Guido Vanheeswijck en Ludo Abicht*

 

Wie zuiverheid claimt, creëert onwillekeurig zondebokken

Guido Vanheeswijck

 

‘Het valt mij op dat iedereen doet alsof dit enkel over de kerk gaat. Word wakker. Dit is geen verhaal van het verleden, dit gebeurt altijd nog overal. 80 procent van het misbruik vindt binnen families plaats. Van alle daders wordt vandaag maar 0,5 procent berecht. Dus 99,5 procent van hen lacht de slachtoffers elke dag in hun gezicht uit. Ze zijn onaantastbaar. Hier iets aan doen zal ons dwingen moeilijke discussies te voeren. Ik heb daarover een resolutie geschreven die ik in dit parlement niet aan de straatstenen verkocht kreeg. Ik zal ze opnieuw indienen.’

N-VA-parlementslid Valerie Van Peel sprak die woorden met trillende stem uit. Een heilige verontwaardiging stuwde haar voort, toen ze sprak over kindermisbruik als ‘de grootste schandvlek in onze samenleving’. Een heilige verontwaardiging stuwde haar voort, toen ze het cynisme van politici hekelde die vandaag elkaar verdringen om hun verontwaardiging uit te schreeuwen, terwijl diezelfde politici jarenlang hebben verzuimd om er echt iets aan te doen. Van Peel verlaat volgend jaar gedegouteerd de politieke arena. Die heilige verontwaardiging moet ook de onze zijn. Voor mij om drie redenen.

Eén: ‘Godvergeten’ was de eerste documentaire die de slachtoffers een gezicht gaf. Slachtoffers hadden altijd moeten worden gehoord en moeten altijd een stem krijgen, zeker vanuit christelijk perspectief. Allereerst in de kerk: want die spreekt zo graag over ‘het gelaat van de ander’, ‘de kleine goedheid’ en verwijst naar het Evangelie, ‘wat je aan de minsten van de mijnen hebt gedaan, heb je aan mij gedaan’. Maar woorden alleen zijn niet voldoende; ze kunnen zo gemakkelijk sentimenteel worden, klerikale zelfgenoegzaamheid uitstralen en weerzinwekkende daden verdoezelen. Bij Mattheus luidt het onomwonden: ‘Wie zich dus klein maakt als dit kind, die is de grootste in het koninkrijk der hemelen. Wie één zo’n kind bij zich ontvangt in mijn naam, ontvangt Mij. Maar wie één van deze kleinen die op Mij vertrouwen ten val brengt, kan beter met een molensteen om zijn nek in volle zee gegooid worden.’

Twee: Maar, zoals Van Peel het uitschreeuwt, die harde aanpak van (seksueel) overschrijdend gedrag geldt evenzeer de scholen en universiteiten, de media, de sportclubs, de bedrijven, de politiek, de gezinnen, kortom, alle geledingen van de samenleving. Want waar waren wij zelf al die jaren? Deden wij mee aan de algemene zwijgcultuur, aan het omfloerste taalgebruik, ontbrak ons de moed om onze nek uit te steken, zijn ook wij verhangen aan ons imago? De meest fijn besnaarden onder ons weten: er is overal de dreigende wolk van ijdelheid, carrièrezucht, gebrek aan moed, de verleiding van macht, geld, seks. In de kerk, aan de universiteit, de media, de politiek, de sportclubs, kortom in de hele samenleving. Niet toevallig gaat alle grote literatuur over deze thema’s van alle tijden. Laten we daarom eerst in onze eigen ziel kijken, vooraleer het moralistische vingertje op te heffen of te bezwijken onder de druk van op sensatie beluste media en de wraakzucht van de ‘vox populi’.

Dertien jaar geleden deed de abt van Westvleteren iets wat toen en vandaag ongehoord was. Hij bood Roger Vangheluwe, nadat bekend was geraakt dat hij zijn neef had misbruikt, voor korte tijd gastvrijheid aan in zijn abdij. Hij verafschuwde die daad, wellicht was hij er ziek van, ongetwijfeld gingen zijn aandacht en gebed allereerst naar het slachtoffer. En toch vond hij het zijn verdomde plicht ‘een mens in nood’ te ontvangen. Hij ging tegen de stroom in, applaus moest hij van niemand verwachten, hij reageerde immers profetisch, tegendraads evangelisch.

Daarop kreeg hij de – toen en nu voorspelbare – journalistieke vraag of zijn imago geen grote schade had opgelopen. Zijn antwoord was even evangelisch als onmodieus: ‘Dat is dan erg voor mijn imago, maar ik val niet samen met mijn imago’. Het zou een verademing zijn als wij zulke woorden ook konden beluisteren in onze kerken, scholen, universiteiten, bedrijven en krantenredacties; het zou de alomtegenwoordige zwijgcultuur aan banden leggen en echte aandacht voor slachtoffers mogelijk maken.

Drie: de huidige commotie maakt ook andere slachtoffers: degenen die zich vanuit een innerlijke gedrevenheid, vanuit een christelijke inspiratie vaak gratuit, ver van de schijnwerpers en het mijnenveld van de media, inzetten voor slachtoffers, voor de ‘minsten van de mijnen’. Ik weet niet met hoeveel ze zijn, de religieuzen en leken die dit elke dag doen, ik weet wel dat ook zij nu gemakkelijk verdacht worden gemaakt. Ook hier biedt het evangelie opheldering over het menselijk gedrag: wie wraakzuchtig zogenaamde monsters bestrijdt die het samenleven bezoedelen, wordt gemakkelijk zelf een monster. Als slachtoffer van seksueel misbruik in de Kerk heb je niets aan klerikale moralistische donderpreken, maar evenmin aan antiklerikaal moralisme.

Wie de zuiverheid claimt, zo leest de Franse antropoloog René Girard het evangelie, maakt vroeg of laat een hele groep tot zondebok en associeert katholieke geestelijken bijvoorbeeld spontaan met kindermisbruik of moslims met terrorisme. Bovendien moeten de stinkende potjes in eigen rangen dan gedekt blijven, waardoor je het geweld en het machtsmisbruik imiteert dat je dacht te bestrijden. En hier raken we aan de kern van de moeilijke verhouding tussen kerk en Evangelie, tussen al te menselijk gedrag en de evangelische oproep tot authentieke navolging van Christus. Ik geef het voorbeeld van de eerste paus.

Petrus, op wie Jezus zijn kerk bouwde, besefte na zijn drievoudig verraad dat hij zijn eigen imago had verdedigd ten koste van Jezus, net zoals je een slachtoffer van pestgedrag links laat liggen uit angst zelf te worden gepest. Pas op dat ogenblik werd hij volgeling van Jezus. En Paulus, die andere grote apostel, ontdekte zichzelf als boosdoener in zijn ijver om zogenaamde boosdoeners te elimineren. Pas op dat ogenblik werd hij volgeling van Jezus. Jezus navolgen betekent dat je de logica van rivaliteit, geweld en wraak een halt toeroept en weigert anderen te vernietigen, in het bijzonder de meest kwetsbaren. Het hart van de christelijke bekeringservaring bestaat dan ook uit de ontdekking van jezelf als een mogelijke vervolger, maar dan wel in het licht van een vergevende liefde.

Terwijl ik dit schrijf, loopt het bericht binnen dat een decaan van mijn eigen universiteit wordt verhoord in verband met seksueel overschrijdend gedrag. Geruchten daarover deden al jaren de ronde. Was er een doofpotoperatie? Het valt niet uit te sluiten en de berichten erover zijn pijnlijk. Maar moet ik daarom mijn universiteit de rug toekeren? Moet ik nu mijn engagement voor de kerk stoppen? Meehuilen met de wolven in het bos? Meeheulen met de afbraak van alles wat ik waardevol vind? Neen, ik doe het niet. Ik nodig u uit om vanuit de tegendraadse boodschap van het Evangelie tegen de stroom in te roeien, ook al besef ik terdege hoe groot de kans is dat ik die boodschap vandaag niet aan de straatstenen verkocht krijg. Maar laten we  haar blijven herhalen. Tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.

 

*****

 

Ludo Abicht

Spreken is niet vanzelfsprekend, maar zwijgen is fout,

omdat alles van waarde weerloos is

In een democratische samenleving leer je, liefst langzamerhand maar af en toe schoksgewijs, dat diegenen die je moeten opvoeden, of zelfs diegenen die ooit de codes van jouw ideologie hebben vastgelegd, niet altijd hun eigen regels volgen. Dat zijn onvermijdelijke en noodzakelijke crisismomenten die je in het beste geval aanzetten zelf op zoek te gaan naar die ethiek die niet langer berust op gehoorzaamheid en volgzaamheid (of schrik voor straffen), maar op je eigen groeiende ervaring, Dat kunnen pijnlijke momenten zijn, maar je kunt er niet omheen. De volwassenen die je nog vertrouwt zeggen dan vaak dat die opvoeders (ouders, rolmodellen, geestelijke vaders) ook maar mensen zijn, net zoals het instituut dat ze vertegenwoordigen en dat hen zo lang mogelijk uit zelfbelang zal verdedigen.

Zo herinner ik me dat we op het jezuïetencollege een paar al te opdringerige paters zoveel mogelijk vermeden en ons toen al vragen stelden, waarom deze mensen geen in onze ogen normale uitweg zochten voor hun verlangen naar een beetje genegenheid. Als tieners drukten we het iets directer uit: ‘waarom trouwen ze niet? Zien ze zelf niet in dat het celibaat velen van hen emotioneel kapotmaakt?’. Dat verklaart ook, waarom zoveel gelovigen zoveel meer begrip opbrachten voor geestelijken die een vriendin of zelfs partner hadden dan respect of vertrouwen in het strenge oordeel dat hun oversten en collega’s over hen velden.

Nee, we hebben het hier nog niet over allerlei vormen van criminaliteit en misbruik, maar over een ongezond moreel klimaat, waarin bijna elke vorm van sensualiteit onbesproken of verzwegen moest blijven. Een klimaat dat aanleiding gaf tot valse excuses en moreel onaanvaardbare compromissen die aan de ergste vormen van (door de kerkelijke moraal veroordeelde) hypocrisie herinnerden. En dat door mensen die waarschijnlijk begonnen waren in de overtuiging dat ‘het’ hen nooit zou overkomen in een instituut dat bol stond van gedragsregels en steunmechanismen die elke overschrijding van die morele normen tijdig konden detecteren en vermijden. Omdat ze wisten ‘dat het niet kon gebeuren omdat het niet mocht’, wat het geduld met collega’s die zich schuldig maakten enigszins verklaart, hebben ze te lang gehoopt (of willen hopen) dat het instituut op basis van tweeduizend jaar ervaring zichzelf zou kunnen saneren, iets wat de laatste decennia duidelijk een onvergeeflijke vergissing gebleken is.

Onvergeeflijk, omdat het hier nationaal en wereldwijd gaat om duizenden (tienduizenden?) slachtoffers die voor het leven kapotgemaakt zijn en voor wie deze discussie over de morele afwijkingen van de daders terecht volslagen zin- en inhoudsloos zal blijven, tenzij de kerk van nu af aan al haar energie en de goede wil van de meerderheid van haar leden zou gebruiken om het gebroken vertrouwen enigszins te herstellen. Misschien is het praktisch niet volledig haalbaar, maar zou het echt onmogelijk zijn alle, maar dan ook alle kerkelijke instellingen over de hele wereld zo lang om te vormen tot centra voor geestelijke gezondheidszorg, tot ze opnieuw de helende kracht zou worden waarvoor ze in de beginjaren door hun stichters werden opgericht?