Nynke van Uffelen*
Een telefoon is niet simpelweg een object dat we af en toe gebruiken en dan weer wegleggen. Dit artefact, en artefacten in het algemeen, is intens verbonden met wie we zijn, wat we doen, en waarom en hoe we dat doen. Technologie is niet neutraal, maar medieert tussen mens en wereld, wereld en mens, en tussen mensen. De telefoon verandert hoe we de wereld zien, en hoe de wereld aan ons verschijnt. De bruggen van Amsterdam zijn nu niet meer ‘mooi’, maar ‘instagrammable’ door onze camera-lens met filter. Bovendien bepaalt de telefoon hoe we met elkaar in contact treden, en door de aanhoudende mogelijkheid van het sturen van een appje is het al snel duidelijk wie je echte vrienden zijn en wie niet zo vaak aan jou denkt. Technologie heeft een enorme invloed op hoe onze wereld eruit ziet en hoe we handelen – reflectie op technologie is dus dringend.
De filosofie van technologie bestudeert enerzijds hoe technologische artefacten gemaakt worden. Welke waarden en normatieve aannames zitten er in een ontwerp? Wie bepaalt wat en hoe er gemaakt wordt, en wie zou moeten bepalen? Anderzijds buigen filosofen zich over wat het artefact doet. Men bestudeert welke handelingen een artefact mogelijk en waarschijnlijk maakt, en hoe technologie medieert tussen ons en wereld.
Een belangrijk onderwerp van reflectie is de relatie tussen gender en technologie. Denken over dit onderwerp heeft in de twintigste eeuw belangrijke ontwikkelingen doorgemaakt. Een eerste denkwijze focust op de vraag: wie maakt technologie? Het antwoord: vooral mannen maken technologie. Ingenieursbedrijven zijn doorgaans niet in genderbalans, zeker niet in het bestuur. Volgens deze denkwijze is het probleem dus ‘te weinig vrouwen in tech’. Dit impliceert of een problematisering van vrouwen (waarom kiezen ze steeds weer voor een carrière in de zorg?) of van masculiene culturen in bedrijven die vrouwen ontmoedigen.
Het belang van de genderbalans onder ingenieurs is niet te onderschatten, aangezien technologie niet neutraal is en er vaak bepaalde aannames en normatieve ideeën van de ontwerpers in het ontwerp sluipen. Mede om deze reden werd het debat vanaf de jaren 1970 verbreed naar het effect van technologie op vrouwen. Vrouwen zijn vaak slachtoffer van technologie de gemaakt is voor mannen. Denk aan de autogordel, die vrouwen aanzienlijk meer schade aanbrengt dan mannen; de ‘vrouwenfiets’ (zie bijvoorbeeld dit artikel), die traditionele rolpatronen ondersteunt; en aan het feit dat er wel een anticonceptiepil is voor vrouwen, maar nog niet voor mannen ‘omdat er geen vraag naar is’.
Beide denkwijzen zijn valide, maar delen een aanname: technologie wordt gemaakt door een bepaalde groep mensen, vooral mannen, en het heeft verschillende effecten op mannen en vrouwen. Met andere woorden, technologie is een sociaal construct, en het wordt mede vormgegeven door gender. Wat hier ontbreekt, is dat technologie en gender ook elkaar kunnen construeren. Technologie wordt niet alleen bepaald door gender; gender wordt ook mede vormgegeven door technologie. Deze co-creatie van gender en technologie is het onderwerp van feminist technologie studies – een enorm boeiend veld waar deze Drift een korte introductie van schetst. Een noot: dit veld richt zich niet specifiek meer op vrouwen, maar op gender in het algemeen, wat zowel vrouwelijkheden en mannelijkheden (beide in meervoud) omvat.
Technologie is niet neutraal, aangezien er veel normatieve aannames een rol spelen bij het ontwerpen van technologische artefacten. Sommige van deze aannames zijn ‘gendered’, met andere woorden, ze omvatten (impliciet) ideeën over mannelijkheid en vrouwelijkheid. Deze ideeën belanden als het ware ‘in het artefact’. Dat moet uiteraard niet letterlijk genomen worden – een idee is niet materieel – maar eerder metaforisch: een artefact stuurt de gebruiker in de richting van een bepaalde interpretatie of een bepaalde gebruikswijze.
Een voorbeeld is de auto. Inderdaad, de bestuurdersstoel en de gordel worden doorgaans ontworpen voor en getest op mannenlichamen – maar de genderassumpties gaan verder. Het beeld van ‘een echte man’ werd (wordt?) vaak geassocieerd met hardheid, vuil, zweet, geweld, autoriteit, en vooral niet met emoties, zorg, en tederheid. Het is dan ook niet gek dat mannelijkheid en fossiele brandstoffen – olie, kool, extractie – verzoenbaar bleken. Een echte man heeft een grote, vervuilende dieseltruck die hij zo heeft bewerkt dat hij met veel lawaai zwarte rookpluimen uit de uitlaat kan toveren – een fenomeen dat bekend staat als rollin’ coal. Deze fossiele masculiniteit (of petro-masculinity) staat onder druk in deze tijd van klimaatverandering en de energietransitie. Hoewel een groep mannen radicaliseert en op Trump stemt, is er ook een groep die zich tactisch aanpast. Arnold Schwarzenegger adverteert (investeringen in) Hummers – grote, stoere, mannelijke auto’s – op waterstof. Elon Musk maakt Tesla’s die niet alleen elektrisch zijn, maar ook bulletproof (althans, dat beweert hij).
Deze auto’s hebben (waarschijnlijk) een kleinere voetafdruk dan dieseltrucks, en ze mogen geprezen worden omdat ze ‘groen doen’ populariseren en normaliseren. Toch mogen we niet blind zijn voor de toxische genderassumpties die ze reproduceren. Gender en technologie coproduceren elkaar. Technologie heeft een onmiskenbare invloed op hoe we onszelf zien, hoe we omgaan met anderen, hoe we de wereld interpreteren, en welke handelingsopties er (gangbaar) zijn. Ik kan het belang van reflectie niet harder benadrukken – want reflectie maakt ons kritisch, en zo krijgen we greep op de toxiciteit in de wereld. Is het je ooit opgevallen dat de rakketen van SpaceX opvallend veel lijken op fallussen?
Nynke van Uffelen (*1996) studeerde wijsbegeerte en politieke wetenschappen aan de KU Leuven. Ze is gepassioneerd over politieke filosofie en filosofie van de opvoeding en het onderwijs. Favoriete thema’s zijn burgerschap, het syndroom van Down en sociale rechtvaardigheid. Momenteel werkt ze aan haar doctoraat over de ethische aspecten van energieopslag bij de TU Delft.
Deze blog is geïnspireerd door en gebaseerd op de volgende artikelen:
Maria Lohan & Wendy Faulkner (2004), Masculinities and Technologies: Some Introductory Remarks, in Men and Masculinities, Vol. 6(4), blz. 319-329.
Wendy Faulkner (2011), ‘Gender (In)authenticity, Belonging and Identity Work in Engineering’, in Brussels Economic Review – Cahiers Economiques de Bruxelles, vol 54(2/3), blz. 277-293.
Cara Daggett (2018), ‘Petro-masculinity: Fossil Fuels and Authoritarian Desire’, in Millenium: Journal of International Studies, vol 47(1), blz. 25-44.