Luc Rasson*

 

‘Das ist gerade ihr Gesetz (der Bildsäule), dass ihr aus der Verachtung wieder Leben und lebende Schönheit wächst!’

Nietzsche, Also sprach Zarathustra.

 

Staat u wel eens stil bij een standbeeld? Het valt me op hoe gedesinteresseerd mensen langs beelden slenteren. Ga maar eens kuieren in het Antwerpse stadspark: wie toont er belangstelling voor de talrijke standbeelden die er staan? Natuurlijk kun je moeilijk de monumentale beeldengroep uit 1930 van Edward Deckers missen aan de ingang van het park, een hulde aan de gesneuvelden van de Eerste Wereldoorlog. Maar wie heeft het al echt van dichtbij bekeken? En blijven wandelaars stilstaan bij de bustes of beelden van Henry Leys, Evarist Allewaert, Jan Van Beers, Theodoor Verstraete of Louis Major? En weten ze überhaupt wie die mensen zijn? Zelfs monumenten die vandaag als moreel en politiek problematisch worden ervaren lijken amper de aandacht van voorbijgangers te trekken, zoals de granieten obelisk met Hermes-figuur die de annexatie van Congo in 1909 herdenkt of de halfnaakte vrouw met een verenrok en boog en pijlen op de rug: zij stelt het Amerikaanse continent voor.[1]

Die onverschilligheid verbaast, want worden standbeelden niet opgericht om – in principe – verdienstelijke figuren of belangrijke gebeurtenissen te vereeuwigen? Zijn ze geen remedie tegen vergetelheid? De Oostenrijkse schrijver Robert Musil stelde dat niets zo onzichtbaar is als standbeelden:[2] ze storten de voorgestelde ‘grote mannen’ in ‘de zee van het vergeten’. Er hangt dus een paradoxale sfeer rond standbeelden. Want het gebeurt dat de onverschilligheid wordt doorbroken. Soms lijken ze dreigend tot leven te komen. De vandaag vergeten schrijver Marcel Sauvage schreef hierover een amusante roman, La fin de Paris ou la révolte des statues[3]. Onder leiding van het standbeeld van Karel de Grote aan de Notre-Dame kathedraal worden de Parijse standbeelden wakker. Ze richten een ultimatum aan de Parijzenaars. Het komt tot een regelrechte oorlog waar onder meer een eenheid iconoclasten gewapend met hamers en drilboren een beslissende rol speelt. Eén enkel beeld weigert deel te nemen aan de opstand, dat van Molière. Wilde de romancier zo suggereren dat humor en satire de zwaarwichtige sfeer ontkrachten die rond standbeelden hangt?

De roman van Marcel Sauvage toont op speelse wijze dat de verhouding tussen mensen en standbeelden niet altijd harmonieus verloopt. Beelden lijken gevaccineerd tegen aandacht, zoals Musil aanstipte, maar ze roepen ook passies op. We hebben het de afgelopen jaren vaak gezien: militanten komen samen, roepen slogans, bekladden de beelden of gaan ze te lijf met de sloophamer. Het gebeurt ook dat een regering besluit ze discreet weg te halen.  De beelden waar wandelaars achteloos langsliepen blijken plots doordrongen van historische, politieke, maatschappelijke betekenis. In 1956 werd de reusachtige Stalin aan het Heldenpark in Boedapest neergehaald. Enkel zijn laarzen stonden nog overeind. In de Baltische landen werden alle beelden die verwezen naar de tijd van de Sovjet-Unie verwijderd. In Spanje verdwenen, sinds de terugkeer van de democratie, de standbeelden van Franco. In 2003 werd het beeld van Saddam Hoessein in Bagdad vernietigd door Amerikaanse soldaten en woedende Irakezen.

Recenter leidde de dood van George Floyd op 25 mei 2020 tot een wereldwijde golf van verontwaardiging waarbij ook standbeelden het moesten ontgelden. In Bristol werd het beeld van slavenhandelaar Edward Colston in de Avon gekieperd; in Boston en in Saint-Paul werden beelden van Columbus onthoofd; in Richmond werd dezelfde historische figuur in het water gegooid – aan de oever werd een opschrift geplaatst: ‘Racism, you will not be missed’. Ook beelden van leiders van de Confederacy, de zuidelijke Amerikaanse staten die slavernij verdedigden, werden beklad, vernield of weggehaald. In Londen kreeg het standbeeld van Churchill de boodschap dat hij een racist was. En in België lag Leopold II in het vizier: zijn beeld vlak bij het koninklijk paleis in Brussel werd met verf beklad en een ander beeld in Ekeren werd verwijderd – officieel voor restauratie, nadat het werd beschadigd. Het zal misschien een plaats vinden in het Middelheimmuseum in Antwerpen.

Statuoclastie

In zijn recentste boek noemt de Franse historicus Bertrand Tillier dit fenomeen statuoclastie – een iconoclasme dus dat zich richt tegen standbeelden. Hij neemt als historisch vertrekpunt de Franse Revolutie, die volgens hem het model biedt voor de betwisting van standbeelden in de moderne tijd, hoewel de auteur zich bewust is dat statuoclastie een veel ouder fenomeen is: denk maar aan de protestantse beeldenstorm of, veel vroeger nog, aan het iconoclasme uit de Byzantijnse tijd. Tilliers benadering wil ‘antropologisch’ zijn (blz. 23): hoe gaan we om met standbeelden, welke discours en gedragingen lokken ze uit, welke maatschappelijke passies roepen ze op? Want een standbeeld is meer dan een inerte blok materie. Het spreekt, zoals de Franse revolutionaire abt Grégoire het stelde. Beelden stellen dat de politieke en maatschappelijke orde even duurzaam is als steen, brons of marmer. Ze eisen respect op, want de voorstelling van macht is macht. Maar in tijden van crisis kan respect omslaan in aversie, bijvoorbeeld bij een regimewissel of een andere maatschappelijke of memoriële koortsopstoot.

Wat doen statuoclasten? Tillier maakt een inventaris op van het gedrag dat standbeelden oproepen. Graffiti zijn de meest efficiënte manier om de betekenis van het beeld te wijzigen. In Spanje zag ik op een monument ter ere van de franquistische generaal Emilio Mola de woorden FRANCO MIERDAS. In Milaan kreeg het beeld van de grote journalist Indro Montanelli het opschrift ‘racist’ en ‘verkrachter’ – de man had toegegeven dat hij tijdens de verovering van Ethiopië in 1935 een minderjarig meisje had gekocht. Graffiti ontheiligen de standbeelden die zo hun aura verliezen en plaats maken voor het vrije woord – democratie op steen of marmer. Bertrand Tillier ziet een verband met de praktijk van de ‘pasquinades’, naar het beeld van Pasquino in Rome (blz. 135-136), waar Romeinen sinds de 16de eeuw satirische teksten aanbrengen die de machthebbers hekelen.

Verminking is een andere manier om de oorspronkelijke betekenis van standbeelden te betwisten. In België denken we dan meteen aan de beeldengroep uit 1931 op de Oostendse zeedijk, die Leopold II voorstelt, omringd door dankbare vissers en Congolezen. In 2004 zaagde een actiegroep de hand af van een van de zwarten, een verwijzing naar wat in Congo Vrijstaat gebeurde op het einde van de negentiende eeuw. Deze praktijk is niet nieuw: Tillier verwijst naar de Franse Revolutie, wanneer handen, voeten of het hoofd van koninklijke standbeelden werden afgesneden – handen als symbool van macht, voeten van actie en hoofd van denken.

Verwijdering of vernieling, ten slotte, is de meest doeltreffende manier om zich te ontdoen van het storende standbeeld. Het staat gelijk met een damnatio memoriae. Ik verwees al naar de verwijdering van beelden van Franco in Spanje of van Lenin in de Baltische landen. Soms is de verwijdering spectaculair: de vernietiging van het beeld van Saddam in Bagdad werd opgepikt door de wereldpers en de Taliban verspreidden zelf beelden van de dynamitering van de Boeddha’s van Bamiyan. Tillier wijdt trouwens een hoofdstuk aan wat hij de ‘fotogenie van de statuoclastie’ noemt, want mediatisering verlengt de daad van de vernietiging die per definitie vluchtig is.

Ook het toevoegen of wijzigen van monumenten is een optie. In Zuid-Afrika besloot men het standbeeld van Kruger – ‘oom Paul’ – op Pretoria’s Church Square te behouden, maar hij zou het gezelschap krijgen van koning Kgosi Mampuru II, die door de koloniale overheid werd opgehangen op 22 november 1883. In het Roemenië van Ceausescu stond er welgeteld één standbeeld van Lenin, voor het huis van de pers in Boekarest. Dat Lenin niet zo populair was, had te maken met de onafhankelijke koers die de Roemeense dictator volgde binnen het Oostblok. Het standbeeld werd weggehaald in maart 1990 en de vijf meter hoge sokkel bleef leeg tot kunstenares Ioana Ciocan een replica plaatste. Maar ze verving Lenins hoofd door zeven slangen met een roos – de roos was een populair symbool tijdens het communistisch regime.

Damnatio memoriae

Wat gebeurt er met standbeelden eens ze uit de openbare ruimte verdwenen zijn? Vaak verdwijnen ze in bergplaatsen: dat is onder meer het geval in Spanje met de beelden van het franquisme. Maar in een paar landen van het voormalige Oostblok was men van oordeel dat de objecten die decennialang deel hadden uitgemaakt van het dagelijks leven van burgers niet volledig in de vergeetput van de herinnering terecht mochten komen. Men bracht ze samen in thematische parken. In Moskou kun je ze zien in het standbeeldenpark – officieel het Muzeonpark. In Estland werden ze samengebracht bij het kasteel van Maarjamäe, bij Tallinn, en in Hongarije net buiten Boedapest, in het Mementopark. In het centrum van Sofia vind je het Park van de socialistische kunst. Het Litouwse Grutaspark, vlak bij de Wit-Russische grens, is, bij mijn weten, het enige dat de beelden ironisch benadert: je ziet er bijvoorbeeld op de vensterbank van een huis een buste van Lenin die sip naar buiten kijkt, zoals oude mensen doen die zich vervelen[4].

Maar hoe doeltreffend is de damnatio memoriae die standbeelden treft? In zijn Also sprach Zarathustra stelt Nietzsche verrassend: ‘Het is wel de grootste dwaasheid zout te werpen in zee en standbeelden in de modder’, want ‘dit is juist de wet van de beelden, dat zij uit verachting weer tot leven en levende schoonheid uitgroeien!’.[5] Is het doeltreffend standbeelden neer te halen? De filosoof wijst erop dat beelden koppig zijn, ze hebben de neiging terug te komen. Neem Napoleon die hoog op de colonne Vendôme staat, in hartje Parijs. De zuil werd opgericht vanaf 1806 om de slag bij Austerlitz te gedenken. In 1871 was de hoofdstad enkele maanden in handen van de revolutionaire Commune. Zij stelde dat de Colonne Napoléon, zoals de zuil ook werd genoemd, een ‘monument de barbarie’ en ‘un symbole de force brute’ was en decreteerde dat ze moest worden vernietigd. Dat gebeurde op 16 mei 1871. Maar twee jaar later besliste president Mac Mahon het monument te herstellen en sinds dan kijkt Napoleon opnieuw uit boven het plein – tot op vandaag.[6]

Ook in het Oostblok blijven standbeelden spoken. In 1958 werd op het Moskouse Loebjankaplein het beeld van Felix Dzjerzjinski, de oprichter van de Tsjeka – de latere KGB – opgericht. In augustus 1991 werd het neergehaald. In het massieve gebouw op het plein is vandaag nog altijd het hoofdkwartier van de FSB gevestigd. Maar in 2002 wilde Joeri Loesjkov, toenmalig burgemeester van de hoofdstad, het beeld terugplaatsen, als ‘kunstwerk dat tot het nationaal patrimonium’ behoort. En in 2014 slaagden communisten erin gedurende enkele uren een replica van het beeld op zijn sokkel te plaatsen. In 2021 werd een referendum georganiseerd waar Moskovieten de keuze kregen tussen het terugplaatsen van Dzjerzjinski of een beeld van prins Alexander Nevski, die in de dertiende eeuw de Teutoonse ridders versloeg. Na 48 uur werd de volksraadpleging onderbroken, omdat het verschil te klein was en de burgemeester vond dat een monument moet verenigen en niet verdelen. Of kwam er druk vanuit de FSB die ongerust was dat de middeleeuwse prins het pleit zou winnen? De sokkel op het Loebjankaplein is vandaag nog altijd leeg.[7]

Dat neergehaalde beelden een leemte laten, dat, zoals Nietzsche suggereerde, een mogelijke terugkeer nooit volledig uit te sluiten is, kan verklaren waarom sommigen graag zouden hebben dat ze volledig vernietigd worden. In El Ferrol, geboorteplaats van Franco, stond tot 2002 een bronzen beeld van de Caudillo te paard. Het werd aan het oog onttrokken en in een opslagplaats van de marine bewaard. In 2017 stelde Yolanda Díaz, vandaag vicepremier van Pedro Sánchez, in het parlement voor het te smelten en er een monument voor de slachtoffers van de dictatuur van te maken. Het voorstel werd verworpen, maar is typerend voor de concurrentiestrijd tussen herinneringen die vandaag nog volop woedt in Spanje. En zelfs in zijn opslagplaats stoorde het beeld nog: om het volledig onzichtbaar te maken werden groene metalen platen rond het paard aangebracht.[8]

Recht spreken over het verleden?

Hoe moeten we ons verhouden tot standbeelden, in het bijzonder wanneer ze de uitdrukking zijn van morele of politieke waarden waarmee we ons vandaag niet meer kunnen verzoenen? Duiding is uiteraard een oplossing, zoals voor de verminkte beeldengroep van Leopold II in Oostende, maar ook die ontsnapt niet aan kritiek: de tekst plaatst het monument uit 1931 in zijn historische context door erop te wijzen dat het in die tijd de koning eerde ‘als bevrijder van de Congolezen’ – maar iemand poogde die woorden te schrappen. In zijn conclusie pleit Bertrand Tillier voor de museale oplossing. Ook al is het erfgoed ‘dissonant’, dan nog moet het worden onderhouden en tentoongesteld en dat kan in musea zoals die bestaan in het voormalige Oostblok of in de Spandauer Zitadelle bij Berlijn, waar een honderdtal beelden werden samengebracht uit de turbulente Duitse geschiedenis, vanaf de periode van Wilhelm II tot het nationaalsocialisme en de DDR. Want ook al horen standbeelden volgens Tillier niet thuis in de openbare ruimte, ze hoeven niet verborgen te worden, integendeel: wie dat wenst moet ze kunnen zien, omdat ze historische voorwerpen zijn en kunnen aansporen tot debat.

Vernietiging is dus de oplossing niet, ondanks wat de Spaanse Yolanda Díaz voorstelde. Maar als we het erover eens zijn dat standbeelden van figuren die wij vandaag veroordelen een mate van zichtbaarheid moeten behouden, zou ik nog een stap verder willen gaan: wat als Spanje de franquistische artefacten had laten staan of Litouwen de verwijzingen naar de Sovjetperiode? In 1985 verklaarde de toenmalige Spaanse socialistische premier, Felipe González die actief was geweest in de clandestiene oppositie tegen de dictatuur: ‘Je moet de geschiedenis aanvaarden. Franco heeft bestaan. Nooit zou het in me opkomen een beeld van Franco omver te werpen, nooit. We kunnen de geschiedenis niet uitwissen’.[9] Moeten we de historische erfenis niet op ons nemen, ook met zijn schaduwzijden en ook in de openbare ruimte, om alle historische lagen te tonen – de mooie én de minder eerbare.

Ik verneem uit Tilliers boek dat, ondanks alle contestatie, in Zuid-Afrika de meeste ‘white monuments’ nog op hun oorspronkelijke plaats staan. Dichter bij ons prijken standbeelden van despoten als Lodewijk XIV en Napoleon nog altijd op centrale plaatsen in Franse steden. Ook Italië is een interessante casus. Het land ontsnapt aan de zuivering die in Spanje opgeld maakt: wie in Rome gaat rondslenteren in de EUR-wijk of op het Foro Italico – het sportcomplex gebouwd onder het fascisme – kan er beelden zien van atletische figuren die aan de esthetische criteria van het fascisme beantwoorden, naast talloze andere verwijzingen naar het regime. Nergens in Italië ontsnap je aan de gelaagdheid van de geschiedenis – ook de relicten van het fascisme zijn alomtegenwoordig en het is onbegonnen werk de periode 1922-1943 uit de stadsweefsels te gommen. Misschien moeten we daarmee leren leven en ophouden geschiedenis – ‘the register of the crimes, follies and misfortunes of mankind’[10] – en moraal te verwarren, want staan wij dan ethisch zo recht in onze schoenen dat wij kunnen vonnissen over alles wat ooit was?

En om terug te keren naar het stadspark van Antwerpen: tot mijn verbazing zie ik geen historische duiding, noch bij de obelisk die de aanhechting van Congo bij België herdenkt, noch bij het beeld van de Amerikaanse inheemse vrouw. Maar de stereotiepe voorstelling van Amerika is niet ontsnapt aan de aandacht van een statuoclast: de rechterarm van de vrouw is afgehakt en de sokkel is op meerdere plaatsen beschadigd. Dialoog op steen. Want het is onmogelijk de betekenis van standbeelden definitief vast te leggen.

 

Reageren? Mail naar: luc.rasson@uantwerpen.be

 

Luc Rasson (°1956) is emeritus hoogleraar Franse letterkunde aan de UA en non-fictie auteur. In het najaar van 2022 verscheen zijn boek Donker toerisme. Reizen door het Europa van de 20ste eeuw.

 

Bertrand Tillier, La disgrâce des statues. Essai sur les conflits de mémoire de la Révolution Française à Black Lives Matter, Payot, Parijs, 2022, 295 blz., € 20,-

 

[1] Voor de beschrijving van de monumenten in het Antwerpse stadspark, zie. https://inventaris.onroerenderfgoed.be/aanduidingsobjecten/5485 (11 januari 2023).

[2] ‘Das auffalendste an Denkmälern ist dass man sie nicht bemerkt’. Robert Musil, Nachlass zu Lebzeiten, Rowohlt, Hamburg, 1962 (1957), blz. 59-63.

[3] Marcel Sauvage, La fin de Paris ou la révolte des statues, Grasset et Fasquelle, Paris, 1983 (1932).

[4] Over de beeldenparken in Boedapest, Sofia en Litouwen, zie mijn Donker toerisme. Reizen door het Europa van de 20ste eeuw, Ertsberg, Antwerpen, 2022.

[5] Aldus sprak Zarathoestra, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2022 (1940), blz. 148. Vertaald door P. Endt en H. Marsman.

[6] Zie https://www.napoleon.org/jeunes-historiens/napodoc/monuments-napoleoniens-la-colonne-vendome-paris/ (6 januari 2023).

[7] Zie https://russianlife.com/the-russia-file/a-memory-battle-for-lubyanka-square/ (6 januari 2023).

[8] Zie https://www.lavozdegalicia.es/noticia/ferrol/ferrol/2022/06/11/ultima-estatua-franco-galicia-presidir-ferrol-acabar-contenedor/00031654962229270437275.htm (9 januari 2023).

[9] Zie https://www.hoy.es/pg060616/prensa/noticias/Articulos_Opinion/200606/16/HOY-OPI-210.html?ref=https%3A%2F%2Fwww.hoy.es%2Fpg060616%2Fprensa%2Fnoticias%2FArticulos_Opinion%2F200606%2F16%2FHOY-OPI-210.html (7 januari 2023).

[10] Edward Gibbon, The History of the Decline and the Fall of the Roman Empire, Wordsworth Classics of World Literature, 1998 (1776), blz. 65.