Luc Rasson*

 

In 2021 publiceerde Jean Birnbaum, hoofdredacteur van Le Monde des livres, een essay met de mooie titel Le courage de la nuance, waarin hij een hulde brengt aan denkers als Georges Bernanos, Hannah Arendt, George Orwell en enkele anderen. Hij doet een poging in te gaan tegen wat hij de brutalisering van het publieke debat noemt. We kunnen niet meer ademen, zo schrijft hij in zijn eerste paragraaf, want ‘we stikken tussen de mensen die denken absoluut gelijk te hebben’. Dat is een citaat van Albert Camus[1], aan wie Birnbaum zijn eerste hoofdstuk wijdt. Hij waardeert in de auteur van Le mythe de Sisyphe de voorvechter van het pluralisme, van het debat, van de twijfel, de denker die een ‘onverzettelijke ethiek van de maat’ (blz. 23) voorstond en zich niet opsloot in ideologische gelijkhebberij.

Albert Camus’ teksten zijn een tegengif voor de groeiende polarisering in onze maatschappij. Dat vindt ook jurist Bernard Hubeau, die een encyclopedisch werk over Albert Camus publiceert waarin de begrippen recht en rechtvaardigheid centraal staan. Dat is een terechte focus: Camus zelf had het over zijn ‘goût violent de la justice’ en André Malraux, de auteur van La condition humaine en cultuurminister onder De Gaulle verwees ooit naar Camus’ ‘obsessie voor rechtvaardigheid’. Die kwam tot uiting in wat Sartre de ‘extreme situaties’ van hun generatie noemde: de uitdaging van de parlementaire democratie door communisme, fascisme en nazisme, de Spaanse burgeroorlog, de Tweede Wereldoorlog, de vernietigingskampen, de koloniale oorlog in Algerije, enz.

Hubeau maakt duidelijk wat het politieke denken van Camus aantrekkelijk maakt: hij combineert een oprechte bekommernis voor rechtvaardigheid met een weigering om radicale oplossingen te onderschrijven, in het bijzonder wanneer ze ervanuit gaan dat het doel de middelen heiligt. Het klopt dat hij kortstondig communist was, maar het siert hem dat hij de partij al na twee jaar verlaat, in 1937, en de aanleiding voor zijn vertrek is interessant: hij kan de communisten niet volgen in hun miskenning van het koloniaal probleem (in de jaren dertig krijgt antifascisme strategisch voorrang op antikolonialisme). Als we verder kijken zien we bij Camus een consequente anti-nationaalsocialistische houding tijdens de bezetting en een systematische kritiek van het Franco-Spanje (wat ook te maken had met zijn Spaanse origine, via de moeder). Na de Bevrijding tot zijn vroegtijdige dood in 1960 hekelt hij systematisch het communisme, waarbij we moeten opmerken dat het van moed getuigde om in te gaan tegen de marxistische of communistische consensus die bestond bij Franse intellectuelen in die tijd.

Maar Albert Camus besefte dat rechtvaardigheid niet zomaar kan worden vertaald naar de maatschappelijke werkelijkheid. Hubeau wijdt gevatte bladzijden aan de spanning die Camus aanduidt tussen twee begrippen die elk waardevol zijn, maar niet noodzakelijk harmonieus samengaan, namelijk vrijheid en rechtvaardigheid. In L’homme révolté schrijft Camus bijvoorbeeld: ‘la liberté absolue raille la justice. La justice absolue nie la liberté’[2].  Teveel vrijheid kan leiden tot onrecht, teveel rechtvaardigheid tot onderdrukking. Want er bestaat een ‘imperialisme van de rechtvaardigheid’. Hij verwijst dan naar een historische figuur als Lenin en ook in zijn literair oeuvre brengt hij personages in beeld die ervan uitgaan dat alles moet wijken voor rechtvaardigheid.

Stepan bijvoorbeeld, de terrorist uit het toneelstuk Les justes, stelt scherp dat hij niet van het leven houdt, maar van de rechtvaardigheid die boven het leven staat[3]. In hetzelfde stuk waarschuwt een personage dat de vraag naar rechtvaardigheid kan leiden tot de organisatie van een politiemacht[4] – iets om over na te denken in onze tijd van ‘social justice warriors’. Het besef dat opperste rechtvaardigheid kan leiden tot nieuwe onrechtvaardigheid verklaart ook Camus’ houding tijdens de repressie tegen collaborateurs tijdens en na de Bevrijding: ‘het aanhouden van hoge en absolute principes van moraliteit is onmogelijk’[5] zo stelde hij, en hij tekende een petitie tegen de terdoodveroordeling van schrijver, journalist en collaborateur Robert Brasillach.

Het begrip rechtvaardigheid stond ook centraal in de Algerijnse kwestie, die Camus nauw aan het hart lag. Hij behoorde namelijk tot de pieds-noirs – Fransen die geboren waren in Algerije, dat sinds 1830 een kolonie was. De schrijver werd heen en weer geslingerd tussen zijn Noord-Afrikaanse wortels en zijn Europese, blanke afkomst. Dat neemt niet weg dat hij vanaf de jaren 1930 kritisch stond tegenover het koloniaal systeem – dat zien we al in zijn artikelenreeks Misère de la Kabylie uit 1939. Hij begreep dat het geweld van de FLN of Front de libération nationale een antwoord was op het koloniaal geweld en in 1958 schreef hij duidelijk: ‘Le temps des colonialismes est fini’[6]. Maar zijn kritiek op het kolonialisme maakte van hem geen voorstander van het FLN, omdat hij bezorgd was om het lot van de pieds-noirs. Vandaar zijn wanhopige en tot mislukken gedoemde poging een derde weg te vinden tussen het kolonialisme en een onafhankelijkheid die rampzalige gevolgen zou hebben voor Fransen die daar al generaties lang aanwezig waren – de geschiedenis heeft hem daar trouwens eens te meer gelijk gegeven.

Bernard Hubeau kent het oeuvre van Camus door en door, je voelt dat hij er intiem mee vertrouwd is – met de biografie, met de literaire en filosofische teksten en met de kritische literatuur in meerdere talen. Het boek telt 622 bladzijden (waarvan 80 bibliografie!), wat ontmoedigend kan werken op potentiële lezers, maar het is dan ook geen werk dat je van A tot Z moet lezen: dankzij een gedetailleerde inhoudsopgave kun je erin grasduinen, in functie van een specifieke vraagstelling. Je vindt meteen de bladzijden die handelen over Camus’ opvatting over grote thema’s als vrijheid, democratie, doodstraf, atheïsme, enzovoort. Je kunt doorbladeren naar het boeiende hoofdstuk over de breuk van de schrijver met Sartre en De Beauvoir of naar de bladzijden waar Hubeau ingaat op de betwiste uitspraak over zijn moeder en de rechtvaardigheid[7]. Bovendien is het geheel in een heldere taal geschreven, zonder intellectueel jargon, en heeft de auteur het goede idee gehad regelmatig citaten van Camus af te drukken, zodat de lezer die minder vertrouwd is met de teksten kan intreden in stijl en denken van de auteur van La peste. De Camus die naar voren komt in dit opus magnum is een denker voor onze tijd, door zijn bedachtzaamheid, zijn kritiek op verstikkende denksystemen, zijn moed in te gaan tegen de Zeitgeist, zijn kritiek op dialoog die ontaardt tot polemiek of propaganda. Hij bevrijdt ons, zoals Herman Servotte het ooit mooi verwoordde, uit een ‘dogmatische slaap’. Bernard Hubeau heeft het standaardwerk over Albert Camus in het Nederlands taalgebied geschreven.

 

Bernard Hubeau, Op zoek naar rechtvaardigheid. Recht en onrecht bij Albert Camus, Die Keure, Brugge, 2021, 622 blz., ISBN 9789048642861, € 135,00

 

Reageren? Mail naar: luc.rasson@uantwerpen.be

 

Luc Rasson (°1956) is emeritus hoogleraar Franse letterkunde aan de UA en non-fictie auteur. In het najaar van 2022 verscheen zijn boek Donker toerisme. Reizen door het Europa van de 20ste eeuw.

 

[1] ‘Nous étouffons parmi les gens qui pensent avoir absolument raison’. Camus schreef dit in november 1946. Geciteerd door Jean Birnbaum, Le courage de la nuance, Paris, Seuil, Points, 2021, blz. 22.

[2] L’homme révolté, Paris, Gallimard, 1961, Folio Essais nr. 15, blz. 363.

[3]  ‘Je n’aime pas la vie, mais la justice qui est au-delà de la vie’. Albert Camus, Les Justes, Paris, Gallimard, 1950, Folio nr. 477, p. 33.

[4] ‘On commence par vouloir la justice, on finit par organiser une police’. Camus, Les Justes, o.c., p. 107. Een idee dat Camus overigens ontleent aan Nietzsche: ‘Und wiederum gibt es solche, die halten es für Tugend, zu sagen: “Tugend ist notwendig”; aber sie glauben im Grunde nur daran, daß Polizei notwendig ist.’ Also sprach Zarathustra, Frankfurt am Main, Insel Verlag, 2000, Insel Taschenbuch 2676, blz. 98.

[5] Bernard Hubeau, Op zoek naar…, o.c., p. 165

[6] Albert Camus, Chroniques algériennes 1939-1958, Actuelles III, Paris, Gallimard, 1958, Folio Essais nr. 400, p. 23.

[7] ‘Je crois à la justice, mais je défendrai ma mère avant la justice’. Camus zegde dit in de nasleep van de toekenning van de Nobelprijs literatuur die hij kreeg in 1957.