Hugo Durieux*

De afgelopen honderd jaar is vanuit drie ‘-ismen’ geprobeerd de Jiddische taal te vernietigen: het nazisme, het communisme en het zionisme. Toch is het Jiddisch vandaag een wereldtaal, overal ter wereld zijn er mensen die het dagelijks spreken of schrijven, van Montréal tot Kaapstad, van Argentinië tot Japan. En het kent ook een groeiende populariteit – niet noodzakelijk binnen de ultraorthodoxe gemeenschappen waarmee het gewoonlijk wordt geassocieerd, maar wel bij seculiere of atheïstische joden en bij gojim.

Misschien heeft dat te maken met het feit dat Jiddisch haast per definitie een taal van diaspora is – en dus inherent multicultureel. Het heeft zich altijd aangepast aan, ingewurmd in en gevoed met de dominante taal van zijn omgeving, of dat nou Hoogduits, Litouws, Oekraïens, Frans, Engels, Maleis[1] of Hebreeuws was. Waarbij je overigens wel kan vaststellen dat deze Jiddische mishmash voor seculier gebruik dient; voor gebed of de studie van de Talmoed is er immers het loshn koydesh, de antieke taal van de heilige geschriften.

De bewering over de linguicide vanuit de drie ‘-ismen’ komt voor rekening van The Times of Israel. Maar inderdaad, voor de Holocaust leefden er wereldwijd zo’n zeventien miljoen joden, waarvan zo’n dertien miljoen Jiddischtaligen. Van de naar schatting zes miljoen slachtoffers van de choerbm zou vijfentachtig procent het Jiddisch als mameloshn, moedertaal, hebben gesproken. Volgens dit soort berekening zouden dus van de dertien miljoen Jiddisch sprekenden er ruim vijf miljoen door de nazi’s en hun trawanten zijn vermoord. Dat zal wel te maken hebben met het feit dat Jiddisch de taal was van de grote gemeenschappen van diepgelovige en straatarme joden in Midden- en Oost-Europa, die niet de mogelijkheid hadden om op tijd Europa uit te vluchten, en die overigens ook al voor de massamoorden door de nazi’s het slachtoffer waren van pogroms en moordpartijen door de niet-joodse lokale bevolking.

Wat de linguicide onder het communisme betreft, is een en ander te relativeren. Inderdaad heeft ook de Sovjet-Unie Jodenvervolging gekend, met pogroms en een verbod op het gebruik van Jiddisch in de periode 1948-1955. Zeker aan het einde van de Stalinistische periode waren joodse intellectuelen een doelwit van de overheidsparanoia, en onder meer Chaim Grade beschrijft hoe ook al aan het eind van de jaren dertig de idealistische Jiddischtalige joden, die vanuit de Baltische staten aangetrokken werden door het communistische ideaal, in de jonge Sovjet-Unie werden misbruikt en onderdrukt. Dat neemt niet weg dat – weliswaar uit geopolitiek opportunisme – ook in de jaren 1930 in Rusland de Autonome Joodse Regio Birobidjan[2] werd opgericht met het Jiddisch als officiële taal, en dat in die periode ook talrijke socialistische, communistische en vooral anarchistische (denk aan Emma Goldman bijvoorbeeld, of de Bund, de Algemeyner Yidisher Arbeter Bund) militanten in het Jiddisch de revolutie predikten.

De geschiedenis van de verhouding tussen Jiddisch, Palestina, zionisme en Israël is er een die veel langer teruggaat. Asjkenazim, de joden die zich vanaf de eerste eeuw (de verwoesting door de Romeinen van de Tweede Tempel in Jeruzalem) verspreidden over Midden- en Oost-Europa en daar het Jiddisch ontwikkelden, keerden al vanaf de vijftiende eeuw terug naar Palestina. In de zestiende eeuw werd de streek opgenomen in het Turks Osmaanse Rijk, maar de dominante cultuur was er Arabisch en de Asjkenazim immigranten bleven er hun Jiddisch praten en schrijven. Er is een brief bekend uit 1567, waarin al het stereotype van de jiddische mame tot uiting komt. Een vrouw uit Jeruzalem schrijft aan haar zoon in Caïro dat hij terug moet komen naar Jeruzalem, dat Caïro niet goed voor hem is, dat er werk voor hem is in Jeruzalem, en hoe komt het toch dat hij haar veel te weinig schrijft?

Vanaf de achttiende eeuw zijn er vanuit Oost-Europa regelmatig golven van massa-immigratie van Asjkenazische vrome en orthodoxe joden naar Palestina. Voor hun religieuze bezigheden gebruikten zij allemaal het Hebreeuws van de rabbijnen en de Torah, maar in het dagelijks leven en in de omgang met de Palestijnse Arabieren spraken zij hun eigen variant van het Jiddisch. Tot ver in de twintigste eeuw zouden talrijke Palestijns Arabische families nog Jiddisch gesproken of minstens begrepen hebben. Ook Osmaans-Turkse termen die in het Arabisch waren overgenomen belandden zo in het Jiddisch. Een artikel geeft het voorbeeld ‘es iz a gantzer kalbelik’ (‘er is een hele menigte’), maar die term kan ik in geen enkel van de grote woordenboeken (Niborski/Vaisbrot, Frans; Schaechter, Engels; het Jiddisch-Nederlands Woordenboek[3] van Justus van de Kamp) terugvinden.

Hoe dan ook, in het begin van de twintigste eeuw ontwikkelt zich de theorie van het zionisme.  Die is gebaseerd op het uitgangspunt dat, aangezien Jodenhaat blijkbaar onontkoombaar is, alle joden ter wereld zich moeten verenigen om een samen een nationaal vaderland op te bouwen met een nationale taal: een modern Hebreeuws, oftewel Ivriet. Jiddisch, als taal van de diaspora, werd dan al gauw beschouwd als een uiting van zwakte en verdeling. Bovendien waren de nieuwe zionistische immigranten in Palestina meer seculier dan de Asjkenazim die voor hen waren gekomen. Zij waren ook duidelijker politiek gemotiveerd, en al gauw gingen zij een meerderheid vormen onder de joden in Palestina. De Jiddischtalige Asjkenazim werden een minderheid binnen de joodse bevolking, die op zichzelf al een minderheid was binnen de Palestijnse bevolking van Arabieren en bedoeïenen. De nieuwkomers spraken modern Hebreeuws, en zij richtten kibboetzim op waar mannen en vrouwen van alle mogelijke herkomst samen leefden en werkten. De vrome Asjkenazim hadden het er moeilijk mee. Zij zouden een onderscheid gemaakt hebben tussen de nieuwkomers, die zij aanduidden met het Hebreeuwse woord voor pionier, en hun eigen groep, die zij baladi zouden hebben genoemd, het Arabische woord voor autochtoon. Maar opnieuw: baladi kan ik nergens terugvinden. Palestijns Jiddisch?

Na de nederlaag van het Osmaanse Rijk in de Eerste Wereldoorlog kwam Palestina onder het bestuursmandaat van Groot-Brittannië. De Balfour Declaration van 1917 riep het land uit tot ‘a national home for the Jewish people’. Vanaf dan werd de druk op het Jiddisch steeds groter, tot het na de stichting van de staat Israël zou worden beschouwd als ‘een vreemde taal’. Een beroemde anekdote speelt zich af in 1945. Rozka Korczak-Marla[4], een van de leiders van de opstand in het getto van Warschau, komt in Tel Aviv in het Jiddisch spreken over de uitroeiing van de Oost-Europese joden. David Ben-Goerion, die later de eerste premier van Israël zal worden, spreekt nadien het gehoor toe in het Hebreeuws: ‘Een kameraad heeft ons zonet toegesproken in een pijnlijk krassende vreemde taal’. Is het ook de Germaanse grondslag van het Jiddisch die, zo vlak na de Tweede Wereldoorlog, een afkeer oproept? Nadat een paar jaar later de staat Israël gevormd is, zal de overheid culturele uitdrukkingen in het Jiddisch carrément verbieden. Het gebruik ervan wordt vanaf dan, legaal of met geweld, onderdrukt. Het zionistische Israël vertoont de klassieke kenmerken van nationalisme: etnische zuivering (van Palestijnen, Arabieren, bedoeïenen), onderdrukking van minderheden (waaronder de Jiddischtaligen), één volk, één staat, één taal.

Literatuurwetenschapper Yael Chaver geeft in een artikel aan wat daarmee verloren ging. Jiddische auteurs in Palestina behandelden onderwerpen die de Hebreeuwse schrijvers niet kenden of wilden kennen. Zoals het verhaal over een joodse jongen die op jacht gaat op everzwijnen. Die zal hij verkopen aan Griekse orthodoxe priesters, tot hij plots op een groep als Arabieren geklede mensen stoot, die op weg zijn voor hun Pesach seder (de ceremoniële maaltijd op de eerste avond van het Paasfeest). Voor dit soort diversiteit was geen plaats in de nieuwe nationalistische cultuur.

Ondanks de pogingen om het Jiddisch in Israël uit te roeien is het in leven gebleven. De orthodoxe gemeenschappen groeiden sneller aan dan de zionistische leiders hadden verwacht. De onderdrukking door de overheid verminderde in de jaren 1950, en grote groepen Russische immigranten die in de jaren tachtig arriveerden, brachten hun Jiddisch met zich mee. Een tijd lang heeft men gedacht dat het gebruik van de taal beperkt was tot ultraorthodoxe joden en enkele excentrieke academici. Maar zoals het Jiddisch in de loop van zijn ontwikkeling allerlei woorden, constructies, fonetische kenmerken en grammaticale eigenheden van de omringende talen in zich heeft opgenomen, blijkt nu het Ivriet ook kenmerken en eigenheden te bevatten van het Jiddisch. En daarnaast is er dus een groeiende belangstelling voor een taal die wezenlijk een multiculturele wereldtaal is. Jiddisch sjlogt zich doerch. Jiddisch redt zich.

 

Dit stukje is gebaseerd op een aantal artikelen naar aanleiding van de tentoonstelling in New York Palestinian Yiddish: A Look at Yiddish in the Land of Israel before 1948. Die biedt een overzicht van de vermenging van Jiddisch en Arabisch, en van de bloei en de gewelddadige onderdrukking van de taal tijdens de totstandkoming van de staat Israël.

 

Reageren? Mail naar: durieux.eu@outlook.com

 

Hugo Durieux (01951) is de beheerder van de website ‘rivieren & meren – rivières & lacs – rivers & lakes’ (https://rivieren-en-meren.online/).

 

[1] https://rivieren-en-meren.online/2023/04/26/jiddisch-en-afrikaans/

 

[2] https://rivieren-en-meren.online/2021/12/01/un-territoire-yiddish/

 

[3] https://www.jiddischwoordenboek.nl/

 

[4] https://jwa.org/encyclopedia/article/korczak-marla-rozka