liefde, de grondzuil van Christus’ rijk, niet maar een ijdel woord is, doch integendeel volle werkelijkheid en waarheid. […] Wij koesteren dan ook het volle vertrouwen, dat al onze kinderen, zij bijzonder, die voor de slagen van de oorlog gevrijwaard zijn, op het voorbeeld van de goddelijke Samaritaan, naar vermogen hun zorgen zullen wijden aan hen, die als slachtoffers van de oorlog een bijzonder recht hebben niet alleen op ons medelijden maar ook op onze hulp.’11

De verwijzing naar de parabel van de barmhartige Samaritaan is in dit verband van bijzonder belang. In zijn toespraken en preken tijdens de Tweede Wereldoorlog verwees Pius XII veelvuldig naar juist deze parabel; deze verwijzing was een oproep om slachtoffers van de oorlog waar mogelijk te helpen, ongeacht hun nationaliteit, geloof of ras, – want de strekking van deze parabel is immers dat men iemand in nood moet helpen, ongeacht zijn afkomst. Ze was bedoeld als niet minder dan een oproep – en werd door tijdgenoten ook als zodanig begrepen – om juist ook de joodse slachtoffers van het nationaal-socialisme te helpen.

Pius XII veroordeelde de ideologie van het nationaal-socialisme niet alleen in de encycliek Summi Pontificatus, maar ook bij andere gelegenheden. Zo sprak hij zich in zijn kerstboodschap van 24 december 1941 openlijk uit tegen de vervolging van nationale minderheden. Hij bepleitte, als alternatief voor de Neue Ordnung von Europa waarover de nationaal-socialisten spraken, een nieuwe orde gebaseerd op de zedenwet ‘die van God gegeven’ is. Binnen die nieuwe orde ‘is er geen plaats voor de openlijke of sluw verborgen onderdrukking van de eigenaardigheden in cultuur en taal van nationale minderheden, voor het belemmeren of bekrimpen van haar economische capaciteiten, voor de beperking of vernietiging van haar natuurlijke vruchtbaarheid’12. Een jaar later, in zijn kerstboodschap van 1942, stelde Pius XII dat de hele mensheid ‘aan de honderden en duizenden personen, die zonder enige eigen schuld, alleen om redenen van nationaliteit of ras, tot de dood of tot een geleidelijk uitsterven bestemd zijn’13 de belofte verschuldigd is een nieuwe samenleving op te bouwen op grond van christelijke beginselen.

Door latere critici14 van paus Pius XII zijn deze veroordelingen van nationaal-socialisme en jodenvervolging veelvuldig gekritiseerd als te omfloerst en halfhartig – met name omdat de joden niet met zoveel woorden worden genoemd. Het is inderdaad zo, dat de paus bepaald terughoudend was in zijn formuleringen. Deze terughoudendheid werd echter eerst en vooral ingegeven door eerdere ervaringen. Openlijker veroordelingen hadden immers doorgaans geleid tot represailles, juist tegen degenen ten gunste van wie werd geprobeerd te interveniëren. Een bekend, maar zeker niet het enige voorbeeld daarvan, is de Duitse reactie op het openbare protest van het Nederlandse episcopaat tegen de jodenvervolging, dat op 26 juli 1942 in de Nederlandse kerken werd voorgelezen. De Duitse represailles waren niet gericht tegen de katholieke kerk, maar tegen het joodse volksdeel.

Maar al was Pius XII terughoudend in zijn formuleringen, dat wil geenszins zeggen dat zijn boodschap niet werd begrepen: voor zijn tijdgenoten was het volstrekt duidelijk wat de paus bedoelde te zeggen. Tekenend is de reactie van de nationaal-socialisten op de kerstboodschap van 1942: geprobeerd werd alle gedrukte exemplaren van de kerstboodschap te vernietigen. Namens de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Joachim von Ribbentrop tekende de Duitse ambassadeur bij de Heilige Stoel, Diego von Bergen, protest aan tegen de toespraak, omdat de paus volgens de Duitse regering zijn onpartijdigheid had laten varen en alles veroordeelde waar het nationaal-socialisme voor stond. Even tekenend is dat de New York Times paus Pius XII prees om zijn stellingname tegen het nationaal-socialisme, ‘als hij de aanval opent op de gewelddadige bezetting van gebieden, de verbanning en vervolging van mensen om geen reden anders dan hun ras of politieke opvattingen’15. Latere critici van Pius XII, die zijn veroordeling van nationaal-socialisme en jodenvervolging afdoen als te halfslachtig en omzichtig, lijken zich dan ook niet te realiseren dat zijn uitspraken in de context van de tijd waarin ze werden gedaan volkomen duidelijk waren. Waarop zouden ze anders betrekking hebben gehad?

De steun van het Vaticaan aan de vervolgde joden bleef niet beperkt tot woorden, maar uitte zich evenzeer in daden. Ook critici van paus Pius XII als Cornwell en Phayer erkennen dat, bij een conservatieve schatting, 850.000 tot 900.000 joden van een zekere ondergang zijn gered door interventies of hulp vanuit de katholieke kerk. Die hulp nam uiteenlopende vormen aan. Zo werden joden ondergebracht in kloosters – ook in slotkloosters, waar geen leken mochten komen; ontheffing van deze kerkrechtelijke bepaling kon alleen door de paus worden gegeven, zodat paus Pius XII persoonlijk heeft toegestemd in het verblijf van joden in deze kloosters. Op deze manier kon bijvoorbeeld 83% van de joodse bevolking van Rome de oorlog overleven. Aan talrijke joden werden vervalste doopbewijzen verstrekt, zodat zij op grond van hun katholicisme niet werden gedeporteerd; zo ging ongeveer 60% van de joden in Zagreb over tot het katholicisme, om zo hun leven te redden. Daarnaast hielp het Vaticaan bij de emigratie van joden, zolang dit nog mogelijk was. Diplomatieke interventie van de Heilige Stoel in Slowakije in januari 1943 droeg eraan bij dat voorlopig werd afgezien van deportaties. Deze voorbeelden zouden met tal van andere kunnen worden aangevuld.

Conclusie

Op grond van het met name door Rychlak en in mindere mate ook Jansen en Blet gepresenteerde bewijsmateriaal is het moeilijk vol te houden dat Pius XII een zwijgende paus was. Pius XII heeft herhaaldelijk – langs diplomatieke weg, maar ook openlijk – stelling genomen tegenover nationaal-socialisme en jodenvervolging; daarnaast heeft de katholieke kerk zich onder leiding van de paus actief ingezet om joden te redden. – Dit wil overigens geenszins zeggen dat er niet ook individuele katholieken, onder wie ook kerkelijke waardigheidsbekleders, betrokken waren bij de vervolging van en moord op joden; een berucht voorbeeld is de priester Jozef Tiso (1887-1947), dictator van de Eerste Slowaakse Republiek die in 1939 als Duits protectoraat werd gevormd. Het beleid van het Vaticaan, van de kerk als instituut echter richtte zich tegen nationaal-socialisme en jodenvervolging. – Op basis van het nu bekende bewijsmateriaal moet dan ook worden geconstateerd dat de kritiek op Pius XII niet gerechtvaardigd is: dit leidt tot de conclusie dat Pius al het mogelijke heeft gedaan om de vervolging van en moord op het joodse volksdeel van Europa te voorkomen.

Vanzelfsprekend valt het in beginsel niet uit te sluiten dat in de toekomst bewijsmateriaal wordt ontdekt dat in een andere richting wijst. In dit licht bezien valt het toe te juichen dat het Vaticaan onlangs heeft besloten ook het niet eerder beschikbare materiaal in Vaticaanse archieven, dat betrekking heeft op paus Pius XII, vrij te geven voor historisch onderzoek. Het zou echter bepaald geen verrassing zijn als het nu beschikbaar gekomen archiefmateriaal de conclusie bevestigt en zelfs versterkt, dat Pius XII een principieel tegenstander was van nationaal-socialisme en jodenvervolging. Het nu bekende bewijsmateriaal wijst immers in die richting – het laat zien dat Pius XII, in aansluiting bij de veroordeling van het nationaal-socialisme door Pius XI in Mit brennender Sorge, heeft vastgehouden aan een samenhangend beleid dat gericht was tegen nationaal-socialisme en jodenvervolging. Gezien de consequente wijze waarop tijdens de oorlogsjaren uitvoering werd gegeven aan dit beleid, lijkt het onwaarschijnlijk dat nieuw bewijsmateriaal aanleiding zal gaan geven tot andere conclusies – al mag dit uiteraard nooit worden uitgesloten.

Op grond van dit alles verdienen twee conclusies die de Britse historicus William Rubinstein trekt in zijn boek The Myth of Rescue vooralsnog alle instemming. De eerste van deze conclusies heeft betrekking op de rol van het Vaticaan tijdens de Tweede Wereldoorlog:

‘Naar alle waarschijnlijkheid – een waarschijnlijkheid vermoedelijk grenzend aan bijna-zekerheid – had Hitler zich in het geheel niet bekommerd om welke uitspraak ook over de joden van het Vaticaan (dat het nazi-antisemitisme had veroordeeld voor de oorlog begon). In theorie, en achteraf bezien, had de paus alle katholieke leden van de SS (of van de nazi-partij) kunnen excommuniceren, hoewel het enige waarschijnlijke gevolg van een dergelijke uitspraak zou zijn geweest dat de nazi’s de paus als een agent van het “joodse bolsjewisme” en een bedrieger hadden veroordeeld. Het Vaticaan had meer invloed op katholieke satellietstaten zoals Hongarije, die het met goed gevolg aanwendde wanneer het maar kon.’16

De tweede conclusie van Rubinstein heeft een meer algemene strekking, maar is zeker niet minder belangrijk:

‘Het kan niet krachtig genoeg worden benadrukt, dat de verantwoordelijkheid voor de Holocaust alleen en geheel rust bij Adolf Hitler, de SS en hun medeplichtigen, en bij niemand anders. Bij het zoeken naar een rationele verklaring voor de grootste misdaad van de moderne geschiedenis, is het belangrijk dat we geen schuld toeschrijven aan hen die onschuldig waren.’17

Terug naar de boeken die de aanleiding vormden tot dit artikel: hoe moeten die nu worden beoordeeld? Het geruchtmakende boek van John Cornwell is zonder meer een slecht boek: het staat vol met suggestieve redeneringen en kenmerkt zich door een gebrekkige omgang met het gebruikte bewijsmateriaal. Laat ik één typerend voorbeeld geven. Cornwell beweert dat het concordaat dat in 1933 tussen Duitsland en de Heilige Stoel werd gesloten – en hij beschouwt Pius XII, destijds nog staatssecretaris van Pius XI, als de belangrijkste verantwoordelijke voor de inhoud van dit verdrag – de vestiging van de nationaal-socialistische dictatuur mede mogelijk heeft gemaakt, omdat in het concordaat werd overeengekomen dat priesters en leden van religieuze instellingen geen functie mochten bekleden in politieke partijen. Daardoor werden, aldus Cornwell, politieke partijen – en met name de overwegend katholieke Zentrumspartei – verzwakt, en zo konden die geen buffer vormen tegen het nationaal-socialisme. Maar Cornwell realiseert zich daarbij klaarblijkelijk niet dat in het Derde Rijk alle politieke partijen werden opgeheven, behalve de NSDAP; en evenmin, dat deze bepaling tevens inhield dat priesters dus ook geen lid van de NSDAP mochten worden, en dat juist dit gegeven katholieken ervan weerhouden kan hebben toe te treden tot deze partij.

Het boek van Michael Phayer is heel wat genuanceerder en minder tendentieus. Phayer slaagt er evenwel niet in, beide aspecten van zijn centrale stelling – Pius XII zweeg over de jodenvervolging, omdat hij in het communisme een grotere dreiging zag dan in het nationaal-socialisme – met bewijsmateriaal te onderbouwen, reden waarom ook deze studie de toets der kritiek uiteindelijk niet kan doorstaan.

De apologie voor Pius XII van Ralph McInerny is evenmin een goed boek. De verontwaardigde toon waarop de auteur alle kritiek op paus en kerk probeert te weerleggen, doet afbreuk aan de inhoud van zijn betoog.

De studie van Pierre Blet is wat dit betreft beter geslaagd, maar toch kan ook dit boek althans deze lezer niet volledig overtuigen: enerzijds vanwege de beperkingen in het bewijsmateriaal dat Blet gebruikt, anderzijds vanwege de gebrekkige annotatie in dit boek. Aan het begin van ieder hoofdstuk noemt Blet het materiaal waarop het betreffende hoofdstuk is gebaseerd, maar welke uitspraak nu teruggaat op welke bron blijft onduidelijk.

Ditzelfde verwijt kan De zwijgende paus? van Hans Jansen worden gemaakt: hij annoteert meestentijds op dezelfde wijze als Blet. Maar omdat Jansen veel van zijn bewijsmateriaal uitvoerig citeert, doet deze werkwijze minder afbreuk aan zijn studie. Hij slaagt er zo in, aannemelijk te maken dat de kritiek op Pius XII misplaatst is, want niet in overeenstemming met het nu bekende bewijsmateriaal.

Het boek van Ronald Rychlak ten slotte is het beste van de zes die hier aan de orde zijn gekomen. Rychlak baseert zich op heel uiteenlopend bewijsmateriaal, en geeft steeds zeer zorgvuldig aan op welke specifieke bron zijn verschillende uitspraken zijn gebaseerd. Hij schetst met overtuigingskracht het beeld van paus Pius XII die nationaal-socialisme en jodenvervolging consequent en openlijk, maar, beducht voor represailles tegen juist de joden, ook omzichtig afwees, die zich inzette om zo veel mogelijk joden te redden, en daarbij zijn volledige persoonlijke vermogen uitgaf, en die bij zijn overlijden in 1958 met recht door tal van joodse politieke en religieuze leiders – bijvoorbeeld door de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Golda Meir – werd geprezen om zijn optreden tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Epiloog

In de discussie over Pius XII speelde Der Stellvertreter van Rolf Hochhuth een belangrijke rol: het toneelstuk van Hochhuth immers gaf de aanzet tot uitvoerige debatten over het beleid van deze paus. In de besprekingen van dit toneelstuk werd uitgebreid ingegaan op de verdiensten en feilen van het historisch onderzoek waarop Der Stellvertreter gebaseerd heet te zijn, maar is merkwaardig weinig aandacht besteed aan één aspect van dit stuk, namelijk de geschiedopvatting waarvan Hochhuth uitgaat. Hochhuth stelt in de historische toelichting bij zijn toneelstuk, dat hij werd geïnspireerd door de geschiedopvatting van de Duitse filosoof Theodor Lessing (1872-1933), en met name door diens boek Geschichte als Sinngebung des Sinnlosen (1919). Inderdaad is de invloed van Lessing te onderkennen in bijvoorbeeld de volgende passage:

De waarheid is bij de overwinnaar – die

immers ook de geschiedschrijver regeert.

En omdat de wereldse geschiedenis – stokoude

wijsheid – pas dan een zin vertoont

als de historici er haar een geven,

kan je zelf wel nagaan

hoeveel voetnoten de overwinnaar Hitler

zo ongeveer zou toestaan aan de Joden… 18

Deze passage is een getrouwe weergave van een van de centrale ideeën in het boek van Lessing. Kenmerkend voor de geschiedopvatting van Lessing is dat geschiedschrijving naar zijn mening geen Wissenschaft is, maar Willenschaft. Een analyse van de geschiedschrijving leert, aldus Lessing, dat historici altijd schrijven vanuit het perspectief van de overwinnaar. De geschiedenis van het kolonialisme wordt geschreven uit Europees perspectief, niet vanuit het perspectief van de gekoloniseerde volken. De historicus vereenzelvigt zich met de overwinnaar, en draagt (veelal onbewust) de waarden van de overwinnaar uit, zo stelt Lessing. Geschiedschrijving kan daarmee per definitie niet ‘waar’ zijn. Maar, als geschiedschrijving niet ‘waar’ kan zijn, en altijd al bepaalde waarden uitdraagt – dan kan dit beter bewust gebeuren. Geschiedschrijving zou zich daarom in dienst moeten stellen van ethische idealen, en zo moeten bijdragen aan de strijd voor gerechtigheid, volgens Lessing. Daarom moet de historicus niet streven naar een per definitie toch al onbereikbare waarheid, maar veeleer de geschiedenis beschrijven zoals hij wil dat ze zich heeft voltrokken – om zo als inspiratiebron te kunnen dienen in de strijd om gerechtigheid. Het moge duidelijk zijn dat voor Lessing de grens tussen geschiedschrijving en (politieke) propaganda niet bestond: de bestaande geschiedschrijving propageerde naar zijn opvatting (vaak onbewust) bepaalde idealen, daartegenover bepleitte hij een geschiedschrijving die bewust idealen uitdroeg en zichzelf zo tot instrument maakte in de strijd om gerechtigheid.

Het heeft er alle schijn van dat Hochhuth in Der Stellvertreter, geïnspireerd door Lessing, de geschiedenis beschrijft zoals hij wil dat ze zich heeft voltrokken, en dat, in overeenstemming met de opvatting van geschiedenis van Lessing, ‘waarheid’ daarbij voor hem geen criterium was. Maar, terwijl Lessing heel duidelijk een ethisch ideaal voor ogen heeft waaraan de geschiedschrijving zou moeten bijdragen, is het vooralsnog veel minder duidelijk wat Hochhuth met zijn toneelstuk beoogde. Een ethisch ideaal lijkt er immers bepaald niet mee gediend. En deze constatering roept dan toch de vraag op, hoe het grote succes van dit toneelstuk van Hochhuth kan worden verklaard, en vooral ook hoe het mogelijk is dat het beeld dat hij van Pius XII schetst al te vaak in publieke debatten nog altijd kritiekloos wordt aanvaard en herhaald.

 

[1] Dit artikel werd geschreven naar aanleiding van:

Pierre Blet, s.j., Pie XII et la Seconde Guerre mondiale d’après les archives du Vatican, Perrin, Parijs, 1997;

John Cornwell, Hitlers Paus. De verborgen geschiedenis van Pius XII, Balans/Van Halewijck, Amsterdam/Leuven, 2000;

Hans Jansen, De zwijgende paus? Protest van Pius XII en zijn medewerkers tegen de jodenvervolging in Europa, Kok, Kampen, 2000;

Michael Phayer, The Catholic Church and the Holocaust, 1930-1965, Indiana University Press, Bloomington en Indiana, 2000;

Ronald J. Rychlak, Hitler, the war and the pope, Our Sunday Visitor, Huntington (Indiana), 2000;

Ralph McInerny, The Defamation of Pius XII, St. Augustine’s Press, South Bend (Indiana), 2001.

Een eerste versie van dit artikel werd van kanttekeningen voorzien door pater G.W. Pieterse, S.C.J.; van zijn suggesties heb ik dankbaar gebruikgemaakt.

[2] Rolf Hochhuth, De plaatsbekleder. Toneelspel, Amsterdam, 1964, vertaald door Gerrit Kouwenaar, blz. 133; vgl. Rolf Hochhuth, Der Stellvertreter. Ein christliches Trauerspiel, Reinbek bei Hamburg, 1976 (eerste druk 1963), blz. 118-119: ‘Seit sechzehn Monaten weiß Rom, / wie Hitler in Polen wütet: Warum sagt / der Papst kein Wort dazu, daß dort, / wo seine Kirchtürme stehen, / auch Hitlers Schornsteine rauchen? / Wo sonntags die Glocken läuten, / brennen werktags die Menschenöfen: / so sieht heute das christliche Abendland aus!’

[3] Op. cit., blz. 139; in het Duits, blz. 124: ‘Nichts tun – das ist so schlimm / wie mittun. / Es ist – ich weiß nicht, / vielleicht noch weniger verzeihlich. / Wir sind doch Priester! Einem Henker, ja, / Priestern, dem Papst, / kann Gott das nicht verzeihen.’

[4] Pierre Blet, Robert A. Graham, Angelo Martini en Burkhart Schneider (red.), Actes et Documents du Saint Siège relatifs à la Seconde Guerre, 11 boeken in 12 delen, Vaticaanstad, 1965-1981.

[5] Mit brennender Sorge. Encycliek van paus Pius XI van 14 maart 1937 over de toestand der katholieke kerk in Duitsland, Hilversum, 1949, blz. 24; aldaar ook de Duitse tekst: ‘Wer die Rasse oder das Volk oder den Staat oder die Staatsform, die Träger der Staatsgewalt oder andere Grundwerte menschlicher Gemeinschaftsgestaltung – die innerhalb der irdischen Ordnung einen wesentlichen und ehrengebietenden Platz behaupten – aus dieser ihrer irdischen Wertskala herauslöst, sie zur höchsten Norm aller, auch der religiösen Werte macht und sie mit Götzenkult verherrlicht, der verkehrt und fälscht die gottgeschaffene und gottbefohlene Ordnung der Dinge.’

[6] Op. cit., blz. 25; Duitse tekst op blz. 26: ‘Nur oberflächliche Geister können der Irrlehre verfallen, von einem nationalen Gott, von einer nationalen Religion zu sprechen; können den Wahnversuch unternehmen, Gott, den Schöpfer aller Welt, den König und Gesetzgeber aller Völker, vor Dessen Größe die Nationen klein sind wie Tropfen am Wassereimer, in die Grenze eines einzelnen Volkes, in die blutmäßige Enge einer einzelnen Rasse einkerkern zu wollen.’

[7] Op. cit., blz. 29-30; Duitse tekst aldaar: ‘Der im Evangelium Jesu Christi erreichte Höhepunkt der Offenbarung ist endgültig, ist verpflichtend für immer. Diese Offenbarung kennt keine Nachträge durch Menschenhand, kennt erst recht keinen Ersatz und keine Ablösung durch die willkürlichen “Offenbarungen”, die gewisse Wortführer der Gegenwart aus dem sogenannten Mythus von Blut und Rasse herleiten wollen.’

[8] Summi Pontificatus. Eerste encycliek van Paus Pius XII van 20 october 1939, Hilversum, 1953 (tweede druk), blz. 55; Latijnse tekst aldaar.

[9] Op. cit., blz. 61; Latijnse tekst aldaar.

[10] Op. cit., blz. 50; Latijnse tekst aldaar.

[11] Op. cit., blz. 83; Latijnse tekst aldaar.

[12] Geciteerd uit Hans Jansen, op. cit., blz. 222.

[13] Geciteerd uit op. cit., blz. 230.

[14] Onder hen bijvoorbeeld Gary Wils, in zijn boek Papal Sin. Structures of Deceit, Doubleday, New York, 2000; zie over dit boek Jef Van Gerwen, ‘Het pausdom op het slechte pad’, in Streven, maart 2002, blz. 213-226.

[15] Geciteerd uit R. Rychlak, op. cit., blz. 178; in het Engels: ‘when he assails violent occupation of territory, the exile and persecution of human beings for no reason other than race or political opinion’.

[16] William D. Rubinstein, The Myth of Rescue. Why the democracies could not have saved more Jews from the Nazis, Londen en New York, 1997, blz. 101. In het Engels: ‘In all likelihood – a likelihood probably amounting to a near-certainty – Hitler would have paid no heed whatever to any pronouncement on the Jews made by the Vatican (which had denounced Nazi anti-semitism before the war began). Theoretically, and in hindsight, the Pope might have excommunicated all Catholic members of the SS (or of the Nazi Party) although the only likely effect of such a pronouncement would have been that the Nazis denounced the Pope as an agent of “Judeo-Bolshevism” and an imposter. The Vatican had more influence on Catholic sattelite states such as Hungary, which it used to good effect whenever it could.’

[17] Op. cit., blz. 216. In het Engels: ‘[I]t cannot be emphasised too strongly that the responsibility for the Holocaust lies solely and wholly with Adolf Hitler, the SS and their accomplices, and with no one else. In searching for a rational explanation of modern history’s greatest crime, it is important that we not assign guilt to those who were innocent.’

[18] Rolf Hochhuth, op. cit., blz. 95; in het Duits, blz. 85: ‘Die Wahrheit ist beim Sieger – der / die Geschichtsschreiber doch auch regiert. / Und da die irdische Geschichte – alte / Weisheit – erst einen Sinn erkennen läßt, / wenn die Historiker ihr einen geben, / so kannst du dir ja wohl errechnen, / wie viele Fußnoten der Sieger Hitler / etwa den Juden zugestehen würde.’