Streven, januari 2018

Jeroen Vanheste *

Wij zijn onze schedel: aldus een fonkelnieuw wetenschappelijk inzicht uit de negentiende eeuw. Craniologen en frenologen hielden zich destijds bezig met het verband tussen schedelvorm en persoonlijkheid. Uit knobbels en welvingen op de schedel leidde men allerlei karaktereigenschappen af. De mens is niet vrij, beweerde men: de schedel bepaalt immers wat we doen. Daarom vond criminoloog Lombroso dat misdadigers met begrip behandeld moeten worden: men kan ze de criminele daden van hun boevenschedel tenslotte niet aanrekenen. Dergelijke overtuigingen waren wijdverbreid: ook grote namen als Marx, Bismarck, Balzac en Van Gogh geloofden in de schedelkunde.

Het geloof in de schedel doofde uit, maar nieuwe inzichten kwamen ervoor in de plaats. Tal van illustere denkers hebben de afgelopen 150 jaar oplossingen gesuggereerd voor het raadsel van de mens. Een greep uit hun wijsheden:

Wij zijn biologische overlevingsmachines (Darwin).
Wij zijn onze geslachtsorganen (Freud).
Wij zijn onze portemonnee (Marx).
Wij zijn onze machtswil (Foucault).
Wij zijn ons DNA (Dawkins).

De staat van dienst van dergelijke theorieën is niet erg best. Veel ervan lijken achteraf nogal dwaas, dubieus of eenzijdig. Criminelen vrijpleiten op grond van hun schedel? Denken we echt uitsluitend aan seks? Zijn we werkelijk alleen maar uit op macht? Maar zoals de alchemist blijft speuren naar de steen der wijzen, zo blijven filosofen en wetenschappers op zoek naar de ultieme verklaring die ons de mens volledig zal doen begrijpen. En zo horen we de laatste jaren steeds opnieuw over het laatste grote inzicht. De hersenwetenschappers hebben onze schedel gelicht en daarbinnen het antwoord gevonden: wij zijn ons brein! Zou het waar zijn? Heeft de neurologie het mysterie van de mens ontrafeld?

Wat hersenwetenschappers doen is fascinerend, maar hun bevindingen betreffen slechts een deelwaarheid. Natuurlijk, we zijn ons brein, hoe zou het ook anders kunnen – maar is dat alles? De hersenwetenschap bestudeert één aspect van de mens en negeert andere. Zij benadert de mens als een materieel object en kan daarom weinig zeggen over bijvoorbeeld identiteit, vrijheid en verantwoordelijkheid, begrippen die niet naar iets materieels verwijzen. Hoewel er ook binnen het hersenonderzoek wel gedacht wordt over zaken als vrije wil en menselijke persoonlijkheid, schetsen bekende wetenschappers als Dick Swaab en Victor Lamme in hun boeken het beeld dat deze eigenlijk niet meer dan ficties zijn. ‘Ik keek en keek, maar ik zag geen God’, zei Yuri Gagarin nadat hij als eerste mens in de ruimte had gereisd. Ik keek en keek, maar ik zag geen vrije wil, zeggen de wetenschappers die door de hersenen reizen. Maar vrijheid en identiteit kan men niet als materiële objecten waarnemen: het zijn immers geen dingen. De wereld bestaat uit meer dan enkel materie, zoals een schilderij meer is dan klodders verf en een muziekstuk meer dan geluidsgolven.

De mens is behalve een object (een ding in de wereld) ook een subject (een perspectief op de wereld) dat handelt op grond van waarden, overtuigingen, ideeën en intenties: een betekeniswereld die zich vormt vanuit historische, sociale, culturele en persoonlijke achtergronden. Dit alles laat zich niet begrijpen via een objectiverende methode en kan beter benaderd worden als een soort verhaal. Wij zijn ons verhaal: de mens interpreteert zichzelf en zijn wereld en geeft die interpretatie vorm in het verhaal dat hij over zichzelf vertelt. Deze mens, de mens als subject, is waar de kunst en literatuur zich altijd mee bezig hebben gehouden. Daarom kan men bijvoorbeeld bij schrijvers en cineasten als Shakespeare, Tolstoj, Bergman en Tarkovski heel wat te weten komen over de mens, en daarom merkte Einstein ooit op dat niemand hem meer had geleerd over de mens dan Dostojevski.

Wetenschappers bestuderen de mens als object. Dat levert indrukwekkende inzichten op. Maar als de wetenschap al het menselijke reduceert tot materie en denkt aan de hersenen te kunnen zien wie wij zijn, verwart zij de mens als object met die als subject. De kans lijkt me dan ook groot dat de slogan ‘wij zijn ons brein’ vroeg of laat bijgezet zal worden in het graf van alle mislukte pogingen om het mysterie van de mens te vangen in één formule. Misschien is de oplossing van dat mysterie eenvoudigweg dat álle genoemde facetten een zekere rol spelen en de mens zich niet laat reduceren tot één factor. Alles speelt zijn deel: onze driften en lusten, onze machtswil, onze genen, onze portemonnee, onze waarden en ideeën, ons verhaal – en ja, zeker ook ons brein. De mens is object én subject: hij is, zoals Leo Vroman het zegt in zijn mooie gedicht, een zachte machine:

Mens is een zachte machine,
een buigbaar zuiltje met gaatjes,
propvol tengere draadjes
en slangetjes die dienen
voor niets dan tederheid
en om warmer te zijn dan lucht.
Och, hij heeft ademzucht
en hart-arbeid.