François Levrau*

 

Mechelen in vuur en vlam

Vanwege rukwinden tot 75 kilometer per uur besliste de stad Mechelen haar geluidsarm nieuwjaarsvuurwerk op de Grote Markt af te gelasten. Het veiligheidsrisico, zo gaf burgemeester Alexander Vandersmissen aan, was te groot. Dit negatief advies gold ook voor het afsteken van privaat vuurwerk. De politie, zo werd medegedeeld, zou erop toezien dat dit totaalverbod werd gehandhaafd https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20221231_94843068. Als Mechelaar begrijp ik dat en sta ik volkomen achter die beslissing.

Op sociale media verschenen echter heel wat reacties van Mechelaars die er zich over verbaasden dat er in de avond en nacht van 31 december zoveel vuurwerk was. Ook ik kon vaststellen dat er in de buurt van waar ik woon vanaf 17.00 tot 01.00 uur quasi non-stop (luid) vuurwerk te zien en te horen was. Nu weet ik wel dat de politiediensten op oudejaarsavond andere zaken te doen hebben dan te controleren of er privaat vuurwerk wordt afgestoken, en wil ik ook wel begrip tonen voor het feit dat ze nu eenmaal niet overal tegelijk kunnen zijn, maar zeggen dat er een ‘totaalverbod’ is en dan merken dat er zoveel en zolang vuurwerk is, maakt dat de uitspraken van de burgemeester ongeloofwaardig zijn. Die ongeloofwaardigheid neemt nog toe wanneer ik lees dat er ook vuurwerk werd afgestoken op absolute ‘no go plaatsen’ (bijvoorbeeld nabij het dierenasiel) en dat de Mechelse brandweerlui met vuurwerkpijlen werden beschoten (https://www.rtv.be/artikels/dierenbescherming-en-brandweer-boos-om-onverantwoord-gebruik-vuurwerk-a124901, https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2023/01/01/vuurwerk-asiel-mechelen/). Kapitein Jurgen Hellemans van de Mechelse brandweer zegt het zo: ‘Op de Leuvensesteenweg in Mechelen leek het wel een oorlogszone. Dit heb ik in mijn 28 jaar bij de brandweer nooit meegemaakt.(https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20230101_94731019).

Dat er problemen zouden zijn met vuurwerk zat er nochtans aan te komen. Mechelen wordt immers al wekenlang geteisterd door overlast als gevolg van luide knallen veroorzaakt door voetzoekers, thunderflashes en andere bommetjes. (https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2022/12/19/mechelen-verbiedt-bommetjes-gas-boete-tot-350-euro/). Ook dat is iets wat ik zelf al geruime tijd heb vastgesteld: ondanks het verbod op de bommetjes word ik zowat elke avond door de luide knallen opgeschrikt. De vele bommetjes als prelude voor het excessieve vuurwerk dat als provocatieve apotheose moest gezien worden. Het gevoel dat het een soort middelvinger naar het beleid is, krijg ik nog meer wanneer ik zie hoeveel rommel er achterblijft. De publieke ruimte doet me eigenlijk steeds vaker denken aan de lokale chirofuif waar je overal lege bekertjes op de grond ziet liggen, zodat je naar het einde van de avond tussen het bier en de bekertjes aan het dansen bent.

Wat verklaart dat het verbod massaal met de voeten werd getreden en waarom zijn ordediensten zo vaak kop van jut? Vooreerst wil ik een warm hart onder de riem van de politiediensten steken – aan hen ligt het niet. Ze worden met een situatie van overmacht geconfronteerd, want zoals gezegd, er waren verspreid over Mechelen heel wat ‘vuurwerkhaarden’ en de bommengooiers spelen een hide and seek spel met de ordediensten. Waaraan ligt het dan wel? Voor het antwoord ga ik eerst te rade bij Immanuel Kant. Wat volgens de bekende Duitse Verlichtingsfilosoof nodig is, zijn wetten die het individuele opportunisme in de kiem smoren. Vervolgens geef ik aan dat het opportunisme vandaag net wordt bekrachtigd door schrale, maar erg populair geworden, vrijheids- en gelijkheidsbegrippen. Het gevolg is dat het draagvlak voor de regels wordt ondermijnd, en derhalve ook het respect voor diegenen die, uit hoofde van hun beroep, de regels willen handhaven.

 

Naar de eeuwige vrede?

De eindejaarsperiode biedt een uitstekende gelegenheid om het Naar de eeuwige vrede van Immanuel Kant te (her)lezen. Het is immers de tijd waarin we elkaar – al dan niet op de tonen van John Lennon’s Happy Xmas (War is over)een goede gezondheid toewensen, alsook een bruisende toekomst, met alleen maar blijdschap, hoop, tal van mogelijkheden en voor allen ‘vrede op aarde’. Het zijn wensen die we als een soort mantra gebruiken (en soms ook gewoon maar formuleren in ruil voor wat centjes en snoep), maar ze tonen wel aan dat mensen, waar ook ter wereld, uiteindelijk allemaal hetzelfde willen. Ik kan die wensen overbrengen aan mijn moeder, collega, buurman, maar net zo goed aan een persoon die ik niet ken en die zich aan de andere kant van de wereld bevindt. Elk van die personen zal de wensen waarderen. Hoe sterk mensen ook van elkaar verschillen, uiteindelijk delen ze met elkaar een menselijke natuur en ontlenen ze daaraan hun waardigheid die gerespecteerd dient te worden. Daarmee zijn we al meteen aanbeland bij Kant.

Mensen, zo stelt hij, horen elkaar te respecteren. Wat dat betekent kan niet zomaar in lijstjes worden gevat, eerder gaat het om het toepassen van een formule, die hij de categorische imperatief noemt. Mensen horen elkaar (en zichzelf) altijd ‘als een doel op zichzelf’ en nooit zomaar ‘als ding’ te benaderen. Mensen horen zich ook de vraag te stellen of ze wel kunnen willen dat hun gedrag door iedereen wordt gedeeld. Dat houdt onder meer in dat de moraal freeridership uitsluit, en dus geen ruimte laat voor mensen die voor zichzelf de uitzondering op de wet claimen. Het probleem is dat wanneer iedereen voor zichzelf de uitzondering en afwijking opeist, de wet niet meer bestaat. Men kan met andere woorden niet willen dat er én een wet is, én dat iedereen zich de uitzondering toeëigent (zie ook: https://www.knack.be/opinie/sluikstorten-is-een-gebrek-aan-elementair-respect-publieke-ruimte-blijft-maar-leefbaar-als-iedereen-zijn-steentje-bijdraagt/; https://www.knack.be/opinie/spoedcursus-ethiek-voor-snelheidsduivels/).

Nu had Kant eigenlijk niet zo’n hoge dunk van de mens. Zo deelt hij met Thomas Hobbes de idee dat de natuurtoestand – een gedachtenexperiment over hoe mensen zouden (samen)leven als er geen staat is – een toestand van oorlog is. Hij zegt niet dat het werkelijk voortdurend een oorlog van allen tegen allen is, maar wel zouden er voortdurend vijandelijkheden kunnen uitbreken bij afwezigheid van rechtsregels die geschillen kunnen beslechten. Anders gezegd, de natuurtoestand denkt Kant als een bijzonder ‘licht ontvlambare’ toestand. Die dreigende oorlogstoestand is echter een voorwaarde voor vrede omdat niemand werkelijk gebaat is met een oorlogstoestand. Die vrede ziet Kant gerealiseerd in het republicanisme, een begrip dat hij reserveert voor een constitutie die gesticht is volgens drie principes: het principe van de vrijheid van de leden van een maatschappij (als mensen); het principe van de afhankelijkheid van allen van een enkele gemeenschappelijke wetgeving (als onderdanen); en het principe van de wet van de gelijkheid (als staatsburgers). Wat Kant hiermee bedoelt, is dat redelijke mensen begrijpen dat een leven binnen de contouren van een staat die hen, via publieke wetten en regels, vrijheid biedt en hen als gelijken behandelt, te verkiezen is boven de natuurtoestand van permanente oorlogsdreiging.

 

Engelen & duivels

De vraag is dan hoe zo’n republikeinse staat kan gerealiseerd worden. Op het eerste zicht zou men denken dat dit enkel kan als mensen engelen zijn. De mensen met hun zelfzuchtige neigingen zijn immers niet tot een dergelijke republikeinse constitutie in staat. Dat is echter niet wat Kant stelt. Het probleem van het vestigen van een staat, zo stelt hij, kan zelfs door een volk van duivels worden opgelost, tenminste als ze ‘verstand’ hebben (en dus begrijpen dat een staat beter is dan de natuurtoestand). Het proces van republicanisering is dus niet afhankelijk van het morele karakter van mensen. Het komt er alleen op neer dat mensen allen tezamen algemene wetten vestigen voor hun eigen behoud, terwijl nochtans iedereen ervan (in het geheim, want men wil de wetten volgens Kant niet openlijk afvallen) geneigd is om zichzelf daarvan uit te zonderen. De republiek is in die zin mogelijk als gevolg van een verlichte vorm van eigenbelang. Het gaat dus niet om de vraag hoe mensen moreel kunnen worden verbeterd, maar wel om de vraag of er regels kunnen worden gevonden die paal en perk stellen aan de onmaatschappelijke maatschappelijkheid van mensen – een begrip waarmee Kant het opportunisme duidt, en dus de menselijke neiging om zich enerzijds bij anderen aan te sluiten, maar zich anderzijds te isoleren en alles naar eigen zin te bepalen.

Ook al zijn mensen op het eigen voordeel gericht, ze kunnen volgens Kant wetten uitdenken die ervoor zorgen dat dit opportunisme wordt gehinderd, zodat het er in het publieke leven zo aan toegaat alsof ze werkelijk zouden zijn gespeend van die opportunistische gezindheid. De wetten, wanneer dwingend toegepast, zullen ertoe leiden dat mensen zich gedragen alsof ze waarlijk engelen waren. Het is dus niet het innerlijke van de moraliteit die de oorzaak is dat de wetten worden gevolgd, maar eerder is het omgekeerd, van de constitutie kan de goede morele vorming van een volk worden verwacht. De staatsinrichting hoeft met andere  woorden niet al te veel af te hangen van de morele attitude van het volk. Het is precies omgekeerd: vanuit een goede staatsinrichting gaat een impuls uit naar het volk, dat zich aangesproken voelt om zich moreel te gedragen.

 

Schrale vrijheid- en gelijkheidsbegrippen

Mensen zijn opportunistisch en dus op het eigenbelang gericht, maar ze zijn volgens Kant tegelijk ook redelijk in de zin dat ze begrijpen dat ze via wetten het opportunisme kunnen bedwingen. Wetten zijn echter alleen maar wetten wanneer ze worden afgedwongen en wanneer diegenen die ze overtreden worden bestraft. Regels en wetten verliezen hun kracht en verworden tot ‘aanbevelingen’ die men naar eigen goeddunken kan opvolgen, als de overtreders ervan niet (snel) worden gestraft. Het uitblijven van straf bestendigt alleen maar het onrecht. Hier wringt vandaag echter om verschillende redenen het schoentje.

Volgens jurist Joris Van Cauter (https://www.standaard.be/cnt/dmf20230102_97887853) staat de legitimiteit van de democratische rechtsstaat op het spel, want grondrechten (het recht op leven en het recht op eigendom) horen te worden beschermd, en dat was in het geval van de ‘festiviteiten’ tijdens oudejaarsavond (en tijdens de rellen naar aanleiding van het WK voetbal) niet het geval. Ik denk dat er inderdaad nood is aan een performanter gerechtelijk apparaat, maar tegelijk meen ik dat de analyse niet mag worden beperkt tot de vaststelling van een ‘justitiële impasse’. De vraag is immers waarom een deel van de mensen zich tegen bepaalde wetten en regels verzet. Waarom wordt een regel als ‘Geen vuurwerk’ zo met de voeten getreden? Dit verbod gaat toch niet in tegen een menselijke basisbehoefte? Een manier om daarover te denken is dat het te maken heeft met een oppervlakkig (en ik durf te zeggen ‘verkeerd’) begrip van ‘vrijheid’ en ‘gelijkheid’.

‘Vrijheid’, zo luidt de antieke interpretatie, betekent collectieve zelfbepaling van een volk. Reeds enkele decennia stellen politicologen echter vast dat mensen zich niet (meer) bij de wetgeving betrokken voelen (het zogenaamde ‘democratisch deficit’). Als mensen zich echter niet meer bij de politiek betrokken voelen, dan zullen de regels en wetten snel worden begrepen als zaken die hen van hogerhand worden opgelegd en die dan vooral de private vrijheid bemoeilijken. De wetten en regels worden niet altijd meer begrepen als de concrete gevolgen van collectieve besluitvorming die noodzakelijk zijn voor de orde, veiligheid, welvaart en stabiliteit van het land. Eerder worden ze gezien als stoorzenders voor de individuele vrijheid, dat wil zeggen voor het ongestoord kunnen genieten van private vrijheden. Vergelijk deze twee gedachtenlijnen. De moderne vrijheidsgedachte gaat zo ongeveer als volgt: ‘Verdorie ik wou vuurwerk afschieten, maar ja… er is blijkbaar een regel die mij dat belet. Verdomde politici… ze beperken mij in mijn vrijheid!’ De antieke vrijheidsgedachte klinkt zo: ‘Ik voel mij betrokken bij en verantwoordelijk voor de gemeenschap en daarom denk ik niet alleen na over wat in het belang is van het collectief, maar ik handel daar ook naar. Als veiligheidsexperts afraden vuurwerk af te schieten wanneer er rukwinden zijn, dan verdedig ik mee die regel omdat ze in het voordeel van ons allen is. Dat ik zelf van vuurwerk hou, is bezijden de kwestie.’

Vanwaar nu die kentering? Waarom wordt vrijheid in grote mate begrepen als de vrijheid om met gerust te worden gelaten (in het jargon van Isaiah Berlin heet het een ‘negatieve vrijheid’)? Mijn inschatting is dat dit een perfide gevolg is van een anti-autoriteitsdenken dat in de jaren 1960 begon, maar nu is doorgeslagen. De anti-autoriteitsbeweging was belangrijk om het machtsmisbruik dat samengaat met hiërarchieën aan de kaak te stellen, maar wat nu gebeurt is een egalisering waarbij mensen menen in alles en overal aan elkaar gelijk te zijn en zomaar alles te kunnen claimen. Ze verdragen daarom niet zomaar gezag, voelen zich snel gekwetst, en willen over zo goed als alles onderhandelen. De relaties tussen arts-patiënt, leerkracht-leerling, ouder-kind, politie-burger, enzovoort zijn fundamenteel gewijzigd in de zin dat ze ‘gehorizontaliseerd’ zijn. Elke vorm van autoriteit en gezag is verdacht; regels of verboden wordt snel aanzien als misplaatste beperkingen van de vrijheid en ervaren als onrecht waardoor men zich als slachtoffer kan profileren.

\Een goed voorbeeld van die schrale vrijheid- en gelijkheidsbegrippen is de Covid-19 crisis. Kort: ieders mening werd als gelijkwaardig gezien en de vrijheidsbeperkende maatregelen werden als totalitair geduid. Inderdaad, wie de ­sociale media volgde, kon zich niet van de indruk ontdoen dat het land blijkbaar verzadigd is van experts in de ­virologie, immunologie, epidemio­logie en statistiek. De mening van (met alle respect) de lokale fietsen­maker scheen even belangrijk te zijn als de toelichting van experts. Sommigen duidden de vrijheidsbeperkende coronamaatregelen dan weer als afkomstig van een totalitaire overheid. Nu wil ik gerust toegeven dat bepaalde maatregelen niet doeltreffend waren of op zijn minst voor discussie vatbaar, maar zeggen dat de overheid haar hand heeft overspeeld en kan worden weggezet als totalitair, is klinkklare nonsens. Het is net omdat mensen in België zoveel vrijheid hebben, dat de regels die de vrijheid plots sterk beperkten zo confronterend waren. Men is dat niet gewoon en dat verklaart de overreactie. Ik vergelijk het graag met de situatie van iemand die wekenlang enkel maar de warme zon heeft gevoeld en plots wordt geconfronteerd met een wat kille herfstdag. De gevoelstemperatuur zal ‘ijzig’ zijn omdat hij het gure weer vergelijkt met wat hij gewoon is, namelijk de zonnige warmte. Maar, het weer is niet ‘ijzig’, het is alleen maar ‘kil’. We zijn zodanig aan onze vrijheid verknocht, dat een tijdelijke beperking als iets ‘ijzigs’ wordt ervaren en daarom worden begrippen als ‘totalitarisme’ gehanteerd. Maar, net zoals de kille herfstdag in België in niks te vergelijken valt met de vrieskoude van Antarctica, kan het Belgisch beleid in de verste verte niet met een werkelijk totalitair regime à la Noord-Korea worden vergeleken.

 

Neutraliteit

Dat de regels worden ervaren als een beknotting van de vrijheid, heeft er ongetwijfeld mee te maken dat men onvoldoende begrijpt waarop regels eigenlijk moeten zijn gestoeld. Concreet: regels en wetten die door de overheid worden uitgevoerd, horen neutraal te zijn. Die neutraliteit heeft echter een specifieke betekenis. In het jargon gaat het om neutrality of aim (neutraliteit van het doel) en neutrality of justification (neutraliteit van de rechtvaardiging) en niet om neutrality of opportunity (neutraliteit van de mogelijkheid). Laat me een aantal voorbeelden geven.

’We zullen het verplicht maken geen varkensvlees meer te eten omdat dit in lijn is met wat er in de Koran staat.’ Dit is duidelijk geen neutrale rechtvaardiging omdat er één groep is die moedwillig wordt bevoordeeld. Er is dus geen neutrality of aim, omdat het atheïsten en andersgelovigen zal worst wezen dat de Koran het eten van varkensvlees verbiedt. ‘We zullen voortaan alleen maar katten en geen honden meer als huisdier toelaten. Zonder verdere toelichting is dit wederom geen neutrale regel omdat er duidelijk één groep is die om een arbitraire reden wordt benadeeld. Hondenliefhebbers worden voor een voldongen feit gesteld. De regels moeten echter steeds neutraal kunnen worden gerechtvaardigd, dat wil zeggen via een verwijzing naar argumenten die voor alle redelijke mensen zinvol zijn (wat ook hun visie op het goede leven is), zoals veiligheid, gezondheid, privacy, vrijheid, gelijkheid. ‘We zullen in Mechelen het vuurwerk verbieden omdat de rukwinden een te groot risico vormen.  Dit is een neutrale rechtvaardiging omdat het verbod wordt gestaafd met een redelijk argument (i.c. veiligheid). Er is natuurlijk altijd een zekere interpretatiemarge (zijn die rukwinden werkelijk zo gevaarlijk?), maar eenmaal de beslissing werd genomen moet men zich daarbij neerleggen. Niemand wordt moedwillig benadeeld. De rechtvaardiging van het verbod is neutraal.

Dat de wet in de feiten negatieve gevolgen heeft voor bepaalde mensen, met name zij die van vuurwerk houden, is naast de kwestie. Het gaat immers niet om neutrality of consequences (neutraliteit van de gevolgen) omdat elke wet en regel nu eenmaal negatieve gevolgen heeft (wel dient erover gewaakt dat de regels niet altijd dezelfde mensen of groepen treffen, want dat ondermijnt de idee van fairness, maar één zaak zou wel moeten duidelijk zijn, namelijk: ‘De wet is hard, maar het is de wet.’). Zo heeft een snelheidsbeperking nadelige gevolgen voor wie graag snel rijdt. De snelheidsbeperking is neutraal wanneer die wordt onderbouwd middels het argument van veiligheid. Mocht de overheid de snelheidsbeperking legitimeren door te verwijzen naar het belang van een bepaalde levensstijl waarin ‘traagheid’ en ‘rust’ centraal staan, dan wordt een levensstijl moedwillig gepromoot en verliest de wet haar neutraliteitsgehalte. De coronamaatregelen werden niet uitgevaardigd om mensen moedwillig het uitgaansplezier te ontnemen, maar stonden steeds in het teken van de veiligheid van de samenleving als geheel en dan met name van de gezondheid van de meeste kwetsbaren. Het kan dat bepaalde maatregelen niet noodzakelijk, inefficient of disproportioneel waren, maar het doel (de promotie van de veiligheid en gezondheid) was niet het gevolg van een totalitaire, maar wel van een neutrale overheid. Dat de regels om de haverklap veranderden en dat dit allesbehalve aangenaam was (en ja, voor sommigen was dit ronduit dramatisch), is geen illustratie van de sadistische wurggreep van de overheid die probeert het individu aan het collectief ondergeschikt te maken. Regels zijn niet unfair omdat ze vervelend zijn, ze zijn unfair als ze niet kunnen worden gerechtvaardigd. De vele veranderingen zijn net indicatief voor het feit dat de overheid probeerde om, op basis van voortschrijdend wetenschappelijk inzicht, zo sterk als mogelijk haar beleid te rechtvaardigen.

 

Naar een fatsoenlijke wereld

In een tijd waar het accent voortdurend wordt gelegd op die negatieve vrijheid van het ego – slogans als Live and let live, ‘Vrijheid, blijheid’, ‘Klant is koning!’, ‘Wie ben jij om mij te zeggen wat ik moet doen?’, Just do it, ‘Verboden te verbieden’, You only live once!, ‘Wees jezelf!’,… verklanken dit goed – hoeft het niet te verbazen dat regels die nadelige consequenties hebben voor de eigen vrijheid, snel als onrechtvaardig worden beschouwd. Als ze niet als onrechtvaardig worden beschouwd, dan zeker als een entiteit die in functie van het eigen opportunisme kan worden uitgerekt en geïntepreteerd. Men pleit dan voor een minimalistische overheid, GAS-boetes worden als pestboetes geïnterpreteerd, en gezagdragers die de regels bewaken, worden als bemoeials of stoorzenders beschouwd. Mensen laten zich steeds minder door anderen aanspreken, want ‘wie ben jij eigenlijk om mij te zeggen wat ik mag doen?’ (https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2023/01/01/man-is-op-strand-van-nieuwpoort-bewusteloos-geslagen-nadat-hij-h/). Een samenleving is best niet alleen ‘rechtvaardig’ in de zin dat er regels zijn die streng worden opgevolgd en waarbij overtredingen meteen worden bestraft, ze is best ook ‘fatsoenlijk’ en dat betekent dat iedereen zijn vrijheid ook actief inzet in het welvaren van wat gemeenschappelijk is.

Ik sluit dit essay dan ook graag af met een citaat van Immanuel Kant dat duidelijk maakt dat we eigenlijk best wat strenger voor ons eigen opportunisme zouden moeten zijn en dat we onszelf niet achter legio excuses moeten verschuilen. ’De ware moed van de deugd (…) bestaat (…) in het onder ogen zien van het kwade principe in onszelf en in het overwinnen van diens arglist, want dit leugenachtige en verraderlijke principe is veel gevaarlijker omdat het met zijn geredeneer de zwakheid van de menselijke natuur als een rechtvaardiging van elke overtreding opvoert. Wat Kant hier schreef – ik meen dat het als basis voor een fatsoenlijke samenleving kan gelden – heeft een grote klankgelijkenis met wat Alice Nahon in haar bekende gedicht schreef: ‘‘t is goed in ‘t eigen hert te kijken…  Nog even voor het slapen gaan…

 

Reageren? Mail naar: francois.levrau@uantwerpen.be

 

François Levrau is gepromoveerd in de Sociale Wetenschappen, en verbonden aan de UAntwerpen, respectievelijk als onderwijsbegeleider bij het Centrum Pieter Gillis en als docent bij het Departement Sociologie.

 

 

Referenties

 

Berlin, Isaiah, Two concepts of liberty, Oxford University Press, Oxford, 1969.

 

Kant, Immanuel, Fundering voor de metafysica van de zeden, Boom Amterdam, 1997 [1785].

 

Kant, Immanuel, Naar de eeuwige vrede, Boom, Amsterdam, 2004 [1795].

 

Rawls, John, A theory of justice, Oxford University Press, Oxford, 1971.