Hans Achterhuis

 

De scènes zijn alledaags en herkenbaar. Een vrouw en een man, Fran en Nick, die beiden een kind uit een eerdere relatie hebben, proberen opnieuw te beginnen. Met de twee kinderen en een baby betrekken ze een ander huis. Hoewel de spanningen onderhuids nog duidelijk voelbaar zijn, lijkt het frisse, nieuwe begin mogelijk. Ze storten zich in hun nieuwe woning in een decorating party. Er worden pizza’s besteld en ze bereiden zich voor op het verwijderen van het lelijke, Victoriaanse behang. Als ze dat eraf trekken, komt er totaal onverwacht een muurschildering tevoorschijn. Het is een portret van de vorige bewoners, twee ouders met drie kinderen, een jongen, een meisje en een baby. De vader is obsceen afgebeeld met opengeknoopte gulp en een erectie, de moeder met ontblote, grote, blauwgeaderde borsten. Het portret is ‘een oefening in haat’. De decorating party is voorbij, zeker nadat Miranda, de dochter, verbijsterd constateert dat het een afbeelding is van hun nieuwe, moeizaam bijeengebrachte gezinnetje. ‘It’s us‘, roept zij hysterisch, ‘dat zijn wij’.

Deze scène komt uit Another World, het bij mijn weten laatste boek van de Engelse schrijfster Pat Barker, die in 1995 de Booker Prize won. Another World kan omschreven worden als een studie naar de werking van het geheugen. Vanaf de scène die ik beschreef, breekt het verleden gewelddadig in het heden binnen en frustreert het alle pogingen om tot een nieuw begin te komen. Zelfs de materialiteit van het huis blijkt beladen met een moorddadig verleden dat de nieuwe bewoners achtervolgt. In vele variaties staan zo inAnother World de themata van de herinnering – al dan niet verdrongen of verdraaid – en van het verleden dat maar niet afgesloten kan worden, centraal. Het meest herkenbaar zijn voor de lezer ongetwijfeld de worstelingen van Fran en Nick om samen met de kinderen aan de zuigkracht van het verleden te ontsnappen. Het meest hallucinerend is het verhaal van Geordie, Nicks grootvader die stervende is en aan het eind van de roman overlijdt.

Geordie is als veteraan van de Eerste Wereldoorlog getekend door de slagvelden van de Somme, waar zijn broer Harry gesneuveld is. Hij heeft ze eigenlijk nooit verlaten. Nog steeds wordt hij ’s nachts met angstdromen over zijn broer wakker. Rondom zijn omgang met deze verschrikkelijke herinneringen ontvouwt zich de thematiek van het geheugen. Wat betekent de benaming shell shock, die pas enkele jaren na zijn terugkeer in Engeland wordt uitgevonden voor zijn situatie? Hoe is de relatie tussen de voortdurend veranderende collectieve herinneringen aan de Grote Oorlog en zijn eigen individuele nachtmerrie? Kunnen herinneringen veranderen, hoe betrouwbaar is het geheugen? En wanneer dit niet erg betrouwbaar blijkt, betekent dat dan ook dat de kracht van het verleden minder sterk wordt? Is het überhaupt mogelijk eraan te ontsnappen, met een schone lei te beginnen? Onder andere via dit soort vragen komen we dichter en dichter bij Geordies steeds goed afgeschermde geheim. Hij heeft zijn broer, die tussen de linies dodelijk gewond het uitschreeuwde van de pijn, met een messteek uit zijn lijden verlost. Of klopt dit toch niet, beschuldigt hij zich ten onrechte van diens dood? Het doet er niet toe, Geordie stamelt zelf in zijn doodsangst tegen zijn kleinzoon dat hij in de hel zit. ‘I am in hell.‘ Hij zegt dit in de tegenwoordige tijd, het is geen verleden voor hem. Of beter, de tijd ontrolt zich voor hem kennelijk niet lineair, maar klontert samen rond één traumatische gebeurtenis. Pas als de tijd weer zou gaan stromen, zouden voor hem herstel, verzoening en opstanding tot een nieuw begin mogelijk zijn geworden. Maar hoe kan de tijd weer gaan stromen, zich openen naar de toekomst? Geordie vindt het antwoord niet, hij is in de hel en blijft in de hel, gevangen in de eenzaamheid van zijn herinneringen.

Vinden Nick en Fran de mogelijkheid voor een nieuw begin? Pat Barker suggereert het voorzichtig aan het eind van de roman. Vlak voordat Nick een afscheidsbezoek aan het graf van zijn grootvader gaat brengen, overdenkt hij met zijn arm om Frans schouders: ‘Life’s sorting out, settling down, arranging itself in new patterns‘. De nieuwe patronen waarin het leven vloeit, markeren in elk geval een discontinuïteit – het zou te zwaar zijn om over breuk te spreken – met het belaste verleden.

Maatschappelijke vernieuwing

Als Another World ons iets leert, is het dat door het verleden verwonde gezinnen en individuen soms iets als een nieuw begin blijken te kunnen maken. Hoe staat het met de mogelijkheden voor maatschappijen, en dan met name voor getraumatiseerde samenlevingen, om zich te vernieuwen?

De afgelopen bloedige eeuw heeft veel samenlevingen met een onverwerkt en bijkans onverwerkbaar verleden belast. Overal ter wereld – van Zuid-Afrika tot Chili en Argentinië, van Rwanda en Burundi tot Cambodja en Korea, om over de voormalige totalitaire regimes in Oost-Europa en het verscheurde ex-Joegoslavië maar te zwijgen – worstelen samenlevingen met een getraumatiseerd verleden. In hun omgang hiermee blijkt het recht nooit in z’n eentje in staat te zijn om op zo’n manier met het verleden af te rekenen dat een nieuw begin mogelijk is. Allerwegen wordt daarom naar nieuwe wijzen van verwerking gezocht.

Voordat ik iets dieper op een ervan inga, wil ik het belang van het onder ogen zien van een schuldig en gewelddadig verleden benadrukken. Een samenleving die dit althans niet probeert, zal er nooit in slagen om zelfs een voorzichtige vernieuwing te bereiken. Het verleden zal haar letterlijk inhalen. Frank Westerman maakte een schitterende reportage (NRC Handelsblad, 28 oktober 2000), die dit ten aanzien van Rusland onderstreept. Het onverdraaglijke sovjetverleden, met tussen de twintig en zestig miljoen doden, wordt door de huidige Russen niet zozeer verdrongen of ontkend als wel doodgezwegen. Dat betekent dat de oude organisatiestructuren à la de KGB, waar Poetin, de huidige sovjetleider, niet voor niets zijn leerschool heeft gehad, en de oude, lijdzame onderdanigheid van de doorsnee-Rus in de nieuwe verhoudingen onveranderd terugkeren. Juist een maatschappij die het verleden niet onder ogen wil of durft zien, blijkt er nagenoeg volledig door te worden beheerst.

Een interessante poging om wel met een duister verleden te breken, teneinde zo tot maatschappelijke vernieuwing te komen, levert de Zuid-Afrikaanse Waarheids- en Verzoeningscommissie. Onder leiding van de voorzitter ervan, aartsbisschop Tutu, werd hier op imponerende wijze geprobeerd om zowel slachtoffers als daders hun vaak onverdraaglijke waarheden te laten vertellen1. In De kleur van je hart laat Antjie Krog hen soms op zo’n directe wijze aan het woord, dat je aarzelt tussen het boek dichtslaan om je voor zoveel menselijke wreedheid en kwaad af te sluiten en het in één ruk uitlezen. Af en toe komen flarden verhaal naar voren die aanwijzingen bevatten om het verleden in beweging te brengen in mogelijk de richting van een nieuw begin. De beschouwing over Nomonde Calata, die bij de herinnering van de moord op haar man door een doodseskader eerst alleen maar een schreeuw van verdriet kan slaken, lijkt aan te sluiten bij Geordies eenzame gevecht met zijn herinnering uit de Eerste Wereldoorlog: ‘Kenners zeggen dat taal ophoudt waar pijn begint. Je komt in een toestand terecht waarin geen taal meer is […] die schreeuw maakt een einde aan de taal […] en hoe verder je teruggaat in de herinnering aan de geschiedenis van dit land, hoe meer je terechtkomt in een situatie waarin er geen taal was. En wie raakt aan die herinnering en die in woorden en beelden probeert te vatten, is getuige van de geboorte van de taal. In de praktijk betekent het dat een bepaalde herinnering, zodra die in woorden is omgezet […] niet meer met je kan sollen […] je kunt haar onderbrengen waar je maar wilt. Misschien gaat de commissie daarover – over het vinden van woorden voor die schreeuw van Nomonde Calata’.

Voor Antjie Krog, die uit een oud Boerengeslacht komt, is soms niet te verdragen wat ze hoort. ‘Wat we gedaan hebben, kan nooit meer ongedaan worden gemaakt. Wat wij of De Klerk ook zouden proberen. Tot in het derde en vierde geslacht.’ Andere momenten beseft ze dat er desondanks verzoening en amnestie mogelijk zijn. Hierdoor wordt het verleden weliswaar niet ongedaan gemaakt, maar verliest het zijn hallucinerende macht over het heden. Vernieuwing blijkt dan zeer voorzichtig mogelijk. Wel wordt duidelijk dat het hier om een moeizaam proces gaat dat nog ’tientallen jaren en vele generaties zal vergen’.

Maar dit wil ik tot slot onderstrepen: los van elke uitkomst van dit proces, biedt Zuid-Afrika misschien het meest treffende voorbeeld uit de tweede helft van de vorige eeuw dat een nieuw begin mogelijk is. Wie in de jaren tachtig voorspeld zou hebben dat een tot levenslang veroordeelde zogenaamde terrorist via een vreedzame omwenteling nog eens president van Zuid-Afrika zou worden, zou ongetwijfeld voor gek zijn verklaard. Toch werd deze breuk met het apartheidsverleden realiteit.

Nataliteit en vergeving

Mijn keuze voor de teksten van Pat Barker en Antjie Krog is gestuurd door een denker die mijn hele verhaal kleurt en bepaalt: Hannah Arendt. Geen enkele andere twintigste-eeuwse filosoof heeft zozeer geleden onder en nagedacht over de zware last van het verleden, ‘the burden of our times‘, zoals ze zelf zegt. Het Duitse nazisme en het Russische communisme behandelt ze in haar grote studie over het verschijnsel van het totalitarisme; de Holocaust is haar onderwerp in de beroemde reportage over het Eichmann-proces, De banaliteit van het kwaad. Geen enkele andere filosoof uit de vorige eeuw bezingt tegelijkertijd zo overtuigend de mogelijkheden tot vernieuwing die het menselijk handelen altijd in zich draagt. En, om het nog ingewikkelder en paradoxaler te maken, er zullen weinig filosofen zijn die zozeer het belang van de autoriteit van de traditie en de noodzaak tot het doorgeven ervan beklemtonen als Arendt.

Ik belandde eens in een discussie over haar positie met mijn Gentse collega Jacques De Visscher. Ik had hem verteld dat ik Arendt centraal wilde stellen in dit verhaal over vernieuwing. Hij poneerde hiertegenover dat zij juist eerder conservatief was, omdat zij voor het behoud van de wereld en voor doorgave van schatten uit het verleden pleitte. Dat is zonder meer waar, maar het doet mijns inziens aan haar loflied op de vernieuwing die het menselijk handelen teweeg kan brengen, niets af. Ik probeer kort haar positie te verhelderen.

De mogelijkheid van een nieuw begin situeert Arendt in de conditie van de nataliteit. Elke nieuwe mens bezit het vermogen om opnieuw te beginnen. Mensen zijn niet gedoemd om zoals andere levende wezens herhalingen van eenzelfde model eindeloos te reproduceren. Juist de uniciteit van de mens in de schepping kan de onverbiddelijke gang van de kringloop van het biologische leven doorbreken.

Er is één tekst van Augustinus die Arendt in dit verband in nagenoeg al haar werken citeert. Aan het eind van paragraaf 21 van het twaalfde boek van De staat Gods schrijft Augustinus dat de mens door God is geschapen ‘opdat er een begin zou zijn […]. Een begin dat er op die manier nooit tevoren was geweest’. Dat God in zijn schepping de mens een plaats geeft, betekent dat er vernieuwing mogelijk is. De belofte van dit nieuwe begin wordt volgens haar het meest pregnant samengevat in de evangelieboodschap ‘Een kind is ons geboren’.

Wanneer ik dit zo citeer, moet ik er direct aan toevoegen dat deze laatste uitspraak door Arendt van elke christelijk-religieuze connotatie wordt ontdaan. Het wonder van de nataliteit bestaat dankzij elk nieuw geboren kind, het wil ons eraan herinneren ‘dat mensen, al zijn zij sterfelijk, niet zijn geboren om te sterven maar om een begin te maken’. Hier ligt ook de hint voor een nieuw begin voor Fran en Nick. Fran beseft dat er één verschil is tussen hun gezin en het afschrikwekkende, Victoriaanse familieportret. Zij is in verwachting en de vrouw op de muur niet. Uiteindelijk gaat het Arendt bij nataliteit en handelen om een politiek vermogen zoals dit in Zuid-Afrika zichtbaar werd.

Ook het tweede thema van Arendt dat ik al aanduidde, de vraag hoe wij vanuit een belast verleden een nieuw persoonlijk, maar vooral ook maatschappelijk begin kunnen maken, stamt uit de christelijke context. Weer wordt het echter uit zijn context gelicht en als een vooral politiek relevant principe gepresenteerd. Het gaat om de macht der vergeving. Vergeving, als principe door Jezus van Nazareth ontdekt, maakt het op een onverwachte wijze mogelijk de daden van het verleden die de toekomst van iedere nieuwe generatie belasten, ongedaan te maken. Vergeving kunnen wij alleen vinden in de openbaarheid, het is afhankelijk van de aanwezigheid en het handelen van anderen. Geordie blijft, in de terminologie van Arendt, gevangen in ‘de duisternis van zijn eigen eenzame hart’.

Arendts ideeën over vergeving, die al in 1958 in haar studie The Human Condition werden gepresenteerd, zijn door praktisch alle commentatoren van haar werk genegeerd. Men wist waarschijnlijk niet wat men aan moest met deze onverwachte verwijzing naar Jezus van Nazareth in een vooral politiek-filosofisch gericht boek. Kennelijk dacht men – en ik hoop niet dat u dat ook denkt – dat men in een preek of religieus traktaat verzeild was geraakt. Niets is namelijk minder waar. Arendts uiteenzettingen over de macht der vergeving zijn politiek uiterst actueel. Ze kunnen het politiek onbetreden pad waar de Zuid-Afrikaanse en andere waarheidscommissies zich op begeven hebben, wijsgerig verhelderen en inhoud geven.

Ik kom op mijn derde thema, het conservatisme van Arendt. In zekere zin bestaat dit. Als zij het heeft over de introductie van een nieuwe generatie in de bestaande wereld, benadrukt zij dat wij de taak hebben om de schatten van de traditie aan hen door te geven. Wie de jeugd zelf de keuze wil laten, verzaakt zijn plicht. De jeugd kan alleen de toekomst hebben als zij van het verleden doordrongen is. Iets nieuws kan alleen ontstaan in relatie tot het oude, de overgeleverde cultuur. Als deze niet herkend en erkend wordt, is vernieuwing onmogelijk. Juist dan herhalen wij gemakkelijk het verleden. Alleen kennis van de geschiedenis – en ik herinner eraan dat kort geleden een Nederlandse minister van Onderwijs het geschiedenisonderwijs wilde afschaffen – maakt paradoxalerwijs een nieuwe toekomst mogelijk.

De utopie van de nieuwe mens

‘Het moedige Chinese experiment om een nieuwe mens te scheppen – als een nieuw type Homo Pekinensis, ver verwijderd van die waarmee de geschiedenis van het menselijk ras begon – zou, hoe utopisch het ook lijkt, op den duur wel eens beslissend kunnen blijken te zijn voor het lot van de mensheid.’ Zo luidt de slotzin van Evolutie en revolutie, het magnum opus van Wertheim dat eind jaren zestig verscheen. Op wetenschappelijke wijze beschreef dit boek de geest van die tijd, die volgens Wertheim belichaamd was in de Chinese Culturele Revolutie en het denken en handelen van Mao en de Rode Gardisten. De hele oude werkelijkheid met de vermeende cultuurschatten moest vernietigd worden. Het verleden werd in zijn totaliteit ontkend om een nieuw begin mogelijk te maken. Dat gold niet alleen voor China. Ook in het Westen werd – en wordt nog steeds – de lof gezongen van het nieuwe dat via een radicale breuk met een slecht verleden tot stand kan komen. Het was de inspiratie van de utopie die in de jaren zestig door de samenleving ging waaien.

Thomas More schiep in 1517 in zijn Utopia een radicaal nieuwe en betere werkelijkheid die via een scherpe afscheiding van de voorafgaande geschiedenis teweeg werd gebracht. Francis Bacon zei het hem ruim een eeuw later na met zijn Nieuwe Atlantis, waarin de technologie voor een totale vernieuwing zou zorgen. En de Europese Verlichting heeft in brede zin deze inspiratie overgenomen. De Zon van de Rede ging op, ze scheen over een duister verleden dat men zo snel en zo volledig mogelijk achter zich diende te laten.

In 1998 heb ik mij in mijn boek De erfenis van de utopie zeer kritisch uitgelaten over de utopische inspiratie. Haar pretentie van totale vernieuwing die vooral in de afgelopen eeuw via het communistische experiment gestalte kreeg, bleek uiterst gewelddadig. Dat had ongetwijfeld te maken met het gegeven dat men meende een radicale breuk met het verleden te kunnen realiseren, met een volledig schone lei te kunnen beginnen. Juist waar deze pretentie een maatschappelijke kans kreeg, nam het verleden wraak. Het is al vaak betoogd dat het communisme met vadertje Stalin als tsaar met name de negatieve aspecten van het Russische verleden continueerde. Hetzelfde geldt voor Mao. Ook zijn nieuwe mensen bleven gekenmerkt door juist de zwarte zijden van het Chinese verleden.

Ik sta nog steeds achter deze zware kritiek op de utopische inspiratie, maar ik wil ze op één belangrijk punt nuanceren. Waar deze inspiratie getemperd werd door democratische en deels ook behoudende krachten, leidde ze tot de vernieuwing en vooruitgang die de moderne wereld is gaan kenmerken. Deze vooruitgang, ondanks alle kanttekeningen die men erbij kan maken, wil ik niet ontkennen. Dat vooruitgang reëel is, kan met een simpel gedachte-experiment, gebaseerd op een vergelijking van historische tijdvakken, worden aangetoond. Ik ga niet beweren dat hedendaagse mensen gelukkiger of beter af zijn dan vroegere generaties. Daarvoor besef ik dat geluksgevoelens altijd te nauw in relatie staan tot de mogelijkheden en wenselijkheden van een bepaald tijdvak of een bepaalde cultuur. Het is in dit opzicht onzin om de eenentwintigste-eeuwse Amsterdammer met een middeleeuwse poorter of een zeventiende-eeuwse regent in deze stad te vergelijken. Wel wil ik betogen dat de meeste moderne mensen nooit terug zouden willen naar enig verleden. Hier ligt denk ik een groot verschil met vroegere culturen. Denkbeeldig vertoefden die graag in een Gouden Tijd die aan hun mindere heden vooraf was gegaan. Als de klassieke Grieken een tijdreis naar de Homerische tijden aangeboden zouden hebben gekregen, zouden ze, vermoed ik, er graag gebruik van hebben gemaakt. Dat wij er niet over zouden denken de tijdmachine terug naar de negentiende eeuw of de Middeleeuwen te nemen, toont aan dat, tenminste in ons bewustzijn, er wel degelijk van vooruitgang sprake is. In getemperde vorm is de utopische inspiratie hier ongetwijfeld verantwoordelijk voor.

Landschap en herinnering

Toen ik in 1998 de erfenis van het utopisch denken opmaakte, heb ik één belangrijk utopisch motief dat in bepaalde delen van onze maatschappij nog springlevend is, over het hoofd gezien. Ik meen ook nu nog met recht te kunnen stellen dat in het verband van cultuur en samenleving de utopie en haar droom van totale vernieuwing op zijn zachtst gezegd ambivalente aspecten vertonen en daarom weinig fanatieke aanhangers meer kennen. Volstrekt verrassend heeft de utopische inspiratie zich echter van de cultuur naar de natuur verplaatst. Zowel in het officiële natuurbeleid als bij grote organisaties als het Wereld Natuur Fonds en de Vereniging Natuurmonumenten spreekt men enthousiast over het maken van ‘nieuwe natuur’. Deze combinatie van de begrippen ‘nieuw’ en ‘natuur’ klinkt misschien bij velen nog vreemd in de oren. Dat de wens tot vernieuwing een rol speelt in kunst, biografie en maatschappij, lijkt vanzelfsprekend. Hier gaat het, met de titel van een lezing van Patricia De Martelaere, om een bekend, ‘een oud verlangen’. Dat de natuur, die van oudsher voor het blijvende, het permanente gegeven staat, ook volstrekt nieuw gemaakt zou kunnen worden, botst met onze overgeleverde waarden en ideeën.

Toch ligt de notie dat het mogelijk is nieuwe natuur te maken, al opgesloten in het utopische erfgoed. In Utopia van Thomas More betekent dit alleen nog dat de Utopiërs het onvruchtbare eiland in cultuur brengen. Maar in latere, ecologisch gerichte utopieën als News from Nowhere van Morris en Ecotopia van Callenbach is de idee al aanwezig dat mensen in een utopische werkelijkheid niet alleen de samenleving, maar ook de natuur totaal moeten vernieuwen. In dit laatste geval dan door er ‘echte’ natuur, te weten wildernis van te maken.

Vermoedelijk zijn de protagonisten van nieuwe natuur in ons land zich nauwelijks van hun utopische wortels bewust. Toch komen vele kenmerken van het utopisch vertoog terug in hun plannen voor nieuwe natuur. De breuk met de oude, slechte cultuur is vaak totaal; er moet bijvoorbeeld ontpolderd worden, dijken van polders moeten doorgestoken worden om nieuw moeraslandschap te maken. Ook is er een duidelijk utopische hang naar het zuivere, het pure. In de natuur ligt de redding en wat er onzuiver is, hier niet oorspronkelijk thuishoort – Amerikaanse eiken bijvoorbeeld –, moet met wortel en tak uitgeroeid worden.

Wie op dit moment in Nederland wandelt, komt vaak langs terreinen waar graafmachines, draglines en tractoren de grond bouwrijp aan het maken zijn. Meestal gaat het om nieuwe wijken of industrieterreinen. Maar soms ook wordt er trots door het ingenieursbureau dat daar aan het werk is, vermeld dat er hier gewerkt wordt aan het ontwikkelen van nieuwe natuur. Als ik wil eindigen met een waarschuwing tegen deze ongebreidelde activiteiten om nieuwe natuur te maken, dan is dat niet omdat ik sommige van de nieuwe landschappen niet mooi vind. In bijvoorbeeld de Millingerwaard zijn inderdaad spannende – je zou ze ook mooi kunnen noemen – natuurontwikkelingen aan de gang.

Neen, het gaat mij, geheel in de lijn van mijn eerdere beschouwingen, niet om schoonheid, maar om het ontkennen van de vele culturele herinneringen die in talloze Nederlandse landschappen liggen opgeslagen. Willem van Toorn heeft in dit verband het fraaie begrip ‘leesbaar landschap’ gemunt. Sommige landschappen zijn zo ‘vol’, zo rijk aan betekenis, dat je ze bijna als een boek kunt lezen. Het beroemdste voorbeeld, dat Van Toorn ook noemt, is natuurlijk Toscane. Zelfs als volstrekte leek in de Italiaanse geschiedenis ervaar je als reiziger hoe je je beweegt door de lagen van de tijd. De heuvels, de wijn- en olijfgaarden, de steden, ze getuigen alle van de eeuwenlange aanwezigheid van mensen. Hetzelfde geldt voor het gebied dat Van Toorn zelf dierbaar is: het rivierenlandschap. Hij noemt het met recht een prentenboek van ons collectieve geheugen.

Dit leesbare landschap wordt tegenwoordig op twee manieren ontkend en in hoog tempo kapotgemaakt. Enerzijds gebeurt dit door het beslag op de ruimte door nieuwe infrastructuur en bewoning; anderzijds door de ontwikkeling van nieuwe natuur die ons berooft van de herinneringen die in de oude cultuurlandschappen gematerialiseerd zijn. Wat zo overblijft is, om de titel van een roman van dezelfde Van Toorn te gebruiken, ‘een leeg landschap’. Mensen zonder herinneringen bewegen zich dan door een ruimte die vooral op werk en op consumptie en recreatie is ingericht, maar niet op wonen in de historische lijn van vroegere generaties.

Eindig ik nu met conservatisme, een simpel pleidooi voor behoud van het oude? Allerminst. Ik ben mij bewust dat ook de meest leesbare landschappen voortdurend opnieuw beschreven worden, altijd blijven veranderen. De utopische breuk naar de natuurbouw van iets totaal nieuws lijkt mij echter niet alleen voor de samenleving, maar ook voor het landschap uiterst riskant.

Misschien is het te gewaagd, misschien forceer ik de metafoor te sterk, als ik eindig met een verwijzing naar Armando’s gedachte van ‘het schuldige landschap’2. Ook in landschappen liggen ongetwijfeld oorlog en geweld, onderdrukking en uitbuiting uit het verleden opgesloten. Wij kunnen echter ook hier geen afstand nemen door dit alles simpel weg te vagen om een nieuw ongerept stuk natuur te ontwikkelen. Ook schuldige landschappen kunnen worden vergeven. In dit geval wil dit zeggen: gerespecteerd en niet verwoest.

Dit essay is een bewerking van de lezing De ambivalentie van vooruitgang, uitgesproken tijdens de manifestatie Nieuw op 25 november 2000. De Thomas More Academie organiseerde deze manifestatie over de paradoxen van vernieuwing in kunst, biografie en politiek ter gelegenheid van haar tienjarig bestaan.

 

[1] Zie Theo du Plessis, ‘Tolking, waarheid en verzoening’, in Streven, april 1999, blz. 291-306.

[2] Met deze term verwijst de schrijver/dichter Armando naar de landschappen uit zijn jeugd in de Tweede Wereldoorlog, waarin de natuur de gruwelen van onder andere een interneringskamp bij Amersfoort ‘zwijgend ziet gebeuren’. Zie o.a. Armando, De straat en het struikgewas, De Bezige Bij, Amsterdam, 1988. Zie over deze thematiek: J. Heymans,Een boom. Over Armando, De Prom, Baarn, 1999.