François Levrau*

 

De spookfietser

Een paar maanden geleden overkwam me iets bizars. Ik reed met de fiets en botste ei zo na tegen een spookfietser. Goed dat ik vol in de remmen ging en nog net kon uitwijken, of de spookfietser en ikzelf waren allebei tegen de grond gesmakt. Eerder dan dat de spookfietser zich excuseerde (want ja, had ik niet net een ongeluk vermeden?!), trakteerde hij me op enkele verwensingen. Ik had volgens hem wat meer aan de kant moeten rijden opdat hij kon passeren ‘Er is immers plaats genoeg op dat fietspad’, zo maakte hij me duidelijk. Inderdaad, als je trager rijdt, goed oplet, en uiterst rechts houdt, dan kun je er met twee gewone fietsen door (niet met bakfietsen, en laat het wegdek niet te glad of oneffen zijn en laat het ook vooral niet te donker zijn zodat je de spookfietser van ver ziet aankomen!). Echt overtuigend vond ik de opmerking over het ‘voldoende brede fietspad’ dan ook niet. Je kunt gewoonlijk ook met drie wagens op een tweebaansweg rijden, tenminste als iedereen traag rijdt en uiterst geconcentreerd blijft. Maar een ‘tweebaansweg’ is uiteraard niet bedoeld om met drie naast elkaar te rijden (ook als dat met wat goodwill misschien wel zou mogelijk zijn). Zo ook is een fietspad (tenzij anders aangegeven) niet gemaakt om fietsers de mogelijkheid te geven om in de beide richtingen te rijden. Wat de spookfietser mij dus aanwreef, is de wereld op zijn kop. Diegene die aan de juiste kant rijdt moet verwensingen incasseren omdat hij beter had moeten uitwijken voor diegene die in de verkeerde richting rijdt?! Mijn verbazing werd evenwel nog groter toen ik van de spookfietser te horen kreeg dat ‘fietsers eigenlijk mogen kiezen op welke fietsstrook ze rijden’. Toen ik aangaf dat dit niet het geval was, leverde mij dat opnieuw allerlei dreigementen en schuttingswoorden op. Kort samengevat kwamen die erop neer dat ik mezelf vooral ter discussie moest stellen, want wie ben ik eigenlijk wel dat ik hem mag zeggen wat hij wel en niet mag doen en hoe durf ik het hem te zeggen dat hij aan de verkeerde kant fietste?! Het ‘gesprek’ escaleerde – Mark Twain waarschuwde er nochtans al voor: ‘Never argue with stupid people, they will drag you down to their level and then beat you with experience’. Ik waande me echter helemaal in Lewis Carroll’s Wonderland toen de spookfietser er niks beter op vond dan de politie te bellen. De spookfietser die de politie belt… vergelijkbaar met een inbreker die de politie belt om erover te klagen dat de eigenaar van het huis zijn eigendom te goed heeft beveiligd. Hoewel ik het toen helemaal niet grappig vond, kon ik de absurditeit van het tafereel wel waarderen. De politieagenten (twee combi’s!) wezen er de spookfietser op dat hij uiteraard niet mag kiezen waar hij rijdt, zeker niet wanneer er een verkeersbord D7 aanwezig is (wat inderdaad het geval was), en dat spookfietsen gevaarlijk is. Ik vroeg me af waarom de spookfietser eigenlijk alleen maar werd gewezen op zijn overtreding en niet meteen beboet (allicht omdat de inbreuk niet door de agenten zelf werd vastgesteld, maar toch…). Zouden autobestuurders die in de verkeerde richting rijden en bijna een ongeval veroorzaken er ook alleen maar met een vorm van waarschuwen vanaf komen?  Nu wil het geval dat ik de spookfietser een aantal dagen na de bizarre aanvaring nog een paar keer zag, en inderdaad, wederom was hij op dezelfde plaats aan het spookfietsen. Een paar dagen geleden zag ik hem opnieuw. Voor mij was het een reden om dit stukje over ‘spookfietsers’ te schrijven…

Categorische imperatief

De spookfietser die ik ‘ontmoette’ gaf aan dat hij maar een kort stuk spookfietst en dat er heel wat spookfietsers zijn (‘Ga je hen dan allemaal zeggen dat ze aan de andere kant moeten fietsen!?’). Wat de spookfietser me zei, is zo ongeveer het omgekeerde van de volkswijsheid die mijn ouders me wel eens (geheel terecht) toewierpen toen ik, als jonge knaap, dacht vooral populair te moeten zijn bij mijn vrienden. ‘Zeg, als iedereen in de sloot springt, ga jij dat dan ook doen?!’ Waar de spookfietser zich dus laat leiden door anderen, wilden mijn ouders er mij net voor behoeden in het gedrag van anderen een voldoende reden te zien om het eigen gedrag te rechtvaardigen. Ethiek – het stellen van het juiste gedrag – is inderdaad vaak een kwestie van het nadenken over de vraag ‘Wat als iedereen dit gedrag zou vertonen?’ Consequentialisten richten zich daarbij op wat de mogelijke gevolgen zouden zijn. Deontologen, met Immanuel Kant voorop, menen dan weer dat we moeten kunnen willen dat ons gedrag wordt veralgemeend. Dat klinkt complex, maar is het niet. Laat me het hieronder even kort toelichten.

Ethiek, zo geeft Immanuel Kant aan, heeft een universeel karakter. Om dit uit te leggen hanteert hij het onderscheid tussen ‘hypothetische’ en ‘categorische’ imperatieven. De eerste zijn contextueel, empirisch en hebben slechts particuliere geldingskracht. ‘Als je een succesvolle voetballer wil worden, dan zul je goed moeten trainen.’ Die imperatief heeft waarde voor wie inderdaad een carrière als voetballer ambieert, maar voor wie niets van voetbal moet weten, heeft dit gebod geen enkele waarde. Een ethische imperatief, zo stelt Kant, kan geen dergelijk particulier karakter hebben. Ethische regels horen voor iedereen dezelfde te zijn (ze moeten dus op iedereen en op gelijke wijze van toepassing zijn). Kant heeft het precies daarom over een ‘categorische imperatief’. Ze zijn universeel en hebben overal, altijd en voor iedereen dezelfde betekenis. Er zijn geen uitzonderingen mogelijk. Nu is de categorische imperatief slechts ‘vormelijk’, wat betekent dat er geen specifieke inhoud mee samengaat (zoals het geval is met de hypothetische imperatieven). De categorische imperatief is een soort formule die je op bepaalde situaties kunt toepassen en die je toelaat vast te stellen of een handeling ethisch te verantwoorden is of niet. De categorische imperatief omvat een aantal formuleringen.

De eerste formulering (ik bespreek enkel deze) gaat erover dat je altijd moet handelen volgens een maxime (dit is het motief dat je gedrag rechtvaardigt) waarvan je kunt willen dat ze een universele wet wordt. Laat ik dit toepassen op de spookfietser. De maxime van de spookfietser is deze: ‘Telkens mij dat goed uitkomt, overtreed ik de wet, en kies ik dus zelf waar ik rijd.’ De universele regel die op de veralgemeende maxime is gebaseerd, gaat dan als volgt: ‘Wanneer het mensen goed uitkomt, dan mogen ze het fietsreglement negeren en zelf kiezen op welk fietspad ze rijden.’ Een consequentialist zal erop wijzen dat het dan op de fietspaden pure chaos wordt. Dat klopt; het publieke goed van veilige fietspaden verdwijnt wanneer teveel mensen niet bijdragen aan de veiligheid ervan. Maar zo interpreteert Kant het niet. Hij maakt geen consequentialistische afweging, maar voert een logische analyse door. Hij geeft immers aan dat men niet kan willen dat deze universele wet bewaarheid wordt. Net zoals men niet kan willen dat men tegelijk springt én stilstaat, zo ook is het logisch niet mogelijk om te willen dat er zowel een wet is én een situatie waarbij iedereen de vrijheid heeft om de wet naar eigen goeddunken te doorbreken. Immers, wanneer iedereen de vrijheid heeft om te bepalen wanneer hij de wet van toepassing acht, dan wordt de wet zelf onderuit gehaald en bestaan er dus geen wetten meer. Als de fietser zelf kan en mag beslissen wanneer zich aan de verkeersregels voor fietsers te houden, dan vervalt het dwingende karakter van de wet en dus de wet zelf. De wet krijgt dan eerder het karakter van een suggestie of aanbeveling.[1]

Handhaving van de orde, rust en veiligheid

Even terug naar mijn aanvaring met de spookfietser. Tijdens het gesprek met de politieagent werd me duidelijk gemaakt dat de politie eigenlijk over te weinig personeel beschikt om werkelijk in te grijpen en het fenomeen van de spookfietser (en bij uitbreiding: de fietser die ’s avonds zonder licht rijdt of al gsm’end fietst, diegene die te snel rijdt met een e-step, etc.) een halt toe te roepen. Zag ik, toen de agent me dit zei, niet wat wanhoop in zijn ogen? ‘Wat moet het frustrerend zijn om een politieagent te zijn’, dacht ik. Niet alleen kunnen ze niet meer rekenen op respect, ze ontberen ook de mogelijkheden om die vele inbreuken te bestraffen. Wat de politieagent aangaf, werd recent bevestigd door de Gentse korpschef Filip Rasschaert: ‘We moeten toegeven dat we soms minderjarigen van 13 of 14 jaar betrappen met een e-step en dan amper tools hebben om op te treden. (…) En, ook bij andere verkeersovertredingen kunnen we weinig doen’.[2] Bij heel wat inbreuken op de verkeerswet kan en wordt dus amper ingegrepen. Nu zou men kunnen denken dat die inbreuken alles bij elkaar genomen niet zo erg zijn. En inderdaad, als de politie voor een dilemma zou komen te staan, dan heb ik ook liever dat er wordt gezocht naar die gevaarlijke crimineel in plaats van het op de bon zwieren van onbesuisde fietsers.

Maar dat zou eigenlijk een vals dilemma moeten zijn. Idealiter is er immers geen sprake van een ‘disjunctie’ (of-of), maar van een ‘conjunctie’ (en-en). De politie hoort de orde, rust en veiligheid van de samenleving te handhaven, en dat veronderstelt dat er aandacht is voor ‘kleine’ én ‘grote’ overtredingen (al is dat onderscheid vaak nogal arbitrair). Wanneer het beleid en politieapparaat ‘kleine overtredingen’ niet meer kan, mag of durft te bestraffen, dan wordt toegelaten dat een ‘koppige minderheid’ op termijn de samenleving naar haar hand zet. Bekend is bijvoorbeeld dat normdoorbrekend gedrag ‘besmettelijk’ is. Wie ziet dat er spookfietsers zijn en dat die niet worden bestraft, krijgt als het ware een kleine prikkel om van tijd tot tijd ook te spookfietsen (want inderdaad, vaak is er een klein voordeel in tijd en/of afstand mee te halen). Omdat dit ‘opportunisme’ (ik zou net zo goed het woord ‘hufterij’ kunnen gebruiken) stilaan de nieuwe norm wordt, is de kleine groep van spookfietsers langzaam een grotere groep geworden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat her en der stemmen opgaan om spookfietsen (op sommige plaatsen) gewoon toe te laten. Immers, omdat het aantal fietsers dat tegen de richting in rijdt, zo langzamerhand niet meer is tegen te gaan, is het beter het gewoon te gedogen. Spookfietsen wordt daarbij ook niet zelden vergoelijkt, want misschien was de bewegwijzering of verkeerssituatie niet zo duidelijk en misschien moeten we dan toch maar (nog) bredere fietspaden aanleggen. De verantwoordelijkheid wordt dan verschoven – ‘Ach, de spookfietser kan er eigenlijk niet aan doen… het ligt gewoon aan de infrastructuur.’ Nu wil ik niet gezegd hebben dat de fietspaden en bewegwijzering overal in goede staat zijn, maar het probleem ligt natuurlijk niet enkel (en ik zou zeggen: niet voornamelijk) daar. Het is meestal gewoon een kwestie van iemand die even voorrang gaf aan het eigen belang. ‘Gedogen’ is daarom vooral te begrijpen als een eufemisme omdat het in de feiten simpelweg betekent dat men voor de ‘non-conformist’ (‘hufter’) is bezweken. Met Nassim Nicholas Taleb zou men kunnen zeggen dat met ‘gedogen’ de ‘minderheidsregel’ van de ‘onverzettelijke minderheid’ de nieuwe norm is geworden.

Een uitdijende olievlek

Wie meent dat ‘spookfietsen’ mag worden gedoogd omdat het, alles bij elkaar genomen, niet zo erg is, gaat te kort door de bocht… Spookfietsen is gewoon gevaarlijk, punt. Denk bijvoorbeeld ook alleen nog maar aan al die autobestuurders die, bij het oversteken, nu plots ook van rechts fietsers voorbij kunnen zien zoeven. Je verwacht nochtans enkel fietsers aan je linkerkant te zien. De spookfietser stelt zich dus niet alleen respectloos op ten opzichte van andere fietsers, maar ook ten opzichte van de autobestuurders omdat deze nu nog meer verantwoordelijkheid krijgen om schade en ongevallen te vermijden (want bij een botsing zal de autobestuurder gewoonlijk geen fysieke schade oplopen, terwijl de roekeloze fietser altijd de ‘zwakke’ en ‘kwetsbare’ weggebruiker zal blijven).

Belangrijk is het ook erop te wijzen dat norm- en regeldoorbrekend gedrag op drievoudige wijze als een olievlek werkt. Ten eerste is het nogal naïef te denken dat een spookfietser die er zich van bewust is dat hij een regel doorbreekt zich nu wel aan de andere (verkeers)regels zal houden. Integendeel, een vinger wordt snel een hand; en de smaak van de verboden vrucht laat nooit meer los. ‘Waarom moet ik eigenlijk stoppen voor dat rode licht als er niet teveel verkeer is? Ik kan zelf wel inschatten hoe gevaarlijk het is om door het rood te rijden. Waarom niet even toch dat sms’je al fietsend sturen? Ik kan heus wel even zonder handen rijden hoor.’ Nonchalance (‘hufterij’) wordt als het ware een tweede natuur. Ten tweede, wie ziet dat spookfietsen niet wordt bestraft, krijgt (zoals hoger al opgemerkt) een prikkel om het ook te doen. ‘Waarom zou ik de enige zijn die zich zo strikt aan de regels houdt?!’ Ten derde, wie ziet dat anderen spookfietsen en dat dit wordt gedoogd, krijgt een prikkel andere regels te doorbreken. De lijst is schier eindeloos. Wat denkt u van hondenpoep op de straat, luide muziek op de trein, voeten op de zitbank van de bus, zwerfvuil, bumperkleven, getoeter voor het rode licht, graffiti op daarvoor niet bestemde muren, grof taalgebruik, zwartrijden, en allerhande volstrekt nutteloze vernielingen. Dit zijn allemaal voorbeelden van hufterig gedrag die steeds meer worden gedoogd. In de literatuur staat dit bekend als de broken window thesis van James Wilson en George Kelling. Klein vandalisme wordt beïnvloed (en neemt toe) door wat mensen zien. De olievlek dus. Of die kleine inbreuken ook leiden tot grotere vormen van crimineel gedrag is minder duidelijk. De hufter is dan ook niet noodzakelijk een crimineel, hij is veeleer iemand die aan zijn eigen genoegens voorrang verleent en de sociale normen daaraan ondergeschikt maakt. Hij is iemand die wat aan de regels pulkt en ze negeert of zo interpreteert dat hij er wat persoonlijk voordeel uit haalt. Het punt is echter dat een beleid dat ‘spookfietsers’ letterlijk en figuurlijk een halt toe roept, in diezelfde beweging ook bijdraagt aan de strijd tegen ander klein normdoorbrekend gedrag. Wie dus een oogje dichtknijpt voor de spookfietser, moet niet schrikken voor wat hij zal zien als hij de ogen weer wijd open doet…

Een kwestie van attitude

Zeker wanneer er recentelijk (en terecht) zoveel wordt geïnvesteerd in het fietsvriendelijk maken van steden en gemeenten, valt het op hoe weinig er werkelijk wordt gewezen op de ‘fietsattitude’. Automobilisten (die, zoals gezegd, bij een aanrijding uiteraard meer schade kunnen veroorzaken) worden verondersteld een examen af te leggen alvorens ze mogen rijden en worden tijdens het rijden ook sterker gecontroleerd (mede door de camera’s) en bij een overtreding bestraft. Dit contrasteert sterk met het gemak waarmee de fietser zich gewoonlijk van zijn roekeloos gedrag af kan maken. Er lijkt wat dat betreft met twee maten te worden gewerkt. Conform de ‘olievlek’ die ik hierboven beschreef, maak ik me overigens weinig illusies: zij die zich niet altijd houden aan de ‘fietsregels’, zijn allicht niet zelden precies diegenen die zich ook niet aan de ‘autorijregels’ houden. Ik wil er dus zeker geen verhaal van ‘fietser versus autobestuurder’ van maken. Ik richt mij in dit stukje op de fietser, maar wat mij betreft is het middel dat wordt gebruikt om zich te verplaatsen ondergeschikt aan de attitude waarmee het wordt gebruikt. Anders gezegd, het gaat hier niet om de fietser an sich, maar wel om de attitude waarmee mensen zich verplaatsen (zij het met de fiets, of de auto).

Defensief rijden is inderdaad een kwestie van attitude. Het goede nieuws is dat mensen aan die attitude kunnen werken. ‘Fatsoen moet je doen’, hoort men wel eens zeggen. Die uitspraak klopt, net zoals deze volkswijsheid: ‘Jong geleerd, is oud gedaan.’ Het zijn twee inzichten die in lijn liggen met de deugdenleer van Aristoteles. Hoe sneller en hoe vaker men bepaald gedrag krijgt aangeleerd en hoe vaker men dit gedrag daadwerkelijk vertoont, des te langer zal die vaardigheid blijven bestaan en des te sterker zal zij deel uitmaken van het spontane gedragsrepertoire. Of nog, wie ‘fatsoenlijk’ wil zijn, moet ‘fatsoenlijk’ gedrag vertonen, en wie dergelijk gedrag vertoont, wordt uiteindelijk een ‘fatsoenlijk’ mens. In een tijd waar het belang van (respect voor) gezag, opvoeding en autoriteit wat naar de achtergrond is verschoven, is het niet zo eenvoudig aandacht te vragen voor (in de context van opvoeding, onderwijs en maatschappij) meer ‘discipline’ en (althans in de context van het verkeer)… ‘sturing’. Mensen laten zich (helaas) niet graag op hun gedrag aanspreken. De spookfietser zei het me dan ook letterlijk: ‘Wie ben jij eigenlijk om mij te zeggen dat ik hier niet mag rijden?!’ Mijn antwoord – ‘Een bezorgde burger die zich gewoon graag veilig wil verplaatsen.’ – maakte weinig indruk.

Mindfulness of others

In ‘morele buurten’ (een concept dat ik aan Karen Stohr ontleen) houden mensen elkaar wederzijds aan hun morele identiteiten en zijn ze bereid na te denken over hun eigen dagelijkse gedrag en omgang. In een dergelijke buurt ervaart men schaamte wanneer anderen hen subtiel op ‘morele tekortkomingen’ wijzen. Er wordt daarbij niet verontwaardigd gereageerd, maar het signaal wordt aanvaard en opgepikt om de ‘betere versie van zichzelf’ te worden. Een samenleving zonder schaamte, zoals Adam Smith dat ook al heel goed wist, is problematisch omdat het betekent dat mensen zich niet langer bekommeren om de mening van anderen. In zijn boek over morele gevoelens stelt Smith dat moraliteit het product is van de manier waarop mensen naar zichzelf kijken door de blik van de ander (de zogenaamde ‘onpartijdige toeschouwer’). Denk je dat je gedrag door de ander zou worden gewaardeerd en zou je je eigen gedrag aanvaarden mocht je het zien bij een ander (of wanneer het zou worden geüniversaliseerd, zoals Kant ons voorhoudt)? Wie zich door dit type vragen laat leiden, wordt via mediatie van een (denkbeeldige ander) een beter mens – of althans een mens die wat meer rekening houdt met de belangen van anderen. De ‘op het ik gerichte blik’ (‘Opzij, opzij, opzij, maak plaats, maak plaats, maak plaats voor mij…’) wordt vervangen door een ‘mindfulness of others’. Of nog, het agressieve  van de spookfietser ‘Na mij, de zondvloed!’ wordt ingeruild voor een vriendelijk en empathisch ‘Na u…’

 

Reageren? Mail naar: francois.levrau@uantwerpen.be

 

François Levrau is gepromoveerd in de Sociale Wetenschappen, en verbonden aan de UAntwerpen, respectievelijk als onderwijsbegeleider bij het Centrum Pieter Gillis en als docent bij het Departement Sociologie.

 

Literatuur

Aristoteles, Nicomachean ethics, Oxford University Press, New York, 2009

Kant, Immanuel, The metaphysics of morals, Cambridge University Press, Cambridge, 1991 [1797])

Kelling, George en James Wilson, ‘Broken windows’, in: The Atlantic, 211 (1982), 29-38

Levrau, François ‘Spoedcursus voor snelheidsduivels’, in: Knack

https://www.knack.be/opinie/spoedcursus-ethiek-voor-snelheidsduivels/(10/10/2022a).

Levrau, François, ‘Sluikstorten is een gebrek aan elementair respect voor de publieke ruimte’, in: Knack (13/11/2022b).

https://www.knack.be/opinie/sluikstorten-is-een-gebrek-aan-elementair-respect-publieke-ruimte-blijft-maar-leefbaar-als-iedereen-zijn-steentje-bijdraagt/

Levrau, François, ‘Hufterij als nieuwe sociale norm? In: Tijdschrift Sociologie, 3 (2022c), 475-487.

Schouppe, Ward, ‘Gentse politie kan amper optreden tegen jongeren onder de 16 die toch met e-step rijden’, in: De Redactie

https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2022/11/21/gentse-politie-kan-amper-optreden-tegen-minderjarigen-onder-de-1/(22/11/2022)

Smith, Adam, The theory of moral sentiments. Penguin, Londen, 2010 [1759]

Stohr, Karen, Minding the gap, Oxford University Press, Oxford, 2019

Taleb, Nassim Nicholas, Skin in the game. Hidden asymmetries in daily life, Penguin, Random House, 2018

 

[1] Voor andere voorbeelden, zie Levrau, 2022a & 2022b.

[2] In Schouppe, 2022.