Gepubliceerd in Streven, november-december 2019

Walter Weyns*

Schaamte is de meest sociale van alle basisemoties, schreef emotiesocioloog Thomas Scheff.[1] Angst, woede, verrassing, afschuw en zelfs verdriet kunnen ook buiten sociale verbanden worden opgewekt maar schaamte komt enkel voor binnen mensengroepen.

De onfortuinlijke Genie, een Californisch meisje dat in de jaren zeventig van de vorige eeuw van haar eerste tot haar twaalfde levensjaar doorbracht als een opgesloten huisdier in totale afzondering, gaf na haar bevrijding blijk van alle denkbare emoties – op één na. Terwijl haar verzorgers gegeneerd de andere kant opkeken gaf ze zich onverstoorbaar over aan auto-erotisch gewoontegedrag. Genie kende geen spoor van schaamte, en het duurde lang voor ze een beetje haar fatsoen hield; helemaal lukte het nooit. Het ‘geval Genie’ heeft sociaalpsychologen een tijdlang in de ban gehouden. Hier, zo leek het, stootte de wetenschap op het moreel verboden experiment met ‘de mens’. Wat gebeurt er als je iemand laat leven buiten ieder sociaal verband? Die vraag duikt al op bij Herodotos. Het is natuurlijk ongepast om de kindertijd van Genie als een experiment te bekijken. Naast de zwaarwegende morele bezwaren is immers ook niet voldaan aan de methodische voorwaarden van een experiment. Toch wordt Genie regelmatig opgevoerd in de socialisatieliteratuur. Haar schaamteloosheid is verbluffend en illustreert dat schaamte uitsluitend voorkomt binnen sociale verbanden en dat als het gevoel voor schaamte niet wordt verworven tijdens de kritische leerfase, het er nadien niet meer van komt – net als bij het aanleren van taal.

Dat alles is bekend. Toch zet men zelden de volgende stap. Als schaamte de sociale basisemotie is, zou je dan omgekeerd ook kunnen besluiten dat schaamte louter sociaal geconstrueerd is? Hier aarzelt men. Gaat dat niet te ver? Schaamrood komt toch vanzelf, dat moet je toch niet aanleren? Op het eerste zicht is dat inderdaad zo, en mensen die er last van hebben weten maar al te goed hoe moeilijk het is om van schaamrood af te geraken. Maar dat schaamte ons als vanzelf overvalt, toont enkel dat wij het aanleren ervan niet herkennen als een leerproces. Het vindt zo vroeg in het leven plaats en het is zo fundamenteel voor het groepsleven dat het natuurlijk lijkt. Schaamte is dermate noodzakelijk en alomtegenwoordig, schreef Helen Lynd, dat we het vaak niet opmerken; het is als water voor de vis.

Ook Erving Goffman wees erop dat schaamte deel uitmaakt van alle interacties. Niet omdat iedereen de hele tijd gebukt gaat onder gevoelens van schaamte – dat zou te gek zijn – maar omdat iedereen bij het aanknopen van interacties anticipeert op een mogelijke afwijzing en daarom z’n best doet om het niet verkeerd aan te pakken. Schaamte is de lijm die het sociale weefsel bijeen houdt – ten goede en ten kwade. Niets is sociaal zo desintegrerend als schaamteloos weigeren rekening te houden met andermans verwachtingen of gevoelens. Schaamte kleeft ons vast op onze plaats, houdt ons waar we behoren te zitten. ‘Schaam je’, hoort het kind als het iets verkeerd doet, en als het meezit leert het haar lesje en past het in het vervolg op haar tellen. Een dosis schaamte is functioneel onmisbaar en er zit beslist iets in de moraliserende verzuchting dat een maatschappij aan schaamteloosheid ten onder kan gaan.

Maar diezelfde onmisbare lijm die de sociale orde vormgeeft, kan het leven danig bemoeilijken of waardeloos maken. ‘Schaam je’, hoort het kind. Dit keer deed hij niets verkeerd. Hij kan gewoon niet beter. Of hij weet (nog) niet wat van hem wordt verwacht. Of er wordt simpelweg niets van hem verwacht, niets dan zich gedeisd te houden, te doen alsof hij er niet is. Dit ‘schaam je’ fungeert niet als vermaning, het is veeleer een vloek: ‘niets waard ben je’. Wie kampt met diepzittende gevoelens van schaamte werd in zijn leven de spiegel voorgehouden dat hij er niet helemaal bij hoort – niet om wat hij verkeerd deed, maar om wat hij is (of niet is). Schaamte is geen onschuldige lijm. Zij houdt de sociale orde overeind, maar dan wel met inbegrip van alle ingebakken onrechtvaardigheden.

Sociale bevrijding, van welke aard of groepering dan ook, gaat altijd gepaard met een moeizaam en vaak onbegrepen gevecht tegen schaamte. Vaak sleept deze strijd – die een herwonnen trots en dus een zelfoverwinning op het onwaardige, oude zelf impliceert – nog lang aan nadat de strijd om gelijkberechtiging formeel al gewonnen is. Het is alsof het oude, beschaamde zelf nog niet helemaal kan geloven dat de sociale orde veranderd is. En alsof de oude orde pas helemaal zal zijn verdwenen wanneer iedereen – ook de elite van mannen, witten, hetero’s, kolonisten en westerlingen – ten minste voor één keer het onzalige gevoel heeft gekend zich te moeten schamen voor wie hij is, of toch minstens voor wat hij gedaan heeft.

 

 

[1] Thomas Scheff, ‘Shame and the Social Bond’, in Sociological Theory, vol. 18, maart 2000, blz. 84-99.