Gepubliceerd in Streven, november-december, themanummer Schaamte(loos)

Benjamin De Mesel* 

In de laatste zinnen van De Avonden vindt Frits van Egters troost en rust in de gedachte dat zijn leven gezien is: ‘Hij zoog de borst vol adem en stapte in bed. “Het is gezien,” mompelde hij, “het is niet onopgemerkt gebleven.” Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap.’[1] In Een verlangen naar ontroostbaarheid schrijft Patricia De Martelaere ‘dat we zelfs liever met de meest wanstaltige misvormingen in het circus zouden gaan staan dan onopgemerkt te verkommeren’.[2] Wie daaraan twijfelt, kan eens rondkijken in Circus Facebook en Circus Instagram.

Er zijn mensen die van het circus niets moeten weten, en vooral intellectuelen laten zich daarop voorstaan. ‘Pour vivre heureux, vivons cachés’, luidt een gezegde dat zijn oorsprong zou hebben in een achttiende-eeuwse fabel van de Franse schrijver Jean-Pierre Claris de Florian. Het verhaal begint met een jaloerse krekel die ziet hoe een vlinder bewonderd wordt om zijn felle kleuren en elegante vlucht. De vlinder wordt achternagezeten door een groepje kinderen, gevangen en verbrand. De krekel is niet langer jaloers en bezingt nu de voordelen van een verborgen leven. Die voordelen zijn door eenzame denkers uitgebreid in de verf gezet, maar het verborgen leven dat zij verdedigen is doorgaans geen leven zonder circus. Het is een leven waarin men van tijd tot tijd de voorstellingen opschort om zich op te laden voor nieuwe. Verstoppertje spelen is alleen leuk als je gezocht en liefst ook ooit gevonden wordt.

Wie gezocht, gevonden en gezien wil worden, heeft daarvoor anderen nodig. Het probleem met die anderen is dat ze ons zoeken waar we niet gevonden willen worden, vinden wat ze niet horen te vinden en zien wat niet gezien mag worden. Gezien worden is fijn, maar niet meer dan een eerste stap in de richting van wat nog veel fijner is: gezien worden zoals we gezien willen worden. Tragisch genoeg hebben we dat laatste niet onder controle. Mens zijn is naar het circus gaan om je kunstjes te vertonen en daarbij onvermijdelijk het risico lopen om voor clown te worden aangezien.

Schaamte en schuld

Waar we gezien worden zoals we niet gezien willen worden, ligt schaamte op de loer. Schaamte is onlosmakelijk verbonden met de blik van de ander, die we nodig hebben om niet te verkommeren, maar die zich ook graag laaft aan onze wanstaltigheden. Die blik heeft een gewicht dat we in het beste geval niet voelen, als de zwaartekracht die ons behoedt voor doelloos rondzweven, ons toelaat onze kunstjes op te voeren en op beide voeten te landen. Maar soms wordt het gewicht ondraaglijk en zet een beweging naar beneden in: van schaamte slaan we de ogen neer, we kruipen de grond in of zakken erdoor. We willen ongemerkt verdwijnen, het liefst langs coulissen waar het donker is en we niet gezien kunnen worden.

Daarin verschilt schaamte van schuld. Wie zich schuldig voelt, heeft niet zozeer de behoefte om te verdwijnen, als wel om iets te doen: misschien de schuld aflossen, minstens zich verontschuldigen. Schuldgevoel gaat gepaard met handelingen die de band tussen dader en slachtoffer, in de mate van het mogelijke, moeten herstellen. Niet alleen gaat schuldgevoel met handelingen gepaard, het komt ook uit handelingen voort. De schuldige heeft iets verkeerds gedaan en had ook anders kunnen handelen. Als je per ongeluk op iemands teen trapt omdat je geduwd werd, is schuldgevoel niet gepast; had je ook anders kunnen handelen, dan wel. Terwijl schuldgevoel het resultaat is van vrijwillige handelingen, kan schaamte ook het resultaat zijn van onvrijwillige handelingen of van niet-handelingen. Ik kan me schamen omdat ik per ongeluk op je teen heb getrapt, maar ook omdat ik toevallig kromme benen of een te hoge stem heb. Schuldgevoel heeft betrekking op wat je uit vrije wil gedaan hebt, schaamte op wie je bent en hoe je denkt gezien te worden.

Wat je uit vrije wil doet en wie je bent zijn soms nauw met elkaar verbonden: wie veel liegt is een leugenaar, wie tot vervelens toe op andermans tenen trapt een tenentrapper. Hoe zwaarder de daad, hoe minder herhaling nodig is om de dader te kenmerken: je hoeft niet elke week te stelen om een dief te zijn, niet elk jaar te moorden om een moordenaar te zijn. Wanneer daad en dader met elkaar verweven zijn, zijn schuld en schaamte dat ook: de moordenaar moet van schaamte door de grond zakken én publiek blijk geven van schuldgevoel.

Maar meestal is het verband tussen wie iemand is en wat iemand gedaan heeft veel losser: wie mensen zijn, wordt ook bepaald door wat ze per ongeluk hebben veroorzaakt of door hoe ze er toevallig uitzien. Volgens sommigen betekent dat dat we schaamte beter achterwege zouden laten. Over wie je bent, je kromme benen en je hoge stem, heb je geen controle. Het is dan ook zinloos om je erover te schamen, je kan er toch niets aan doen. Schuld, daarentegen, is productief en verbindend: het is de motor van een verzoeningsproces tussen dader, maatschappij en slachtoffers. In die geest kan ook het opvoedingsadvies aan jonge ouders begrepen worden dat ik onlangs in de bus kreeg: zeg tegen je kind niet dat het stout is, maar dat het iets stouts heeft gedaan. Schaamte is uit den boze, maar kweek wel op tijd en stond een beetje goed geproportioneerd schuldgevoel.

Schaamteloosheid

Willen we zonder schaamte zijn? Aan de ene kant wel. We willen fier rechtop de schijnwerpers trotseren en zonder blozen doorgaan wanneer ze zich richten op wat stinkt, uitpuilt of ettert. Aan de andere kant is er ook iets verdachts aan mensen die niets te verbergen hebben en volledig gezien willen worden, door iedereen, met alles in het volle licht. Van een mens die niet kan blozen moeten we niet weten. Er zijn er natuurlijk die beweren dat het hen niet uitmaakt hoe ze door anderen gezien worden, dat ze de schaamte voorbij zijn. Ik hoop dat ik ze niet moet geloven, dat hun uitspraak dient om kwetsbaarheid te maskeren en niet om onaantastbaarheid te rapporteren. Als te veel kwetsbare huid tot ondoordringbaar pantser verhardt, verwordt menselijkheid tot zelfgenoegzaamheid.

Dat we niet zomaar van alle schaamte af willen, blijkt ook uit de negatieve associaties die het begrip ‘schaamteloosheid’ oproept. Schaamteloos zijn is voor de meesten onder ons geen persoonlijk of collectief ideaal. Op basis van het voorgaande kunnen we drie vormen onderscheiden. Ten eerste is er de naïeve schaamteloosheid van mensen die zich er niet van bewust zijn dat ze gezien worden. Ze treden op zonder zich iets aan te trekken van het publiek. De blik van de ander heeft nog niet het gebruikelijke gewicht dat een leven zin en richting geeft of is gewichtloos geworden. Denk aan de schaamteloosheid van jonge kinderen; als alles rond jezelf draait, is er weinig plaats voor anderen. Naïeve schaamteloosheid komt ook aan het andere levenseinde voor, wanneer de wereld rond het zelf gaat krimpen. Het syndroom van Diogenes, dat gekenmerkt wordt door schaamteverlies, treft vooral ouderen.[3]

Ten tweede is er de onhandige schaamteloosheid van mensen die weten dat ze gezien worden, maar slechts oog hebben voor een deel van het publiek, waardoor ze slecht inschatten hoe ze gezien worden. Ze richten zich met hun kunstjes tot gelijkgezinden, niet beseffend dat de rest van het publiek naar hun achterste zit te kijken. Denk aan Donald Trump, aan pubers die het stoer vinden om zich laveloos te zuipen of aan mannen die hun midlifecrisis bekronen met een veel te blitse motor. Een deel van het publiek krijgt te veel gewicht, een ander deel te weinig, het resultaat is een onevenwichtige voorstelling en een verkeerd afgesteld schaamtegevoel.

De derde vorm van schaamteloosheid is de meest ontwikkelde: de zelfbewuste schaamteloosheid van mensen die weten dat ze gezien worden en ook heel goed kunnen inschatten hoe ze gezien worden. Ze kennen de gevoeligheden van het publiek en gaan er bewust tegenin. Dit is de schaamteloosheid van de provocerende kunstenaar. Denk aan de beroering die ‘Hou je bek en bef me’ van de Nederlandse zangeres Merol onlangs veroorzaakte, aan Gerard Reve die in Nader tot U God ontmoet in de gedaante van een muisgrijze Ezel die hij drie keer achter elkaar langdurig in Zijn Geheime Opening wenst te bezitten, of aan de verheffende woorden van Jan Wolkers in Turks Fruit: ‘Schijt, godverdomme, schijt voor me, dan lik ik de stront van je reet.’[4]

Ik ga ervan uit dat de eerste en tweede vorm van schaamteloosheid onwenselijk zijn omdat ze een gebrek aan bewustzijn van de wereld rondom ons veronderstellen. De enige vorm van schaamteloosheid die we soms aantrekkelijk vinden is de derde. We hebben een zekere bewondering voor de moed van mensen die zich luidkeels loswrikken uit een keurslijf van publieke verwachtingen. Bewust schaamteloos zijn is bewust een stukje gemeenschap breken, wat noodzakelijk is als die gemeenschap zich rond dubieuze normen heeft verenigd. Niettemin is het een illusie te denken dat we een zinvol leven kunnen leiden dat op geen enkele manier gestructureerd is door publiek gedeelde normen over hoe een mens moet zijn. Zonder die normen is er geen cultuur en rest ons slechts de gewichtloze wereld van het kind. Zelfbewuste schaamteloosheid is hoogstens een tijdelijke en nooit een totale bevrijding. Waar oude normen verwelken, groeien nieuwe, en in hun spoor volgt schaamte: het pijnlijke gevoel niet te zijn zoals het publiek verwacht.

Als de kijker zich schaamt

Een kijker ziet wat hij niet hoort te zien, een bekeken slachtoffer (dat wel opgemerkt wil worden, maar niet zo, niet hier en nu, niet door hem) schaamt zich. Schaamte overvalt niet alleen wie bekeken wordt, ook de kijker krijgt ermee te maken. Frits van Egters observeert zijn vader:

Hij bekeek de kleding nauwlettend. Aan de achterkant, onder aan de rug, was een lange verticale spleet, die open stond. ‘Ik kan zijn reet zien,’ dacht hij. ‘De klep om te kakken staat open.’ ‘Almachtige God,’ zei hij bij zichzelf, ‘zie toe: zijn reet is te zien. Zie deze man. Het is mijn vader.’[5]

De bekeken vader heeft niets in de gaten, maar dat is voor Frits precies het probleem: een volwassen man hoort niet kinderlijk argeloos te zijn, hij moet zich bewust zijn van de mogelijkheid dat hij gezien wordt. Hij heeft geen recht op naïeve schaamteloosheid. Hier moet schaamte zijn, en God wordt erbij geroepen om dat vast te stellen.

In situaties die om schaamte schreeuwen, bijvoorbeeld een klep om te kakken die openstaat, is schaamte niet het voorrecht van de bekekene. Toeschouwers kunnen plaatsvervangende schaamte voelen. Die treedt op wanneer hun identiteit verbonden is met die van de persoon die zich schaamt of zou moeten schamen, wat bij uitstek het geval is in families. We schamen ons voor het gesmak van onze moeders, de mislukte grappen van onze vaders, de stinkende adem van onze broers en de natte kussen van onze zussen.

Naast gevallen van plaatsvervangende schaamte zijn er nog andere gevallen waarin de kijker zich schaamt: die waarin hij zelf ook bekekene is. In L’être et le néant geeft Sartre het voorbeeld van iemand die betrapt wordt terwijl hij door een sleutelgat staat te kijken.[6] Het publiek waant zich onaantastbaar, gedraagt zich schaamteloos en vergeet dat het zelf ook bekeken wordt. In het menselijke circus is het publiek deel van de voorstelling. Het wordt gefilmd en alles wordt op een groot scherm geprojecteerd, zoals bij American football-wedstrijden. Af en toe zijn daar mooie momenten bij, zoals huwelijksaanzoeken, maar iedereen weet dat vooral de minder flatterende momenten viraal gaan: voor een vol stadion gaat hij in de taart zitten, terwijl hij recht krabbelt scheurt zijn broek, geschrokken laat hij de ring vallen en ten slotte zegt ze nee.

Soms wordt de kijker niet door een ander bekeken, maar door zichzelf: hij ziet zichzelf en schaamt zich. Misschien is dit wel de meest voorkomende vorm van schaamte. Hoewel we hier geen actuele ander hebben, kunnen we van een imaginaire of geïnternaliseerde ander spreken: we zijn zo verslaafd aan de blik van anderen dat we in hun afwezigheid iets soortgelijks creëren. Het gaat om een stukje van ons dat een standpunt inneemt ten opzichte van de rest, dat verwachtingen en idealen heeft (uiteraard vaak geïnspireerd op idealen die uit de buitenwereld komen) waaraan op straffe van schaamte moet worden voldaan. Bij gebrek aan publiek gaan we zelf in de tribune zitten, wat het risico om voor clown te worden aangezien niet altijd kleiner maakt.

Tegelijk optreden en in de tribune gaan zitten is geen gemakkelijke opgave. Het gaat er niet gewoon om dat we onszelf moeten leren zien of herkennen. Veel wetenschappers zijn gek op de zogenoemde spiegeltest: je gaat na of een dier zichzelf kan herkennen in de spiegel en besluit daaruit dat het zelfbewustzijn heeft.[7] Maar zichzelf kunnen zien of herkennen is niet voldoende voor zelfbewustzijn of schaamte, men moet ten opzichte van zichzelf een bepaald standpunt kunnen innemen, het geziene moet geëvalueerd kunnen worden. Het gaat niet om zien, maar om zien in relatie tot normen en verwachtingen: we zien mensen die tekort schieten en mensen die applaus verdienen. De toeschouwer registreert niet gewoon, hij evalueert ook.

We evalueren onze eigen voorstellingen en hebben daarbij een duidelijk belangenconflict, wat niet altijd eerlijke en objectieve verslagen oplevert. Daarom zijn de recensies van anderen belangrijk. Zich schamen is slechte recensies heel ernstig nemen, zelf geschreven of door anderen ingestuurd, van de eigen voorstelling of van voorstellingen waaraan men heeft meegewerkt (zoals die van familieleden). Wie vindt dat we van alle schaamte af moeten, vindt dat we ons van afkeurende recensies niets hoeven aan te trekken. Afgezien van de vraag of dat menselijk mogelijk is, lijkt dat alleen wenselijk als de recensie een verkeerd beeld geeft van de voorstelling.

Maar soms is een slechte recensie terecht en bijzonder lezenswaardig. Als een geoefend oog op overtuigende wijze duidelijke mankementen blootlegt, kunnen we daar niet van wegkijken zonder in zelfbedrog te vervallen. Slechte recensies van onze voorstellingen ernstig nemen kan in die gevallen bijdragen tot zelfkennis, persoonlijkheidsvorming en wijsheid. Schaamte ontstaat in een circus van kijken en bekeken worden. In dat circus gaat veel mis: het wemelt er van ongepaste scheve blikken, de verlichting is slecht afgesteld, er ontbreekt een programmaboekje en de clowns vallen in herhaling. Toch gaan we erheen, als toeschouwer en als artiest, want alleen wie bereid is op te treden en kritisch naar de eigen voorstelling te kijken kan zichzelf vinden en een persoonlijkheid ontwikkelen, en alleen wie bereid is anderen te laten kijken mag hopen gevonden te worden en relaties aan te gaan. Bereid zijn te kijken en te laten kijken houdt het risico op schaamte in, maar is tegelijk een voorwaarde voor een betekenisvol leven.

 

 

 

[1] Gerard Reve, De Avonden, Amsterdam, De Bezige Bij, 2001 [1947], blz. 287.

[2] Patricia De Martelaere, Een verlangen naar ontroostbaarheid, Meulenhoff, Amsterdam, 2007 [1993], blz. 9.

[3] Over het syndroom van Diogenes, zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Syndroom_van_Diogenes.

[4] Jan Wolkers, Turks Fruit, Meulenhoff, Amsterdam, 2014 [1969], blz. 14.

[5] Reve, a.w., blz. 286.

[6] Jean-Paul Sartre, L’être et le néant, Gallimard, Parijs, 2011 [1943], blz. 298.

[7] Zie daarover mijn ‘Over poetslipvissen die niet kunnen blozen en filosofen die spektakels bederven’, Bij Nader Inzien, 2018, https://bijnaderinzien.org/2018/11/20/over-poetslipvissen-die-niet-kunnen-blozen-en-filosofen-die-spektakels-bederven/.