Ludo Abicht*

 

In 1779 schreef de Duitse Verlichtingsfilosoof Gotthold Ephraim Lessing het leerstuk Nathan der Weise over de samenwerking tussen ‘verlichte’ joden, christenen en moslims: indien iedereen zo consequent mogelijk vanuit de inspiratie van zijn of haar wereldbeeld dacht en handelde, zouden de problemen in de samenleving moeten verdwijnen en zou het tijdperk van ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ gerealiseerd zijn. Lessing wist heel goed dat de door hem gekozen periode, die van de kruistochten, niet bepaald een voorbeeld van tolerantie en wederzijds begrip was geweest, maar hij schreef dit uiteraard vanuit het voortgeschreden inzicht van zijn eigen tijd en, zoals het een denker van zijn tijd paste, met een blik op een betere toekomst.

Vandaag, zo’n 250 jaar later, is dit probleem van de relatie tussen meerderheden en minderheden nog steeds niet opgelost, zoals we bijna dagelijks ervaren in de spanningen tussen bijvoorbeeld christelijke en atheïstische ‘autochtonen’ en islamitische migranten en hun afstammelingen, tussen de ‘kinderen van de kolonisering’ en de anderen (Black Lives Matter!) en, in crisistijden, tussen orthodoxe joden en hun niet-joodse medeburgers.

Voor Joden (de hoofdletter duidt op alle Joden, gelovig of niet) is het koesteren van de herinnering niet alleen de uiting van een vrome plicht tegenover hun voorvaderen, maar dit maakt ook deel uit van hun proactieve waakzaamheid: je kan eventueel je vijanden wel ‘vergeven’ , maar het zou moreel fout zijn en bijzonder onverstandig te ‘vergeten’ wat de Joodse gemeenschap gedurende bijna drie millennia door niet-joodse machthebbers en opgezweepte massa’s is aangedaan. Deze begrijpelijke traditie kweekt onvermijdelijk een soort wantrouwen dat ik op de eerste plaats ‘gezond’ zou willen noemen, want je vriendelijke buur kan onder druk van dramatisch veranderde omstandigheden een verklikker of zelfs medeplichtige aan de Jodenvervolging worden. We weten dit, omdat het al zo vaak is gebeurd.

Dus is het geen wonder dat bijna iedere vervelende maatregel die (ook) aan Joden wordt aanbevolen of opgelegd, hoe neutraal, onschuldig of zelfs welwillend ook, op een zekere achterdocht stoot.

Vóór ik op het meest recente voorbeeld van een dergelijke wrijving in Antwerpen inga, moet ik toch eerst vertellen wat ons in 1965 is overkomen in New Brunswick in Canada, waar ons met een actiegroep door de federale overheid subsidies voor een bijscholingsprogramma voor leden van de Maliseet ‘native Canadians’ natie waren toegezegd. Tot onze teleurstelling kon dit programma niet doorgaan, omdat de mensen van die natie weigerden de benodigde formulieren te ondertekenen: ‘onze voorouders hebben ervaren hoe ze hun visgronden en jachtgebieden verloren hebben, nadat ze documenten van de Franse en Britse kolonisatoren hadden ondertekend’ (zie daarover: The Trail of Broken Treaties, 1972). Ook hùn wantrouwen was gerechtvaardigd.

De orthodoxe en chassidische joden die spontaan de link legden tussen de uitnodigingen voor de vaccinatieprogramma’s en de brieven die hun grootouders ontvingen met het bevel een gele ster te dragen hadden een punt: hier werd opnieuw een maatregel van buitenaf, in dit geval het stadsbestuur van Antwerpen, opgelegd aan de bewoners van een specifieke (lees: Joodse) wijk.

Ze hadden in feite helemaal geen punt, want de huidige maatregel, waarbij fondsen, energie en de goede wil van heel wat vrijwilligers terecht werden ingezet om de gezondheid van de wijkbewoners en hun stadsgenoten te beschermen beoogt het volkomen tegenovergestelde van die officiële acties die deel uitmaakten van de Shoah, de geplande deportaties en uitroeiing van de Joodse medeburgers.

Wie met een dergelijk pijnlijk misverstand wordt geconfronteerd, moet niet het hoofd schudden over zoveel onbegrip, maar op de eerste plaats trachten te begrijpen hoe het zover is kunnen komen. En zoals al is gebleken met bepaalde wettelijke voorschriften die met een kleine inspanning multi-interpretabel zijn (een verbod op een vergadering van dertig personen kan bijvoorbeeld worden uitgelegd als de toestemming om 30 X 1 persoon in de synagoge binnen te laten voor een individueel gebed), zo kunnen ook halachische (Bijbelse) wetten en voorschriften creatief worden geherinterpreteerd, ook al is de echte betekenis duidelijk voor de meeste Joodse en christelijke Schriftgeleerden. Zo bijvoorbeeld het voorschrift dat, wanneer het om reëel levensgevaar gaat, bijna alle andere wetten (zoals koosjer eten of de eredienst bijwonen) moeten wijken.

Deze historisch en cultureel diep gewortelde vertogen en misverstanden aan beide kanten kunnen echter niet met een reeks zogenaamd interreligieuze dialogen of trialogen uit de wereld worden geholpen, omdat dergelijke goodwill-bijeenkomsten in mijn ervaring grotendeels bestaan uit een paar monologen die door de andere leden van het panel minzaam worden aangehoord maar niet werkelijk beluisterd, omdat de échte pijnpunten netjes worden omzeild en niemands overtuigingen in feite worden uitgedaagd.

Mag ik, in de geest van Lessing (en na hem Hans Küng) voorstellen dat we er op rustiger post-Coronam momenten op aandringen dat we allen kritisch op zoek gaan naar de wortels van onze eigen religie of levensbeschouwing, om van daaruit met andere ogen naar die van onze medeburgers te kijken? Zo kunnen we ontdekken dat onze theologische of filosofische theorieën weliswaar grondig van elkaar kunnen verschillen, maar dat ‘There are more things in heaven and earth than are dreamt of in your philosophy’ , zoals Hamlet tot Horatio zei. Met name onze gezamenlijke én collectief bedreigde menselijkheid.