Arthur Hendrikx*

 

Perfect zou ik Fitzcarraldo (1982) niet noemen (maar welk meesterwerk is dan ook perfect?), maar de film bevat drie onsterfelijke beelden, eeuwige monumenten van de Weltfilmkunst, om het zo te zeggen, even memorabel als pakweg Orson Welles die in het portaal verschijnt in The Third Man, John Wayne die Natalie Wood omhoogtilt in The Searchers of Marcelo Mastroianni die met Anita Ekberg danst in de Trevi-fontein in La Dolce Vita. Cinema Zed vertoonde deze zomer een aantal films van de grote Duitse cineast Werner Herzog en een documentaire over hem, misschien vanwege zijn tachtigste verjaardag; een goed idee, want weinig films lenen zich zo voor een groot scherm als de opera maiora van Herzog, misschien wel de meest ambitieuze nog levende regisseur ter wereld. Hier volgt, aan de hand van drie beelden, een ode aan Fitzcarraldo, dat schrijver dezes in de cinema zag.

Het eerste beeld is dat van Klaus Kinski, de Teutoonse gek die de titelrol speelt, staand op het dak van zijn reusachtige, maar ook gehavende boot, die balanceert op één van de zijrivieren van de Amazone, terwijl hij luistert naar de uit de krakende platenspeler komende zang van Caruso tegen de achtergrond van de Indiaanse trommels-plus-zang die ergens vanuit het dichte oerwoud oprijzen als dreigend onweer. Kinski draagt een wit pak; het oerwoud is onmetelijk, gespeend van menselijkheid; de trommels klinken als een oorlogsaankondiging, maar  de zang van Caruso slaagt er uiteindelijk in de Indianen te verstommen, tot alleen de opera nog weergalmt boven de rivier en tussen de bomen. De hele film zit in dit beeld en in deze scène: een man die met de stoutmoedigheid van Odysseus coute que coute het Amazonewoud wil verslaan met zijn grote obsessie, opera (gezongen door Caruso), dwars tegen alle moeilijkheden en obstakels in. Te midden van een prehistorische woestenij, waar het is alsof God de schepping halverwege heeft achtergelaten, wil Fitzcarraldo een stukje menselijke beschaving afbakenen en er een operahuis neerzetten, zodat Caruso al schallend kan laten zien dat de mens overal zijn stempel kan drukken.

We schrijven vroege twintigste eeuw, Iquitos, een stadje in Peru dat in een onherbergzaam gebied ligt maar dankzij de rubberhandel een grote economische sprong voorwaarts maakt en Europese investeerders aantrekt. Fitzcarraldo (echte naam Fitzgerald, maar dat kunnen de lokale bewoners niet uitspreken) is niet zo puissant rijk als deze zakenlui, maar heeft een droom en is zo onverzettelijk als de Mount Everest. Er moet en zal een operahuis komen in Iquitos. Daartoe koopt hij van de Peruaanse overheid een enorm stuk land, dat veel rubber herbergt maar dat niemand wil hebben omdat je langs een stuk rivier moet waar alle boten schipbreuk leiden – maar Fitzcarraldo heeft een duivels-geniaal plan: met een grote boot varen op een parallel lopende rivier tot aan het punt waar de twee rivier het dichtste bij elkaar liggen, en vervolgens de boot optillen tot aan de andere oever, als ware het een vrouwenrok. Op die manier omzeil je de dodelijke stroming.

Alleen hij begrijpt hoe dat plan in zijn werk zal gaan; niemand anders lijkt er fiducie in te hebben. Van het begin af wordt duidelijk gemaakt dat Fitzcarraldo zich niet voortbeweegt in de wereld der mensen: hij is eerder een mythisch schepsel, half-god-half-mens, bezeten door demonen die andere stervelingen niet kennen. Wie anders dan Klaus Kinski had die rol kunnen spelen, de Georg Trakl van het grote scherm, misschien wel de grootste karakterkop van de twintigste eeuw. Zoals alleen Brando Kurtz had kunnen spelen in Apocalypse Now, kon alleen Kinski Fitzcarraldo gestalte geven, precies omdat Kinski in het dagelijkse leven ook een angstaanjagende gek was, een singulier figuur wiens woede-uitbarstingen collega’s de stuipen op het lijf konden jagen. Hij stond buiten de normale orde der dingen.

Nochtans is Fitzcarraldo niet even krankzinnig en slecht als Aguirre, de protagonist en slechterik van Aguirre: der Zorn Gottes, het magnum opus van Herzog, een personage dat met Iago zou kunnen wedijveren: de bezeten en machiavellistische Aguirre gaat letterlijk over lijken om te krijgen wat hij wil en de expeditie waartoe hij behoort te overheersen, maar duwt uiteindelijk zichzelf ook de diepte in, als laatste slachtoffer vallend in het zwarte gat dat hij voor de rest heeft uitgespreid. Zijn voornemen om El Dorado te vinden lijkt maar een voorwendsel; thanatos is zijn werkelijke heer en drijfveer, het verlangen de wereld en alles en iedereen op de wereld ten onder te doen gaan in een maalstroom van chaos en destructie. De context is vergelijkbaar: een man poogt de wildernis van het Amazonewoud te temmen met niets dan zijn wilskracht en sluwheid, daartoe de mensen om zich heen rekruterend als dienaars of volgelingen. Cultuur versus natuur, witte mens versus inboorlingen, droom versus realiteit: zowel in Aguirre als in Fitzcarraldo zijn dit de voornaamste contrasten. Maar Fitzcarraldo is een hoopvollere film, minder apocalyptisch, minder in de schaduw van de dood residerend. Het heeft een half-goed einde. Aguirre is een Wahnsinn-zum-Tode, Fitzcarraldo een Wahnsinn-zum-Leben; vandaar dat de twee films complementair zijn en niet gewoon herhalingen van hetzelfde deuntje. Beide keren is Herzog bijna met man en muis vergaan tijdens het maken van de film in het regenwoud; beide keren weerspiegelde die waanzin de waanzin van de eigenlijke film, maar het zijn op de keper beschouwd twee verschillende uitwerkingen en voorbeelden van waanzin.

Herzog zou overigens van een ‘droom’ spreken, eerder dan van waanzin (al geeft hij zelf grif toe dat het een krankzinnige droom is). Een mens is niets zonder zijn dromen, zegt hij in de documentaire Burden of Dreams, gemaakt door Les Blanks, die laat zien in hoeverre het plot van Fitzcarraldo ontleend is aan de realiteit. Herzog las het verhaal van de bestaande persoon Carlos Fitzcarrald en zag het beeld voor zich van de boot die over een istmus (of landengte) heen zweeft; de echte Fitzcarrald had zijn boot gedemonteerd en in stukken van de ene naar de andere rivier gebracht, maar Herzog vond het idee een hele boot te transporteren veel poëtischer. Iedereen verzekerde hem dat die operatie onmogelijk was, maar Herzog zette koppig door, net zoals zijn protagonist. Hij wilde hoegenaamd geen special effects, geen trucage: het moest allemaal echt zijn, net zoals het op een echte locatie moest worden opgenomen, ook al stelde hij zichzelf en zijn ploeg daarmee bloot aan een heleboel gevaren en risico’s, zoals mogelijk vijandige Indianenstammen[1] in de buurt, giftige slangen of endemische ziektes. Morele verantwoordelijkheid botst hier op artistieke waanzin: Herzog stelt authenticiteit boven het fysieke welzijn van zijn acteurs en filmploeg, wat onvergeeflijk is (iemand verloor bijvoorbeeld zijn been aan een slangenbeet; ook zou er sprake zijn van ‘enkele doden’, maar dit lijkt nergens te worden gestaafd), maar het leverde wel op. Misschien een cynische vaststelling, een rechtvaardiging is het allerminst, maar het kan niet worden ontkend.

Want nu komen we aan bij het tweede geniale beeld: de immense boot die uiterst langzaam, piepend en krakend, stomend en puffend, de istmus of kleine berg over wordt getrokken, de triomf van het plan van Fitzcarraldo (en dus in het echt van Herzog), via een ingenieus systeem met takels, katrollen en touwen en de mankracht van tientallen Indianen. Nadat de bemanning van Fitzcarraldo hem, op drie mensen na (de kapitein, de reus Cholo en de dronkenlap/kok met de mooie naam Huerequeque, die ook zo’n beetje als clown fungeert), in de steek heeft gelaten omdat ze niet meer geloofde in zijn gestoorde plannen, stuiten ze op een grote groep Indianen die in kleine bootjes dichterbij komen. Gelaten besluiten Fitzcarraldo en zijn drie overgebleven bemanningsleden niets te doen: terugvechten zou sowieso de dood betekenen, en wie weet zijn de Indianen wel vredelievender dan ze eruit zien. Dit blijkt te kloppen: het geloof van de Indianen blijkt hun redding, want ze dichten de boot magische krachten toe, en stellen zich daarom ten dienste van Fitzcarraldo, die met zijn witte pak en machtige kop ook indruk lijkt te maken. Opportunistisch als hij is, schakelt Fitzcarraldo zonder dralen de Indianen in voor zijn grootse plan, doof blijvend voor ieders bezwaren. De Indianen blijven fundamenteel ongrijpbaar tijdens de film, op geen enkel moment wordt hun andersheid opgeheven: dit zijn mensen die fundamenteel anders denken, voelen, handelen en communiceren dan Fitzcarraldo en zijn bemanning. Alweer is hier geen sprake van acteren of maquillage: de gezichten die je ziet zijn die van echte Indianen, die Herzog rekruteerde uit de streek. Op verscheidene momenten begrijpt Fitzcarraldo niet waar de Indianen mee bezig zijn of waarom ze hem blijven helpen bij de missie; altijd hangt er een lichte dreiging in de lucht, alsof de Indianen plotseling hun speer kunnen bovenhalen. Hoe zitten de Indianen in elkaar? Herzog weet dat we dat nooit werkelijk kunnen weten, en dus laat hij de vraagtekens in de lucht hangen.

De ogenschijnlijk hopeloze sleep-de-boot-over-de-berg operatie is het mooiste deel van de film, dat de sfeer ademt van een documentaire: je kijkt niet zozeer naar een narratief, bedacht en opgeschreven door een scenarist, gespeeld door acteurs, opgenomen door een regisseur, als wel over de schouder van mensen die in het echt met een heksentoer bezig zijn, die zelf duidelijk afzien en niet goed weten hoe het zal aflopen. Op elk beeld is het duidelijk dat het om een echte boot gaat die over een istmus wordt getrokken. Als kijker houd je je hart vast, want op elk moment lijken de touwen en katrollen te zullen breken en barsten, waarop de boot zoals op het einde van Moby Dick alles en iedereen mee de verdoemenis in zou sleuren. Je denkt: dit zou niet mogen lukken. Dit is hubris waar zelfs Prometheus te bedeesd voor zou zijn. Maar op de één of andere manier lukt het, uiteindelijk, dankzij een idee van de dronkenman Huerequeque (een schitterend personage), wat geen toeval is: alleen een gek of een zatlap zou op zo’n idee kunnen komen. En zo krijg je één van de grootste shots uit de filmgeschiedenis, de traag glijdende boot, die lijkt te bewegen alsof God zelve hem optilt, misschien uit eerbied voor de blinde wilskracht van Fitzcarraldo en zijn Indianen. En alweer gaat de boot vergezeld door de prachtige stem van Caruso, door Fitzcarraldo opgezet om de triomf luister bij te zetten, om te laten zien dat ook in het oerwoud, op de istmus, Caruso het laatste woord heeft, dankzij  het doorzettingsvermogen van Fitzcarraldo.

Onmogelijk om hier geen allegorische betekenis in te zien. Fitzcarraldo staat hier symbool voor de mens-als-kunstenaar, die zich geworpen ziet in een aarde die woest en ledig is, zonder betekenis, zonder bestemming, en voor wie louter overleven niet volstaat. Hij wordt omringd door een universum van de dood (om een frase van Milton aan te halen), maar legt zich hier niet bij neer: met gebalde vuist verweert hij zich tegen het fatum. Hij wil scheppen, laten zien dat de mens voor onvergankelijkheid kan zorgen, het tijdelijke met het eeuwige in aanraking brengen. Geen eenvoudige taak, misschien zelfs onmogelijk, omdat uiteindelijk de dood toch altijd wint, maar in het doorzetten van de mens zit net de poëzie, het feit dat hij tegen de zinloosheid in blijft doorroeien, en daarbij soms een kleine, maar belangrijke overwinning boekt. Het regenwoud staat hier in al zijn onmetelijkheid voor het universum van de dood, de leegte die moet worden gevuld; de boot is het vehikel van de menselijke wilskracht; en Caruso is de triomf van de scheppingskracht, dat ene lichtpunt in de duisternis, het bewijs dat de mens soms, hier en daar, zijn voet naast die van God kan zetten. De schoonheid van opera die weerklinkt op een plek waar de mens eigenlijk niet gedijen kan: dat is waar Herzog en Fitzcarraldo in zijn geslaagd. Daarom behoort het onderhavige shot van Herzog tot het Sublieme, zou het niet misstaan in een gedicht van Blake of Shelley; het is een metafoor die tot vlees en bloed is geworden, de vermetelheid van de mens-als-kunstenaar die het onmogelijke nastreeft en een overwinning behaalt.

Wat ons brengt bij het derde majesteitelijke shot, de mens die bij die schaarse overwinning het recht heeft verworven althans tijdelijk achterover te leunen en tevreden en trots te zijn: de zegepraal van Fitzcarraldo die in zijn witte pak, een sombrero op het hoofd en een sigaar in de mond, geniet van de opera (inclusief Caruso!) die wordt opgevoerd op zijn boot in Iquitos, terwijl het volk aan de oever is toegestroomd, waarbij vooral wordt ingezoomd op de ravissante verschijning van Claudia Cardinale, de bordeelhoudster die de maîtresse van Fitzcarraldo is en hier glimlacht als een engel, als een muze die met die glimlach de triomf bevestigt en erkent. Dit is niet meer de Cardinale van 8 ½ of Il Gattopardo, we schrijven zo’n twintig jaar later en de zeis van de tijd heeft ook Cardinale niet gespaard, maar ze slaagt er toch nog steeds in een hogere kracht te symboliseren. Maar het grote shot is dus Fitzcarraldo en zijn glimlach, zijn hoed en sigaar, en het operagezelschap op zijn boot, in principe een overwinning-binnen-een-nederlaag, aangezien de droom om een operahuis te bouwen niet is gelukt. Dat komt door de Indianen: als het overzetten van de boot wordt gevierd en Fitzcarraldo en zijn drie volgelingen zich een stuk in de kraag zuipen, schrikken ze de volgende dag wakker in de woeste stroming die ze net hadden proberen ontwijken met hun waaghalzerij. Blijkt dat de Indianen geloven dat de magische boot in die stroming moet worden ‘losgelaten’ als huldeblijk aan de goden; dat waren zij aldoor van plan. Weg droom; maar op miraculeuze wijze overleeft  de boot van Fitzcarraldo het kolkende water en varen ze terug naar Iquitos, verslagen maar nog in leven, waarop Fitzcaraldo besluit dan maar op originele wijze voor een opera te zorgen. Opnieuw een bewijs van zijn onwrikbaarheid; op de een of andere manier slaagt hij in zijn doel; Caruso zingt in Iquitos. Althans tijdelijk mag Fitzcarraldo op zijn lauweren rusten. En met hem Herzog. Een film voor de eeuwigheid; met hulp van Caruso (en Kinski en Cardinale en de Indianen en zijn filmploeg) heeft Herzog ook dáár, waar helemaal niets is, toch iets tot stand gebracht.

 

Reageren? Mail naar: arthurhendrikx@hotmail.com

 

Arthur Hendrikx is freelance vertaler en copywriter. Hij volgde een master Wijsbegeerte en een master Zuid-Amerikaanse studies aan de KU Leuven, waar hij zich toelegde op literatuurfilosofie en Spaanse cinema.

 

[1] In het Engels wordt tegenwoordig de term ‘Native Americans’ gebruikt; in de vakliteratuur wordt soms van ‘Amerindianen’ gesproken. Ik gebruik de oude term ‘Indianen’ niet uit ideologisch conservatisme, maar omdat er m.i. voorlopig nog geen bevredigende ‘nieuwe’ term gevonden is in onze taal (niemand gebruikt bijvoorbeeld de term ‘inheemse Amerikanen’, voor zover ik weet). De meesten van de inheemse figuranten of acteurs behoorden tot de Machiguenga-stam, die leeft in Peru.