Adrienne Gerber

Een verhaal uit Avtalion, Israël

Voor Durcham en de zijnen

De Vredestent van Omar Ayadi uit Arraba is een echte ontmoetingsplaats waar Arabieren en Joden uit heel Israël elkaar kunnen treffen. Allon, onze oudste zoon, is altijd in Arraba te vinden, en daardoor kent hij Durcham. Durcham is, net als Allon, zo’n type jongen dat je moeilijk over het hoofd kunt zien: open en spontaan, vrolijk en vindingrijk. En vooral die vindingrijkheid van Durcham trekt Allon aan. Allon is ook zelf niet wars van allerlei spontane ideeën.

Zo’n drie of vier jaar geleden haalde Durcham zich de woede van een medebewoner uit Arraba op de hals. Deze kwam naar ons huis in de nederzetting Avtalion1 om verhaal te halen. Briesend van woede vertelde hij wat Durcham hem had geflikt. Durcham, enthousiast als altijd, had hem – een neef van zijn vader – gevraagd of hij zijn tractoron voor een uurtje mocht lenen. Dat mocht, had neef Achmad gezegd, maar na een uur breng je hem terug, en met een volle benzinetank, zoals ik je hem nu uitleen. Dat is goed, had Durcham beloofd, precies na een uur breng ik de tractoron terug. Een tractoron is een soort motorfiets waarop meerdere personen als passagier kunnen meerijden. Het is geen ongevaarlijk vervoermiddel en daarom mag een tractoron niet op de openbare weg rijden.

Zo verscheen een uitgelaten Durcham met tractoron en al voor ons huis in Avtalion. De bergweg is stil en het verbod op de openbare weg te komen vormde voor hem geen beletsel om te rijden. Zijn geleende tractoron baarde opzien bij de kinderen in de nederzetting: alle kinderen verzamelden zich eromheen, ook Allon en mijn andere zonen. Wie kan hun blijdschap en trots beschrijven, toen Durcham Allon en Yaniv, in het bijzijn van alle kinderen, het voorstel deed een rit te maken. Dat was niet tegen dovemansoren gezegd: haastig klommen mijn beide zonen op de tractoron, Durcham trots aan het stuur. Zo vertrok dit driespan, uitgewuifd door de kinderen van Avtalion. Die joelden van plezier en opwinding, en hoopten dat Durcham ook hen voor een ritje zou meenemen. Durcham, Allon en Yaniv kregen de smaak goed te pakken. Eensgezind besloten ze dat een lange rit eigenlijk veel leuker en spannender zou zijn dan zo’n kort ritje. Aangemoedigd door Allon maakte Durcham er een lange rit van. Ze deden verschillende nederzettingen in de buurt aan – en daar zagen de klasgenoten van Allon het drietal vrolijk genietend voorbijzoeven. De klasgenoten keken met eerbied en jaloezie naar Allon. Hij glimlachte van oor tot oor, en Durcham grijnsde, vol trots op de geleende tractoron. Ik ken mijn pappenheimers – ik zie hun gezichten voor me.

Toen besloot Durcham, aangespoord door Yaniv – ook hij vond het te gek en wilde eindeloos doorrijden – ook even de show te stelen in Arraba, het Arabische dorp van Durcham. Dit hadden ze nou net niet moeten doen! Achmad was al ongerust geworden, want het ene uurtje was inmiddels uitgelopen tot ruim tweeënhalf uur. Nu zag hij Durcham met de gebroeders Gerber door het dorp Arraba komen suizen, samen op de tractoron en geheel in hun rit verdiept, zwaaiend naar iedereen die ze tegenkwamen in het dorp. Achmad werd kwaad op Durcham – wat heet kwaad: woedend. Allereerst reed Durcham volgens Achmad te hard, op de tweede plaats had Durcham beloofd na een uurtje de tractoron terug te brengen. Nu zag Achmad zijn tractoron met Durcham en zijn passagiers in de verte verdwijnen. En vooralsnog waren er geen tekenen die erop wezen dat de rit spoedig ten einde zou zijn. Dit werd hem toch echt te gortig. Hij stapte in zijn auto en reed naar Avtalion. Zo kwam hij bij ons huis. Maar al wat hij zag was ons huis en mij en onze jongste zoon Ofir. Maar in geen velden of, letterlijk, wegen waren Durcham en de gebroeders Gerber te zien.

Ik had medelijden met Achmad. Het was inderdaad geen stijl van Durcham en mijn zonen hem zoiets te flikken. Allemaal hadden ze horloges om, zowel Allon als Yaniv als Durcham, dus ze konden de tijd in de gaten houden. Achmad had hard gespaard om zijn tractoron te kunnen kopen, en hij was er erg zuinig op. Woedend was hij op Durcham, hij zou hem het liefst ter plekke hebben gewurgd. Achmad wilde de politie waarschuwen om Durcham en mijn zonen aan te houden: Durcham was in overtreding, want hij toerde met de tractoron op de openbare weg. Maar ik probeerde hem ervan te weerhouden er een politiezaak van te maken: ze moeten zo terugkomen, zei ik, heus, wacht nog even en kom binnen wat drinken. Achmad verontschuldigde zich voor zijn boosheid. Alleen Durcham kan zoiets doen, zei hij, ik ben woedend op hem en leen nooit meer iets uit aan hem. Dit is de allerlaatste keer dat ik hem iets heb uitgeleend! Ik zei dat ook mijn zonen er schuld aan hadden, want die genoten met evenveel plezier van de lange rit. En het kwam ook in hun hoofden niet op aan de tijd te denken, en tegen Durcham te zeggen dat hij terug moest naar Arraba om het geleende eigendom aan Achmad terug te geven. Nee, ze waren net zo goed schuldig aan dit gebeuren.

Toen hoorden Achmad en ik een herrie van je welste: ze waren teruggekomen op de tractoron. Achmad gaf Durcham de volle laag: hij was erg kwaad op hem. Ik op mijn beurt riep mijn zonen ter verantwoording, en zei tegen Achmad dat zij net zo goed schuldig waren. Achmad beriep zich op de familieband als neef van Durcham. Durcham droop beduusd af, met in zijn kielzog Allon en Yaniv. En ik zag hen denken: had het plezier van de rit met de tractoron opgewogen tegen de boosheid van Achmad? Durcham, voorheen nog de held van de jongens, werd door Achmad afgeschilderd als een onverantwoordelijke maniak, die de geleende tractoron schaamteloos had misbruikt. Zo eindigde de rit daarmee dat de reputatie van Durcham in haar tegendeel verkeerde – en mijn kinderen waren medeplichtig: gelijke monniken, gelijke kappen, oftewel de keppeltjes passen op ieder hoofd.

Drie jaar later: oktober 2000

Op Nieuwjaarsdag is de Intifada in volle hevigheid losgebarsten. Midden in het geweld belt Durcham ons op. Hij krijgt ons schoonzusje aan de lijn. Hij vraagt haar dringend ons te waarschuwen niet de nederzetting Avtalion uit te gaan. Het is een gevaarlijke boel op de weg beneden Avtalion, waarschuwt hij. Hij belt ons kennelijk met zijn mobiele telefoon, want er klinkt veel gezoem en geruis en hij is moeilijk te verstaan. Zijn waarschuwing wordt er nog ernstiger door. We kennen Durcham al jaren en iedere verandering in zijn stem of manier van doen valt ons op. Hij is ons eigen. Die bewuste middag belt hij nog een keer, nu krijgt hij Allon aan de lijn. Weer waarschuwt hij met klem niemand, maar dan ook niemand van ons naar Arraba te laten gaan. Allon is onder de indruk van de ernst in Durchams stem, en belooft ons te waarschuwen.

Inmiddels is in Avtalion al de noodtoestand afgekondigd, zoals alleen in een oorlog gebeurt. De toegangshekken zijn in allerijl gesloten, de veiligheidsbewaking en de burgerwacht opgeroepen. De jeeps van de civiele burgerbewaking komen aanrijden. Eenheden van de grenspolitie patrouilleren al. Alles is in staat van paraatheid gebracht, wat we in al die jaren dat we in Avtalion wonen nog nooit hebben meegemaakt. Later wil Michael, mijn man, dat ik Durcham en zijn familie opbel, om te vragen wat er in Arraba gebeurt. We horen aldoor maar angstaanjagend schieten, met tussenpozen van enkele minuten. Ik bel Durcham thuis. Stilte: de telefoon blijft eindeloos rinkelend overgaan. Ik probeer het opnieuw en controleer het nummer – misschien heb ik een verkeerd nummer gedraaid. Maar nee: weer eindeloos rinkelen. Het is duidelijk dat er niemand thuis is. ’s Avonds probeer ik het nog eens, maar de telefoon lijkt niet aangesloten te zijn, afgaande op het signaal.

Maar door de noodtoestand en alle rep en roer vergeet ik het, en ook later denk ik er niet meer aan. De hele lange week is vreselijk. Via de politie bereiken ons meldingen over mogelijke terreurdaden door inwoners van Arraba. De wegen zijn allemaal afgezet en onbegaanbaar. De nederzetting Avtalion wordt zwaar bewaakt en is veranderd in een getto: niemand kan eruit of erin. Kinderen kunnen niet naar school en mogen niet buiten spelen. Zelfs is het de jeugd verboden het clubhuis te bezoeken, in verband met mogelijke bomaanslagen, omdat het aan de achterkant van Avtalion ligt, terwijl de bewaking zich vooral bij de ingang concentreert. Het moreel is tot een dieptepunt gedaald, paniek en angst vieren hoogtij, geruchten regeren. Alles is onbereikbaar – dagelijkse dingen uit het gewone leven van voor de oorlog lijken onmetelijk ver weg. Hier is het oorlog. We horen verhalen over gewonden en doden, over gelynchte burgers hier in de buurt. We gruwelen en griezelen, en vragen ons af of wij die Joden zijn die ze haten, hier in de Arabische dorpen beneden ons in Galilea, om exact te zijn: op vijf minuten van ons vandaan.

Vrijdag, vijf lange, lange dagen later. We gaan weer voor het eerst – via een grote omweg en met de autoradio afgestemd op de waarschuwingsmeldingen – naar Karmiel, de Joodse stad op een half uur afstand rijden van Avtalion. Mijn dochter Liorah rijdt, ik zit naast haar. Liorah is twee weken thuis met verlof uit het leger. Ze moet nog drie maanden dienst doen, dan is ze klaar met haar dienstplicht van anderhalf tot twee jaar in het Israëlische leger. Nu gaan we samen even op adem komen in Karmiel, en we willen wat kleren kopen die we nodig hebben. We staan in de kledingzaak van een kennis uit een andere nederzetting in de buurt: Juda is de verkoper en eigenaar. De mobiele telefoon rinkelt. Liorah diept de telefoon op uit haar rommelige tas. Boven de bloesjes en een lange broek die voor haar op de toonbank liggen uitgespreid, beantwoordt ze de telefoon. Amir is degene die belt. Juda kan letterlijk meegenieten met het gesprek: Amir is heel duidelijk te verstaan. Hij zegt haastig dat Durcham is gearresteerd en dat zijn zaak voorkomt in de rechtbank in Akko. Wat, Durcham, weet je het zeker?, hoor ik Liorah vragen. Wie heeft dat gezegd? Als commandante in het leger wil ze de precieze gegevens horen. Dan geeft ze de telefoon aan mij, en hoor ik de stem van een bezorgde Amir Raskin, onze buurman en vriend uit Avtalion. Hij vraagt ons zo vlug mogelijk naar Akko te rijden, want om elf uur komt de zaak van Durcham voor. Juda ziet aan onze reactie dat er iets naars is gebeurd, en nog wel juist nu, in deze oorlogstijd. Verontrust vraagt hij wat er is gebeurd. Snel, in een paar zinnen, vertellen we het hem. Juda is begaan met ons en spreekt ons bemoedigend toe. Vlug rekenen we onze inkopen af, en smijten alles op de achterbank van de auto. Uitgerekend vandaag heb ik de auto van mijn werk voor het weekend ter beschikking gekregen, vanwege de situatie in Avtalion, in staat van oorlog met de omliggende Arabische dorpen. De auto is snel en we rijden in no time naar Akko. Onderweg stuiten we steeds op controleposten van politie en leger, en overal zien we de sporen van gevechten.

Binnen in de rechtbank Shalom in Akko is de eerste die we zien de vader van Durcham. Gespannen en nerveus, stevig sigaretten rokend, staat hij te wachten in de hal. Hij is zeer verrast ons te zien: dit had hij helemaal niet verwacht, hij had alleen met Amir gesproken. Liorah en ik zijn de enige twee bekenden in deze wereld van rechtszaken. De vader van Durcham is ontroerd ons in de rechtbank te zien. Durcham zelf zien we niet. Dan worden we door politieagenten en andere beambten naar een ruimte geleid waar we hem zien staan. Ik omhels hem: de aanblik van een totaal ontredderde en verwarde Durcham doet me in tranen uitbarsten, en ik omhels hem huilend. Een politieagent komt haastig toelopen en vraagt waarom ik huil. Iemand anders antwoordt in mijn plaats. Ik ben helemaal verdoofd door de aanblik van Durcham. Zijn schoenen hebben geen veters: tijdens het voorarrest zijn de veters eruit gehaald. Dan krijgen we een seintje en moet ik hem loslaten. De agenten en bewakers nemen hem mee. Ik huil nog steeds en ook mijn dochter Liorah heeft tranen in haar ogen. De gerechtsbeambten nemen ons mee, en vertellen ons wat we moeten zeggen en antwoorden in de rechtszaal. Zo worden Liorah en ik de rechtszaal in geloodst. We moeten plaatsnemen op een van de harde, ongemakkelijke houten banken. Daarop zitten al tientallen mensen, allen van Arabische origine. Alleen de rechter, de politieagenten en enkele ambtenaren zijn Joden. Wij baren opzien, als enige Joodse vrouwen in de hele rechtszaal. Verstolen blikken worden in onze richting geworpen en veel hoofden draaien zich naar ons om. Dan zien we Durcham staan, in de beklaagdenbank, vooraan in de zaal. De boeien zijn weer om zijn polsen gedaan. Voor me zie ik een bekend gezicht uit Arraba – het blijkt dat dit de advocaat van Durcham is, Bakier Yassin. Bakier zal de zaak van Durcham op zich nemen. In de zaal wordt Iwriet gesproken dat mij boven de pet gaat. Alles gaat in officiële juridische termen. In mijn verdoofdheid heb ik als een robot mijn indentiteitsbewijs afgegeven aan een beambte. Nu hoor ik opeens mijn naam noemen. Ik kijk rond om te ontdekken wie mijn naam noemt. Om mij heen wordt gebaard dat ik op moet staan. Ik moet samen met mijn dochter plaatsnemen achter de houten getuigentafel. De tafel staat scheef en ik zet hem onnadenkend recht. Dit mag niet. Zenuwachtig kauw ik kauwgom. De advocaat fluistert dat ik de kauwgom uit mijn mond moet doen. Liorah, naast me, houdt haar hand open en vlug spuug ik de kauwgom in haar uitgestoken hand. Dan wendt de rechter zich tot mij: of ik inderdaad Adrienne Gerber uit Avtalion ben. Ja meneer, antwoord ik. Dan vraagt hij of ik de beschuldigde ken, Durcham Yassin uit Arraba. Ja meneer, die ken ik. Sinds hoe lang? Ook dat beantwoord ik naar waarheid. Er wordt gevraagd of ik zweer dat ik de waarheid, en niets dan de waarheid zal spreken, hier in deze rechtszaal, met de menorrah op een gravure voor me aan de muur, hier in een rechtszaal van de staat Israël. De rechter vraagt of ik bereid ben om de beschuldigde Durcham Yassin onder huisarrest te houden in Avtalion, met alle consequenties vandien. Dat wil zeggen dat elke overtreding van Durcham, ieder verbreken van het huisarrest onmiddellijk aan de politie moet worden doorgegeven. Weer antwoord ik met ja, en nu wordt mij gevraagd of alles mij duidelijk is, of ik nog vragen heb. Ja, die heb ik, veel zelfs, en ik wil van de rechter persoonlijk antwoord op deze vragen. Wat als Durcham ziek zou worden? Mag ik hem dan meenemen naar de dokter in het gezondheidscentrum van Misgav? Ja, dat mag uiteraard – maar verder geldt het opgelegde huisarrest voor veertien lange dagen. Ik moet nu samen met de vader van Durcham de volle verantwoordelijkheid dragen voor de gevangene, Durcham Yassin uit Arraba, met alle consequenties vandien. Beneden moet ik het gerechtelijk bevel ondertekenen, en ook de vader van Durcham zet zijn handtekening onder de akte van de rechter.

Liorah en ik mogen, of beter gezegd: moeten, Durcham nu zo snel mogelijk rechtstreeks naar huis rijden. Zijn vader neemt afscheid van zijn zoon en van ons. Wij moeten eerst langs het politiebureau van Misgav, om de instanties daar op de hoogte te brengen van het door de rechter opgelegde huisarrest. Onderweg besluiten Liorah en ik razendsnel even te winkelen met Durcham. Allereerst heb ik de onlogische gedachte schoenveters voor hem te kopen, in een schoenenzaak in Karmiel. Ik zie zijn troosteloze gezicht, met zijn zwarte kroeshaar dat helemaal uit model is. Onze vrolijke Durcham heeft een behoorlijke knauw gehad in de politiecel, tijdens het voorarrest van vijf lange dagen, zonder ook maar iemand te mogen bellen. Ook is hij helemaal niet verhoord, zoals verplicht is. Liorah en ik besluiten, dat we hem willen verwennen met een bezoek aan een kapper. We vinden een kapper, die zijn haar goed in model knipt volgens de laatste mode. Met veters in zijn schoenen, en zijn haar gewassen en in model geknipt, voelt Durcham zich al aanmerkelijk beter. Liorah begint ongerust te worden: als soldate weet zij hoe snel berichten worden verspreid. Via de computer zal de politie in Misgav al op de hoogte zijn van het huisarrest van Durcham bij de familie Gerber uit Avtalion. Ieder uitstel op weg naar het politiebureau kan daarom tot ernstige problemen leiden; Liorah maant ons voort te maken. Bij het politiebureau van Misgav is men inderdaad al op de hoogte. We moeten ons melden via de intercom, en dan gaan de toegangshekken een voor een open, en komen we het politiestation zelf binnen. De dienstdoende agent weet al wie we zijn en wat er gaat gebeuren. Hij geeft Durcham de eigendommen terug die hem tijdens het voorarrest zijn afgenomen. Van alle kanten komen agenten aanlopen die ons van opzij bekijken; zo zijn we omringd door zo’n zeven nieuwsgierige agenten. We verlaten het bureau en gaan nu echt op huis aan, om onnodige risico’s te vermijden. Want met de Israëlische politie valt niet te spotten!

Thuisgekomen gaan we snel het huis opruimen, want het is een bende. Alle kinderen helpen mee de vloer met water te schrobben: de plavuisvloer wordt met de minuut helderder van kleur. Ook de afwas van die dag wordt onder handen genomen. Tijdens deze schoonmaakactie verschijnt de politie. Eerst belden ze op en vroegen aan Ofir, mijn jongste zoon, of Durcham bij ons was. Nauwelijks zijn we thuis, of ze komen persoonlijk controleren of Durcham inderdaad bij ons in Avtalion is. Hun blauw-witte politieauto hebben ze voor ons opgangspaadje geparkeerd, duidelijk zichtbaar voor iedereen. Wat een schande: de politie bij de Gerbers aan de deur! Wat zou er aan de hand zijn? De agenten staan voor de open voordeur met open mond te kijken naar de schoonmaakactie van alle kinderen. Vier kinderen met lichtblond en bruin haar, met in hun midden de zwarte krullen-kroeskop van Durcham. En allemaal druk met schoonmaken. Ikzelf heb natte handen en een natte jurk van het afwassen. Ze hebben alles verwacht, de politieagenten, ze zijn op alles voorbereid, maar niet op zoiets. Ik hoor ze denken: kijk nou eens, een Arabier tussen die Gerber-familie. Dat zijn toch rare Joden, die hebben een Arabier in huis gehaald die ervan wordt verdacht dat hij met stenen heeft gegooid en aan het oproer heeft meegedaan. Wij als agenten zijn door die Arabieren belaagd en met stenen bekogeld. Enkelen van onze collega’s zijn gewond geraakt in de strijd tegen die Arabieren uit de dorpen Arraba en Sachnin, tijdens het uitoefenen van ons gezag, nog maar een week geleden. En nu nemen deze achterlijke Joden die Arabische Palestijn zomaar in huis. Ik hoor ze dit denken en zal het later ook letterlijk te horen krijgen. In de nederzetting Avtalion, waar men om extra beveiliging door soldaten vroeg vanwege de gevaarlijke ligging, vlakbij de Arabische dorpen Arraba en Sachnin, in diezelfde nederzetting verblijft nu de staatsgevaarlijke, stenen gooiende Arabier Durcham Yassin uit Arraba. En dus behandelen deze agenten ons met de grootst mogelijke minachting en verborgen woede. Tegen Durcham zijn ze ronduit grof en ook tegen ons onhebbelijk. Dit zullen we ondervinden, de komende dagen en weken.

Durcham moet een bevel ondertekenen: een uitnodiging voor weer een rechtszaak, en wel op aankomende zondag – het is nu vrijdag. Het zal hard tegen hard gaan en de strijd is begonnen: de strijd van de politie tegen de verdachte, gevangene Durcham Yassin. En de strijd tegen die Joden, die Gerber-familie uit Avtalion, die, tegen alle logica in, deze Arabier Durcham in huis heeft genomen. Elke dag komen ze zo’n vier tot vijf keer met hun politiewagen controleren. ’s Avonds komen ze onaangekondigd aan. Ook ’s nachts worden we niet met rust gelaten. Allemaal zijn we in diepe rust – dan kloppen ze hard op de deur. Michael en ik schrikken wakker. Openmaken, roept de politie ons toe. Ze komen binnen en eisen dat zij Durcham te zien krijgen. Maar hij slaapt, en onze zoon Yaniv slaapt in dezelfde kamer. Luisteren doen deze agenten niet. Ze hebben de slaapkamerdeur al geopend voordat we dit hebben kunnen voorkomen. Ze knippen het grote licht aan en kijken toch wel verbaasd op, bij het zien van de twee slapende jongens. Een lichtblond hoofd in het bed naast het raam en het donkere, zwarte krullenhoofd van Durcham in het bed naast de boekenkast. Ook dit hadden ze niet verwacht. Michael en ik zien hun blikken enigszins verbaasd de slaapkamer door gaan. Hun blikken blijven steken bij Yaniv, diep in slaap in zijn bed bij het raam, en bij Durcham, slapend in het bed naast de boekenkast. Ten overvloede vragen ze, om te vragen: waar is hij? Ik onderdruk de neiging om te antwoorden: daar is hij, die blonde jongen in het bed naast het raam. Dat is de stenengooier, die levensgevaarlijke terrorist die jullie zoeken. Zo onwaarschijnlijk als dat hun in de oren zou klinken, zo onwaarschijnlijk is het voor ons dat Durcham een levensgevaarlijke stenengooiende terrorist zou zijn. Ze vertrekken zonder zelfs maar een verontschuldiging. En dat in een Joods huis, tegenover ons, Joden; het laat zich raden hoe ze waren opgetreden in een Arabisch huis, in een Arabisch dorp. Durcham is wakker geschrokken. Michael spreekt hem bemoedigend toe en dekt hem onder. Zachtjes vloekt hij, nota bene in het Iwriet, op de vertrekkende agenten. Wij en hij weten dat hij onschuldig is, onze Durcham.

De kinderen gaan van de weeromstuit grapjes maken. Ze willen de agenten vragen of ook onze honden huisarrest hebben, en of zij kunnen komen, omdat de honden het huisarrest hebben verstoord. En ook, of zij willen komen, omdat hun moeder de computer heeft bezet. De computer is bezet gebied, en hun Joodse moeder is voorlopig nog niet van plan de computer vrij te geven aan haar zonen. Ze gaat tegen de vaste regels in! Nu, dan moet de politie hier ook iets aan doen… Lachend bespreken de kinderen allerlei invallen om de politieagenten voor te leggen en hen voor gek te zetten, als wraak. Ze spelen televisiespelletjes met Durcham, om hem af te leiden. Niemand van de kinderen wil hem alleen thuislaten, voor het geval de politie komt. Ze staan elke keer dat de politie komt met hun Joodse neuzen vooraan, om te horen of de agenten geen verkeerde dingen tegen Durcham zeggen. En ze antwoorden brutaal, zoals van de week, toen de agenten, drie man sterk, onverwachts op de deur klopten. Yaniv, mijn zoon, had hen al zien aankomen, en hij had de deur op slot gedraaid. Hij was alleen thuis, samen met Durcham. De agenten klopten en vroegen of de deur open kon. Yaniv antwoordde: wachten jullie maar, ik ben bezig en ik heb nu geen tijd. Hun antwoord was: wij zijn de politie en je moet de deur openmaken. So what?, zei Yaniv onaangedaan, duidelijk niet onder de indruk. Mijn ouders zijn niet thuis en dan maak ik geen deur open, zelfs niet voor jullie. En hij zei, van achter de gesloten deur, Durcham is hier, praten jullie maar achter de gesloten deur met hem. Durcham was degene die uiteindelijk de deur openmaakte en de politie binnenliet. Als het aan Yaniv had gelegen, was er niet opengedaan, want hij is kwaad op de politie.

De Israëlische zowel als de Arabische pers heeft lucht van de zaak gekregen. De Arabische Palestijnse tv belt ons als eerste op. Ze willen een afspraak maken voor een filmreportage. Aan het begin van de week, afgelopen zaterdag, is er een verslaggever van de krant Jerusalem Post geweest. Liorah ontmoette hem aan het hek van Avtalion. Geheel argeloos maakte ze een praatje en nietsvermoedend gaf ze antwoord op zijn achteloos gestelde vragen. Later werden haar opmerkingen in de krant vermeld, met haar naam en leeftijd erbij. Daarna vroeg de journalist om haar huis en ons te mogen bezoeken; zo kwam hij bij ons terecht. Op dat moment waren Durcham en Allon in de keuken eieren aan het bakken. Michael sliep in een andere kamer, ik was in de huiskamer bezig. De journalist stelde zich behoorlijk voor en maakte een sympathieke indruk, niet zo’n roofvogel van een verslaggever, maar een echt Europees type, bescheiden en niet opdringerig. We gaven toestemming en ik kwam op het idee Ronni te bellen, om hem te vragen naar ons te komen. Ronni, een buurman uit Avtalion, had nog maar een week geleden een behoorlijk ingrijpende gebeurtenis meegemaakt. Hij was met zijn auto per ongeluk in het Arabische dorp Kafr Manda terechtgekomen. Daar stonden zo’n dertig fanatieke Arabische dorpelingen midden op de weg, dus hij moest wel stoppen: hij had geen keus. Toen hij stopte, begon de woedende menigte hem en zijn auto met stenen te bekogelen. Hij bleef stokstijf zitten en dacht dat ze vanzelf wel zouden kalmeren. Dit gebeurde echter niet, en door de zware regen van stenen op de auto begaf de motor het. Daar stond de witte auto met Ronni erin, midden op de weg, omgeven door woedende, op wraak beluste Arabieren. Ze gaven hem een paar fikse klappen tegen zijn hoofd en probeerden hem uit de auto te trekken – de geijkte manier van doen van extremistische Arabieren tegen verdwaalde Joden. Ergens stonden op een kluitje ook een paar goede Arabieren. Deze goede Arabieren hebben Ronni beschermd en daardoor erger verhinderd. Deze jongens waarschuwden een Arabische ambulance. Deze voerde hem af naar een veiliger plek, buiten bereik van de stenengooiende horde. Bij de Joodse nederzetting Moreshet werd hij op eigen verzoek door de ambulance afgezet, en daarna door vrienden voor behandeling naar het ziekenhuis gebracht. De inmiddels teruggekeerde ambulance werd in brand gestoken, uit wraak, omdat het personeel een Jood had behandeld. Ronni is nog nauwelijks bekomen van deze behoorlijk traumatische ervaring, en nu zit hij hier bij ons in de keuken. Hij ziet Durcham en kent zijn verhaal, en Durcham is erg begaan met Ronni. De verslaggever van de Jerusalem Post interviewt ons, met ons allen gezeten in onze woonkeuken. Ieder met zijn eigen vreselijke ervaringen, Jood en Arabier, in een oorlog waarvoor we niet hebben gekozen.

Het volgende interview, voor de Arabische Israëlische tv, wordt de dinsdag erop opgenomen. Er wordt een hele dag voor uitgetrokken. De vader van Durcham neemt een vrije dag. Amir, onze buurman uit Avtalion, kan dit niet en moet werken. Michael kan zijn lesrooster niet verzetten en ook hij ontbreekt. Alle kinderen zijn ’s morgens op school. Liorah, onze oudste dochter, met verlof thuis uit het leger, houdt zich schuil in haar kamer, de luxaflex naar beneden, het licht uit. Ze weigert pertinent mee te werken aan het televisieprogramma. Misschien speelt het feit dat ze onder dienst is hierbij een rol. Hoe dan ook, ze wil er niets mee te maken hebben. Het enige wat zij wil doen is, voordat de tv-ploeg ons huis binnen en buiten komt filmen, het huis goed schoon en toonbaar te maken, samen met Durcham. Ze zijn de enige twee die thuis zijn op het moment. Ook Durcham staat op het punt te weigeren mee te doen aan de tv-uitzending. Hij hoort Liorah duidelijk uiteenzetten dat ze onder geen beding mee wil doen, en hij wil hetzelfde doen. Maar daar steekt zijn vader een stokje voor. Hij is extra vroeg gekomen en sluit iedere weigering van Durcham uit. Dan arriveert de filmploeg, veertien man sterk, en alles wordt gefilmd: elk hoekje en ieder plekje in het huis en buiten in de tuin. De kamer van Durcham is ook een goed onderwerp om te filmen. Een dag lang wijken ze niet van onze zijde. Ook de zonen, thuisgekomen uit school, moeten eraan geloven. Samen met Durcham moeten ze computerspelletjes spelen, en dit wordt ijverig gefilmd. Aan het eind van de dag balen we met ons allen. Zaterdag is de uitzending op de tv. We hebben een bandje in de video geschoven, om het programma op te nemen. Dan komt de uitzending waar ze zo’n hele slopende lange dag voor hebben gefilmd – zeggen en schrijven maar een kleine vijftien minuten. En wat voor een miserabele opnames! Allereerst laten ze beelden zien uit de Palestijnse Autonome Gebieden. Hier zijn stenen gooiende Palestijnen te zien, die de Palestijnse vlag hoog in het vaandel dragen. Meteen achter deze beelden komt Durcham in beeld: de stenengooier, die een schuilplaats heeft gekregen bij een Joodse familie uit Avtalion. Dat insinueert het programma. En het meest walgelijke van alles is, dat de regisseur zelf Arabisch is en zijn medewerkster een Joodse uit de nederzetting Shehanya, hier vlak in de buurt. Dan volgen korte momentopnames van onze kinderen – Yaniv, die zich vrij uitspreekt tegen discriminatie van Arabieren door Israëli’s. Verder is er geen enkele toelichting. Dit programma is zo stompzinnig – en heeft dan ook verregaande gevolgen. Verontruste mensen, niet op de hoogte van de situatie, bellen naar Avtalion, naar de voorzitter van de commissie. Voorzitter Rubi is zelf niet op de hoogte van de toestand, en kan dan ook niemand duidelijk antwoord geven. De verontruste telefoontjes blijven binnenkomen op het secretariaat van Avtalion. Wijzelf blijven verstoken van deze telefoontjes. Ons belt niemand op, behalve kennissen en familie die de kwestie kennen en ons hun sympathie betuigen. Naar aanleiding van dit gebeuren besluit Rubi met de interne post een brief te sturen, gericht aan ons, met een kopie aan alle bewoners. Deze brief is niet bepaald aardig van strekking. Michael besluit een brief terug te schrijven, ter opheldering en verduidelijking. Deze brief is een kantje lang, en zeer scherp van toon. Puntsgewijs worden alle feiten op een rijtje gezet, met een berispende toon jegens alle bewoners. Ook buurman Amir werd in de brief van Rubi genoemd als betrokkene in de zaak, gezien zijn jarenlange vriendschap met onze Arabische arrestant Durcham Yassin uit Arraba.

Dan heeft de politie het zoveelste bezwaarschrift ingediend bij de rechter. Weer moeten we voor de rechtbank verschijnen: Amir en Michael, de vader van Durcham en uiteraard Durcham zelf. We besluiten een psychologische stunt uit te halen: zowel Amir als wij nemen de kinderen mee, zes in getal. De drie kinderen van Amir, wij met onze drie zonen. We stouwen, onder boze blikken van de aanwezigen in de rechtszaal, de kinderen naar binnen. Er zijn geen staanplaatsen, zegt de rechter stijfjes, maar met een zweem van humor, tegen ons. Gauw proppen we alle kinderen tussen de volwassenen; zelf gaan we op het puntje van de stoelen zitten. Voor het oog zit iedereen. Weer wekken we verbazing bij alle aanwezigen. De politie legt verbeten de aanklacht voor. Daarin komt duidelijk naar voren dat Durcham staatsgevaarlijk is en vlakbij zijn Arabische dorp Arraba onder huisarrest wordt gehouden. De politie voert aan dat de beschuldigde ieder moment naar zijn dorp kan ontsnappen. Durcham wordt het verwonden van agenten tijdens het uitoefenen van hun taak ten laste gelegd. Het staatsgevaarlijke wordt stilaan een klucht, door alle aanwezige kinderen die rondom Durcham zitten en blikken van verstandhouding met hem wisselen. Dit maakt de politie nog woedender en verbetener in hun bezwaarschrift. Wij, als volwassenen en als Joden, vragen de rechter het recht om te spreken: waar Joden zijn, wordt gesproken en gediscussieerd. We komen met feiten aan die waterdicht zijn en moeilijk te weerleggen. De advocaat van Durcham vraagt permissie onze getuigenissen te laten aanhoren. De rechter stemt toe. We benadrukken het feit dat Durcham ons op dezelfde dag waarop hij werd aangehouden vanuit het onrustgebied telefonisch heeft gewaarschuwd. We houden foto’s omhoog van Durcham in Avtalion, als gast op het verjaardagspartijtje van Liorah, een paar jaar geleden, en al haar Joodse vrienden en vriendinnen, feestend met Durcham. Allen vrolijk lachend op de foto’s – wie had ooit gedacht dat juist deze verjaardagsfoto’s van Liorah nog eens dienst zouden doen als bewijsmateriaal in een rechtszaak tegen Durcham. De rechter is heel menselijk en handhaaft het vonnis van huisarrest. Hij wil het niet omzetten in celstraf in een politiecel of gevangenis. De politie voelt dat ze weer verloren heeft. Dit is nu al de derde rechtszaak in twee weken tijd, en we bevinden ons nu in een hoger gerechtshof, in Haifa. De eerste twee rechtszaken vonden plaats in Akko. Maar vanwege de heftige protesten van de politie is de zaak overgedragen aan het hogere gerechtshof in Haifa. In Israël zijn rechtszaken openbaar, en mogen worden bijgewoond door publiek. Dat is een voordeel: anders hadden in dit geval onze kinderen niet aanwezig kunnen zijn. De zaak wordt voorlopig opgeschort. De politie is hevig verontwaardigd en we voelen dat ze het hier niet bij zullen laten zitten.

Er doet zich nog een incident voor. Van de week kwam de vader van Durcham op bezoek, zoals de twee laatste weken de gewoonte is geworden. Plotseling, tijdens zijn bezoek aan ons huis, werd hem door de soldaat die de wacht had bij het toegangshek, verzocht te vertrekken. De soldaat voelt zich ongemakkelijk en verontschuldigt zich. Dit is een verordening van de politie, zegt hij. Nu weten we uit welke hoek de wind waait. Buurman Amir wordt gewaarschuwd en deze avond begint een telefonische oorlog. De vooraanstaande Israëlische krant Ha’aretz is gewaarschuwd. Ze vragen het alleenrecht van een interview. De volgende morgen al staan ze voor de deur, met de camera in de aanslag. Vrijdags verschijnt dit interview op de voorpagina, met kleurenfoto en al. Sindsdien stromen telefoontjes uit het hele land binnen, van allerlei goede burgers die hun steun betuigen en ons willen bemoedigen. Ook via de radio wordt melding gemaakt van het nieuws. Opeens zijn we niet anoniem meer. Uit het hele land bellen mensen ontroerd op. Niemand had gedacht dat er in deze tijd nog menselijkheid kon bestaan tussen Joden en Arabieren. Of het nou Joden of Arabieren zijn: de mens is waar het om draait. Ook Arabische burgers bellen ons op en spreken, net als de Joodse burgers, hartverwarmende woorden, rechtstreeks uit het hart. De politie geeft de eenzame verbeten strijd nog niet op – zoals honden die zich hun bot niet laten afpakken, bijten ze zich vast in de zaak, en proberen deze op allerlei manieren te beïnvloeden. En dan, op vrijdag, geeft advocaat Bakier Yassier het teken voor het einde van het huisarrest – na veertien intensieve en zenuwslopende dagen. De vader van Durcham komt zijn zoon ophalen met de inmiddels bekende witte bestelbus. Durcham neemt zelf plaats aan het stuur. Dan vertrekt de witte bestelbus naar Arraba. Wij zwaaien hen uit, tot het zwaarbewaakte toegangshek. De soldaten maken vriendelijk groetend het toegangshek open. Zo rijden Durcham en zijn vader de vrijheid tegemoet. Terug naar huis, na drie lange weken van afwezigheid van Durcham uit Arraba.

Nawoord

Durcham is slechts een voorbeeld van de vele, vele gestrafte en veroordeelde Arabieren en Palestijnen. Talloze veroordeelden hebben wij gezien in de rechtbank. Altijd in de beklaagdenbank, nauwelijks een advocaat. Misschien schuldig, mischien onschuldig, maar met handboeien aan. Deze Arabieren hadden toevallig geen Joodse vrienden om hen te helpen en bij te staan. Daarmee werd hun zaak een verloren zaak.

De zaak van Durcham, met alle publiciteit die eraan is gegeven, is een kleine druppel op een gloeiende plaat. Durcham is een symbool geworden voor al die velen, voor al de zijnen, die net als hij zoeken naar hun recht: Durcham als verpersoonlijking en symbool van recht en gelijkheid. Voor iedere burger in de staat Israël, ongeacht zijn ras of afkomst.

Avtalion ~~ Arraba ~~ Galilea ~~ Israël

[1] Avtalion is een Joodse nederzetting die dertien jaar geleden is opgericht door de Jewish Agency in Israël. Het bevindt zich op een berg, op vijf minuten afstand van de Arabisch-Palestijnse dorpen Arraba, Deir Hanane en Sachnin, lager in het dal. De inwoners van deze Arabische dorpen wonen er al jarenlang. De nederzettingen in Galilea binnen Israël worden in het Hebreeuws aangeduid als kleine zelfstandig functionerende gemeentes (Isjoew Kehilatie); vroeger waren dit moesjawim (meerv. van moesjav).