Ludo Abicht*

 Over de lauwe steun van de Arabische en islamitische broederlanden aan de Palestijnen in Gaza en op de Westoever[1]

 

Op 23 november 2023 schreef de conservatieve Nederlandse columnist Robert Dewitt in EWMagazine (het vroegere Elsevier Magazine) dat ‘de Arabische landen de Palestijnen liever zien creperen dan ze te helpen’. Dit, terwijl rond dezelfde tijd de progressieve digitale publicatie De Wereld Morgen het had over de unanieme solidariteit van diezelfde Arabische landen met hun getroffen broeders en zusters in Gaza en op de Westelijke Jordaanoever. Ik vrees dat Dewitt gelijk heeft: er is een hemelsbreed verschil tussen de Realpolitik van de regeringen van de Arabische staten en de zogenaamde ‘Arabische straat’. Op straat schreeuwen de burgers luidkeels en regelmatig hun solidariteit uit met hun ongelukkige Palestijnse broeders en zusters, terwijl hun regeringen zo vaak als het enigszins kan allerlei voordelige deals sluiten met Israël, rechtstreeks zoals onlangs met de Abraham-akkoorden of, indirect, via de bemiddeling van de Verenigde Staten, die steeds openlijker optreden als onvoorwaardelijk trouwe bondgenoot van Israël. Wat de relatie tussen deze twee staten betreft lijkt het er steeds meer op dat de gedetailleerde analyses van John M. Mearsheimer en Stephen Walt nog steeds onverkort geldig zijn.[2] Deze quasi onvoorwaardelijke steun vanuit de VS zorgt er onder meer voor dat er door de Veiligheidsraad bijna nooit een kritische motie tegen Israël wordt aangenomen. Deze Amerikaanse steun is niet het onderwerp van dit artikel, maar heeft er veel, zo niet alles mee te maken, zoals onlangs nog bleek tijdens de discussies rond de zogenaamde ‘Abraham-akkoorden’ (2020), waarover later meer.

We beginnen met een overzicht van de verschillende manieren waarop de omringende Arabische landen zijn omgegaan en nog steeds omgaan met de Palestijnse vluchtelingen en hun afstammelingen, een geschiedenis waaruit we proberen enkele verklarende conclusies te trekken.

 

De opvang van de slachtoffers van de Nakba van 1947-1948 door de omringende Arabische en/of islamitische staten

 De meerderheid van de historici, onder wie een aantal prominente Israëli’s, is het erover eens dat de Nakba (Arabisch voor ‘catastrofe’) gaat over de gewelddadige verdrijving en/of fysieke uitzetting van ongeveer 750.000 Palestijnen tussen de opdeling van Palestina door de VN in november 1947 en de verschillende wapenstilstandsverdragen in 1949. Men kan, zoals de Israëlische historici Benny Morris en Ilan Pappé, van mening verschillen over de intentie van de uitdrijving of vlucht, maar niet over de feiten. In 1950 nam de Knesset, het Israëlische parlement, de ‘Wet over de Terugkeer’ aan, waarbij alle Joden ter wereld het recht hadden naar ‘het land van herkomst’ (tot 1948 Palestina, nu Israël) te immigreren, terwijl dezelfde terugkeer niet voor de Palestijnen bedoeld was. Door de vlucht van ongeveer 300.000 Palestijnen tijdens de Zesdaagse Oorlog (1967) groeide het aantal oorspronkelijke vluchtelingen tot boven één miljoen. In 1949 richtten de VN de UNWRA (United National War Refief Agency for Palestine Refugees in the Near East) op om te voorzien in de basisbehoeften van deze stateloos geworden vluchtelingen. De vraag is, of de Arabische c.q. islamitische landen deze groep Palestijnen hebben opgevangen en zo niet, waarom niet?

Intussen leven er ongeveer 14,3 miljoen Palestijnen over de hele wereld, van wie 2,3 miljoen in Gaza, 1,5 miljoen in Israël en 3 miljoen op de Westelijke Jordaanoever. Dit wil zeggen dat de meerderheid van de Palestijnen, net zoals de Joden tussen het jaar 135 en de stichting van de staat Israël, zich in het buitenland bevindt: grotendeels in het Midden-Oosten, maar ook in Noord- en Zuid-Amerika en Oost- en West-Europa. Een kort overzicht van de situatie van de Palestijnse vluchtelingen en hun afstammelingen geeft een beter beeld.

 

Jordanië

 In Jordanië leven ongeveer twee miljoen Palestijnen die echter als volwaardige Jordaanse staatsburgers worden beschouwd. Dat verklaart ook de regelmatig terugkerende eis van zionistische leiders, om alle Palestijnen naar ‘hun’ thuisland, dat wil zeggen Jordanië, te sturen, wat zowel stuit op de weigering van de Palestijnen in Israël en de Palestijnse gebieden, waar volgens hen hun echte thuisland is, als van de Jordaanse regering. In september 1970 (‘Zwarte September’) kwam het tot een bloedige confrontatie tussen de Palestijnse vluchtelingen in de opvangkampen en het Jordaanse leger, waarna een groot deel van de verslagen Palestijnen naar Libanon moest uitwijken. Sinds die tijd zijn uitingen van Palestijns nationalisme en vooral militaire acties (infiltraties in Israël verboden) en effectief gemarginaliseerd. Jordanië, dat in 1994 een vredesverdrag met Israël heeft gesloten, wil een conflict met Israël vermijden en in de mate van het mogelijke een neutrale rol spelen in het conflict tussen Israël en de Palestijnen. Wanneer we weten dat dit pas het tweede vredesverdrag is tussen Israël en een Arabische staat, begrijpen we de gevoeligheid van de Jordaanse overheid. Jordanië oefent trouwens officieel controle uit over de Tempelberg, de plaats van de Al Aqsa moskee en de beroemde Gouden Rotskoepel, omdat Israël die niet aan de Palestijnen ter plaatse wil overlaten, en de Arabische en islamitische wereld het heel moeilijk zou hebben met Israëlische soevereiniteit over de derde heilige plaats van de Islam, na Mekka en Medina. We mogen niet vergeten dat de laatste jaren ultra-zionistische en ultraorthodoxe joodse groepen hun droom, op de puinen van de moskee en de rotskoepel de Derde Tempel te laten verrijzen, nooit hebben opgegeven. Hun betogingen op vrijdag, de heilige dag in de islamitische week, worden weliswaar beschermd door het leger, maar hun eisen werden tot nog toe niet openlijk gesteund door de Israëlische regering. Voor de Palestijnen in het voormalige gebied van Palestina (Gaza, Israël en de Westelijke Jordaanoever) is deze ‘Jordaanse oplossing’ dus volledig onaanvaardbaar.

 

Libanon

 In Libanon woonden sinds 1948 ongeveer 530.000 Palestijnse vluchtelingen, van wie de meerderheid werd opgevangen in kampen (nu meestal stadswijken) onder leiding van de PLO. Zij vormden het grootste deel van de kaders, militanten en administratieve diensten van de PLO. Net voor de slachtpartijen op ongewapende burgers in de kampen van Sabra en Shatila in 1982 vertrokken de leiding en strijders van de PLO naar Tunesië, vanwaar ze na de Oslo Akkoorden in 1993 zijn teruggekeerd naar Gaza en de Westelijke Jordaanoever om er de kaders te vormen van de nieuwe Palestijnse Autoriteit (PA), grotendeels onder Israëlisch toezicht.

De Palestijnen in Libanon zijn geen Libanese staatsburgers en worden er onderworpen aan een hele reeks administratieve, politieke en economische beperkingen. De weigering hen in de Libanese bevolking te integreren is drievoudig: de meeste Palestijnen wensen hun (afgenomen) Palestijnse identiteit niet in te ruilen voor een Libanese; de Libanezen hebben na en gedeeltelijk door het Franse koloniale bewind een duidelijk verdeelde bevolkingssamenstelling met Sjitische moslims, terwijl de Palestijnen bijna exclusief Soennieten, christenen en Druzen zijn; ten derde hebben de Palestijnen als gevolg van hun strijd tegen de zionisten een uitgesproken politiek bewustzijn ontwikkeld dat vaak tegen de heersende patriarchale cultuur ingaat. Hun actieve aanwezigheid werd door andere groepen bestreden en gewantrouwd, wat hun mogelijke integratie bemoeilijkt.

 

Syrië

 In Syrië wonen 400.000 Palestijnse vluchtelingen, van wie ongeveer 30 % in vluchtelingenkampen. Ze genieten dezelfde sociale rechten als hun Syrische medeburgers, maar worden politiek streng gecontroleerd.

 

De Golfstaten

 Ongeveer 600.000 Palestijnse vluchtelingen vonden werk in de olie-industrie. Zowat de helft van hen woonde al in de Golfstaten voor het conflict tussen Irak en de westerse coalitie (‘Coalition of the Willing’) met Sadam Hoessein. Ze werkten er met succes als ingenieurs, artsen, technici, leraren, ondernemers en journalisten. Hun bijdragen aan de kas van de PLO waren essentieel voor het in stand houden van de levensstandaard en het sociale weefsel van de bevolking in de bezette Palestijnse gebieden. Na de Golfoorlog werden op zijn minst 300.000 van hen uitgewezen als gevolg van de (grotendeels politieke en retorische) steun van Yasser Arafat aan Saddam Hoessein, waardoor hun economische slagkracht sterk verminderd is. Dat was voor het opkomende Hamas de gedroomde gelegenheid om door financiële bijdragen en het uitgebreide netwerk van vrijwilligers het verscheurde sociale weefsel te helpen herstellen en zo de door de PLO gecontroleerde Palestijnse Autoriteit uit te dagen. In geen enkele van deze staten werden ze, ondanks de pro-Palestijnse solidariteitsretoriek, als staatsburgers geïntegreerd.

 

De Palestijnen die in Amerika en Europa wonen hebben dezelfde status als andere asielzoekers en immigranten, maar ze oefenen geen enkele invloed uit op het buitenlandse beleid van de gastlanden. In de Verenigde Staten, het actieterrein van de lobby voor Israël,[3]  bestaan er weliswaar pro-Arabische lobby’s en actiegroepen, maar die verdedigen vooral de belangen van de Amerikaanse burgers en immigranten, bijvoorbeeld tegen uitingen van islamofobie, en ze oefenen weinig of geen druk uit op het Midden-Oostenbeleid van de regering.

 

De Arabische staten en de Palestijnen

 

Na de Nakba

 Op 22 maart 1945 werd in Alexandrië de Arabische Liga opgericht door Egypte, Irak, Libanon, Saoedi-Arabië, Transjordanië, Jemen en Syrië. Intussen telt de Liga 22 leden, waaronder vanaf 1976 de PLO. De Liga streeft de samenwerking van alle Arabische staten na. Buiten of naast de Liga, die de regel van unanimiteit toepast, werden pogingen ondernomen tot politieke éénmaking (bijvoorbeeld in 1958, de oprichting van de Verenigde Arabische Republiek met Syrië en Egypte onder de leiding van Nasser).

Na de Nakba heeft de Liga zich vooral uit verzet tegen de schande van de Arabische nederlaag en de oprichting van de ‘zionistische entiteit’ (Israël) op Arabisch grondgebied beziggehouden met de Palestijnse zaak. Onder meer door de stichting van de PLO (de Organisatie voor de Bevrijding van Palestina) in 1964, de erkenning van de PLO als ‘enige vertegenwoordiger van het Palestijnse volk’ (1973-1974), door het goedkeuren van het Plan van Fes in 1982, en door steun te verlenen aan het bijeenroepen van een internationale conferentie over de Palestijnse zaak in 1988. De Liga werd zwaar getroffen door de Arabische verdeeldheid rond de Golfoorlog. Na de verkiezing van Benjamin Netanyahu tot eerste minister van Israël in mei 1996 werd een eerste topconferentie in Caïro samengeroepen. Irak was niet uitgenodigd.

Na het uitbreken van de Tweede Intifada in 1990 en de Israëlische repressie daarvan, werden alle Israëlische ambassades en consulaten in de hele Arabische wereld gesloten en werden de ambassadeurs van Egypte en Jordanië uit Israël teruggeroepen.

Het Plan van Fes werd hernomen in Beiroet in 2002. Het hield onder meer in: de normalisering van de betrekkingen tussen Israël en de staten van de Arabische Liga; de terugtrekking van de Israëlische troepen uit de bezette Palestijnse gebieden, inclusief de Golan Hoogvlakten; de ontruiming van de nederzettingen en het aanvaarden van een ‘rechtvaardige oplossing’ (terugkeer van/of compensatie?) voor de Palestijnse vluchtelingen. De Liga bepleit de oprichting van een onafhankelijke en soevereine Palestijnse staat in de bezette gebieden, met Oost-Jeruzalem als hoofdstad.

Het resultaat? De meeste initiatieven van de Liga zijn tot nog toe beperkt gebleven tot het terrein van de diplomatie, en hebben weinig of geen invloed gehad op de ontwikkelingen aan de grond.

 

De vluchtelingen

 Hoe verklaren we de over het algemeen ‘voorzichtige’ aanpak door de andere Arabische staten van het drama dat hun Arabische broeders en zusters heeft getroffen? Een ideologische reden is dat een permanente opvang, integratie dus, zou betekenen dat men in feite het legitieme recht op de terugkeer van de vluchtelingen heeft opgegeven, wat uiteraard zou indruisen tegen de principes en tegen het bestaansrecht van de Liga zelf. De staten van de Arabische Liga aanvaarden de Israëlische redenering niet, dat zij, de Arabische staten, het vluchtelingenprobleem zelf moeten oplossen en daarmee Israël voorgoed van dat probleem zouden moeten verlossen. (In zionistische propagandaschriften vind je regelmatig kaarten van de hele regio, met daarop het piepkleine eiland Israël midden in een zee van reusachtige Arabische buurstaten die deze relatief kleine groep van Arabische broeders en zusters met een klein beetje goede wil toch zouden kunnen opvangen? Een nog sterkere variant van deze redenering is de stelling van Benjamin Netanyahu dat de Mufti van Jeruzalem, de religieuze leider van de Palestijnen die op een bepaald moment had gehoopt op steun van de nazi’s, aan de oorsprong van de Shoah zou hebben gestaan en dat de Palestijnen dus als medeplichtigen aan deze genocide hun lot ten volle verdienen. Gelukkig werd deze beschuldiging meteen en ondubbelzinnig door Israëlische historici en politici als nonsens verworpen, maar het toont wel aan hoever deze psychologische oorlogvoering bepaalde mensen kan leiden. In omgekeerde zin ziet men ook, hoeveel jonge Palestijnen kunnen worden beïnvloed door historische antisemitische vervalsingen als De Protocollen van de Wijzen van Zion, die een tijdlang als populaire soap werden gebracht op de officiële Egyptische televisie.

 

Jordanië

 

In 1922 wordt ten oosten van de Jordaan, toen onder Brits mandaat, een gedeeltelijk autonome staat opgericht onder leiding van emir Abdallah, een van de zonen van sjerif Hussein van Mekka, uit de machtige Hasjemitische clan. Dit was bedoeld als beloning voor het leiden van de opstand tegen Ottomaans Turkije tijdens de Eerste Wereldoorlog. In 1930 wordt het Arabisch Legioen gevormd onder leiding van Glubb Pasja, een Brits officier. Het Legioen zal eerst in 1966 worden opgeheven. In 1946 wordt Jordanië onafhankelijk, maar de Britse invloed blijft nadrukkelijk doorwerken. Wanneer Abdallah zich aansluit bij de andere Arabische legereenheden die in 1948 de pas opgerichte Israëlische staat aanvallen, doet hij dat met duidelijk territoriale ambities. In 1949 sluiten Transjordanië (zoals het toen nog heette) en Israël een wapenstilstand (er komt pas in 1994 een vredesverdrag). Jordanië verkrijgt de Westoever (Cisjordanië), een gedeelte van Jeruzalem en de Al Aqsa Moskee. Dit was zowel het resultaat van de zwakte van de Arabische Liga als van geheime afspraken met de zionisten.[4]

Na 1948 verdriedubbelt de bevolking: 500.000 mensen in Jordanië, overwegend Bedoeïenen, plus 500.000 Palestijnse vluchtelingen en nog eens 500.000 Palestijnen op de Westoever. In december 1948 wordt Abdallah koning van Jordanië (de naam wordt in 1949 gewijzigd). In april 1950 wordt de annexatie van de Westelijke Jordaanoever officieel bevestigd na verkiezingen over het hele gebied. In 1953 wordt Hoessein koning, na de moord op Abdallah door een Palestijn in 1951. In tegenstelling tot Nasser kiest Hoessein voor het Westen. Maar in 1967 sluit Jordanië zich aan bij Egypte en neemt deel aan de gevechten en leidt dus ook de nederlaag. De Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem worden bezet door Israël.

In 1972 vernietigt het Jordaanse leger de PLO-strijdkrachten in Jordanië. Jordanië neemt geen deel aan de oorlog van 1973.

Over Palestina is het regime verdeeld: men weet dat de Israëlische rechterzijde (de zogenaamde haviken) ook de oostelijke oever van de Jordaan wil veroveren, maar men wil tegelijkertijd elk conflict met de machtige vijand vermijden.

In 1988 besluit koning Hoessein aan alle aanspraken op de Westelijke Jordaanoever te verzaken. Dit was vooral een gevolg van de Intifada, waaruit onder meer bleek dat de Palestijnen er niet aan dachten Jordanië als het nieuwe Palestina te erkennen. Toch bleef Jordanië een bescheiden rol spelen in het conflict, denk bijvoorbeeld aan de zogenaamde ‘Jordaanse Delegatie’ (in feite de delegatie van de PLO) op de vredesconferentie van Madrid in 1991, toen Israël van geen afzonderlijke Palestijnse delegatie wilde weten.

Tijdens de Golfoorlog in 1991 steunde Jordanië Saddam Hoessein, wat een gevoelige afkoeling van de relaties met de VS en het Westen tot gevolg had, en waarschijnlijk te maken had met de instroom van tienduizenden uit Koeweit verjaagde Palestijnen.

Toch komt het, in het kielzog van Oslo, tot een vredesverdrag met Israël op 26 oktober 1994. Jordanië neemt nu zelfs deel aan de militaire alliantie tussen Israël en Turkije.

In 1999 kiest koning Hoessein zijn zoon als troonopvolger, tegen zijn oudere broer Hassan. Koning Abdallah II is voorstander van de vrede met Israël en een tegenstander van Hamas, waarvan hij de lokalen in Jordanië sluit. Zijn politiek, open naar het Westen en Israël, gaat gepaard met een verharding van de interne controle en een afbraak van de democratie. De koning zit klem tussen de druk van het Westen en die van de eigen publieke opinie, die een grotere solidariteit met de Palestijnen eist. (Denk aan de demografische samenstelling van Jordanië). De verhouding met zijn ‘Palestijnse’ onderdanen blijft gespannen, zodat Jordanië een grotere immigratie van Palestijnen vreest, terwijl de Israëlische rechterzijde, die nu aan de macht is, blijft herhalen dat ‘het echte Palestina Jordanië’ is.

Relevante steun uit Israël als beloning voor deze loyaliteit bleef uit, zodat het land nog steeds afhankelijk blijft van het geld van Jordaanse emigranten, van de VS en bevriende Arabische staten.[5]

 

Voorlopig balans

In 2020 worden de zogenaamde ‘Abraham-akkoorden’  tussen Israël, de Verenigde Staten, de Verenigde Arabische Emiraten en Bahrein gesloten. Kort daarop volgen soortgelijke akkoorden met Soedan en Marokko. Het zijn bilaterale overeenkomsten tussen landen die niet met elkaar in oorlog waren, en die allerlei voordelen met zich meebrengen op economisch, toeristisch, technisch, politiek en, voor Marokko, territoriaal vlak. Op de eerste plaats doorbreken zij de tot dan toe vanzelfsprekende solidariteit van deze Arabische landen met de Palestijnen, een strategie die al sinds het begin van de oprichting van Israël door David Ben Goerion werd nagestreefd, maar die Israël tot 2020 slechts met landen ‘in de periferie’ zoals bijvoorbeeld het Iran van de Shah en Turkije kon afsluiten. Omdat de Palestijnen in deze overeenkomsten niet ter sprake kwamen spelen ze slechts een indirecte rol in de confrontatie tussen de Palestijnen en Israël, dat deze akkoorden terecht begroette als het doorbreken van de Arabische solidariteit met de Palestijnen, waarschijnlijk met de niet onrealistische hoop dat zwaarwegende landen als Saoedi-Arabië zouden volgen. De naam verwijst naar de in de Bijbel vermelde akkoorden tussen Abraham, de legendarische stamvader van Joden en Arabieren en een aantal vijandige stammen, maar vooral naar de deels historische, deels legendarische ‘Bijbelse’ band tussen de voorvaders van de huidige tegenstanders. In diplomatieke termen betekent dit voor de Palestijnen een verzwakking van hun invloed op de Arabische wereld, terwijl Israël en zijn bondgenoten het voorstellen als een betekenisvolle stap voorwaarts in het vredesproces met de Arabische wereld.

Indirect spelen deze akkoorden inderdaad een rol in het conflict, omdat ze de indruk wekken dat een vredes- en samenwerkingsakkoord in de regio zonder een vredesverdrag met de Palestijnen mogelijk is. Het valt uiteraard nog te bezien, wat de invloed van de huidige oorlog tussen Israël en Hamas op de Abraham-akkoorden en om het even welke ander vredesoverleg zal zijn.

 

 

[1] Dit artikel werd geschreven in september 2023, voor de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober van dat jaar.

[2] John Mearsheimer en Stephen Walt, The Israel Lobby and US Foreign Policy, Farrar, Straus & Giroux, New York, 2007.

[3] A.w., passim.

[4] Zie daarover Ilan Pappé, La guerre de 1948 en Palestine. Aux origines du conflit israélo-arabe, La Fabrique, Parijs, 1992.

[5] Zie, naast de boeken van Ilan Pappé, het boek van Charles Enderlin, Paix ou guerres. Les secrets des négociations israélo-arabes 1917 – 1997, Stock, Parijs, 1997.