Op 22 juni 2020 ontving Daniel Barenboim aan de Università degli Studi di Firenze een Honorary Master’s Degree in International Relations and European Studies. De ceremonie vond plaats in het Florentijnse Palazzo Vecchio. Dit artikel van Herman Simissen, uit mei 2013, is daarmee opnieuw actueel, en daarom plaatsen we het vandaag gratis online.
Alle Menschen werden Brüder
Het West-Eastern Divan Orchestra, een daad tegen onwetendheid
Herman Simissen *
Wer sich selbst und andere kennt,
Wird auch hier erkennen:
Orient und Okzident
Sind nicht mehr zu trennen.
J.W. von Goethe, West-östlicher Divan
Sinds 1895 worden in Londen elke zomer, gedurende acht weken, de zogeheten Promenade Concerts, kortweg Proms, georganiseerd. Doel ervan was, en is nog altijd, klassieke en moderne klassieke muziek toegankelijk te maken voor een zo breed mogelijk publiek, dat anders wellicht niet in aanraking zou komen met deze muziek. Het initiatief voor de Proms kwam van de impresario Robert Newman (1858-1926), die de dirigent en componist Henry Wood (1869-1944), wiens naam meer nog dan die van Newman zelf onverbrekelijk is verbonden met de Proms, inhuurde om zijn plan mee uit te werken en de concerten te dirigeren. Om hun doelstelling te verwezenlijken gaven Newman en Wood de concerten een informeel karakter – de naam ‘promenade concerts’ geeft aan dat het publiek tijdens de concerten vrijelijk in de zaal kon rondwandelen. Bovendien hielden zij de toegangsprijzen zo laag mogelijk. Deze tradities bleven gehandhaafd, ook nadat de BBC in 1927 de organisatie van de serie concerten op zich had genomen; daarbij werd en wordt ernaar gestreefd voor de uitvoeringen orkesten en solisten van het hoogste niveau naar Londen te halen. Orkesten als bijvoorbeeld de Berliner Philharmoniker of het Chicago Symphony Orchestra, dirigenten als Leopold Stokowski of Georg Solti, en solisten als de Italiaanse mezzosopraan Cecilia Bartoli of de Nederlandse topvioliste Janine Jansen waren zo graag geziene gasten in Londen. Van oudsher wordt overigens het grootste aantal concerten verzorgd door het ‘eigen’ BBC Symphony Orchestra.
Hoogtepunt van het Prom-seizoen in 2012 was voor veel toeschouwers een reeks concerten van het West-Eastern Divan Orchestra onder leiding van de langzamerhand legendarische pianist en dirigent Daniel Barenboim, waarin, naast enkele composities van de hedendaagse Franse componist Pierre Boulez, de negen symfonieën van Ludwig van Beethoven werden uitgevoerd. Het was de eerste keer sinds 1942 – destijds onder Sir Henry Wood zelf – dat tijdens de Proms alle symfonieën van Beethoven door één orkest werden gespeeld, onder de directie van één dirigent. Aan het eind van het laatste concert, waarin de Negende Symfonie ten gehore was gebracht, werden solisten, koor, orkest en dirigent onthaald op een langdurig ovationeel applaus. Een zichtbaar ontroerde Barenboim, die eerder alle leden van zijn orkest persoonlijk had bedankt, maakte daarop een ongebruikelijk gebaar: hij hield een korte, geïmproviseerde toespraak. Hij sprak zijn dank uit aan het publiek dat met zoveel aandacht en liefde voor de muziek had geluisterd, aan de organisatie van de Proms en aan de BBC, die alle optredens van zijn orkest op de televisie had uitgezonden – iets wat volgens de dirigent in geen enkel ander land ter wereld mogelijk zou zijn, en tekenend daarvoor dat de muzikale cultuur in het Verenigd Koninkrijk haar weerga niet kent. Vervolgens merkte Barenboim op, dat hij vermoedde dat het publiek van hem een commentaar verwachtte op de jongste politieke ontwikkelingen in het Israëlisch-Palestijnse conflict. Een dergelijk commentaar kon noch wilde hij geven, maar wel benadrukte hij dat hij terdege beseft dat zijn West-Eastern Divan Orchestra geen verandering in de politieke situatie van het Midden-Oosten kan brengen, laat staan vrede, en dat men dit ook niet van het orkest moet verwachten.
Niettemin wordt dit orkest door velen, en niet alleen in de wereld van de muziek, beschouwd als een van de weinige tekens van hoop op een betere toekomst, juist nu het vredesproces in het Midden-Oosten, als daarvan tenminste nog sprake is, volledig lijkt te zijn vastgelopen.
Voorgeschiedenis
Het West-Eastern Divan Orchestra is voortgekomen uit een gezamenlijk initiatief van dirigent Daniel Barenboim en de meer dan goed met hem bevriende literatuurtheoreticus en cultuurcriticus Edward Said. Said koesterde zijn leven lang een grote belangstelling voor klassieke muziek, was een meer dan verdienstelijk pianist, schreef als muziekcriticus voor het tijdschrift The Nation, en was (mede-)auteur van vier boeken over muziek – al is dat niet de meest bekende kant van zijn werk. Barenboim en Said hadden elkaar in 1993 toevallig ontmoet in de lobby van een hotel in Londen, waar zij tegelijkertijd verbleven; zij kenden elkaars werk en reputatie, maar hadden elkaar nooit eerder getroffen. Zij raakten meteen in een urenlang gesprek, en ontwikkelden al snel een zeer hechte vriendschap. Deze vriendschap werd gevoed door een gedeelde passie voor muziek, en voor cultuur in het algemeen, maar niet minder door hun gevoelens van betrokkenheid bij de problemen in het Midden-Oosten.
Barenboim, in 1942 in Argentinië geboren uit van oorsprong Russisch-Joodse ouders maar opgegroeid in Israël en Israëlisch staatsburger, heeft zich in de loop der jaren herhaaldelijk een fel criticus betoond van het Israëlische beleid ten aanzien van de Palestijnse bevolking. Hij is een uitgesproken voorvechter van gelijke rechten voor alle inwoners van de staat Israël – precies zoals het in de Israëlische onafhankelijkheidsverklaring staat, zoals hij niet kan nalaten te benadrukken… –, en van een rechtvaardige, politieke oplossing voor de problemen tussen Israël en de Palestijnen, op basis van gelijkwaardigheid van alle bewoners van de regio. Edward Said (1935-2003), van Palestijnse afkomst – zijn ouders waren Grieks-orthodoxe christenen, Said zelf noemde zich, eenmaal volwassen, agnost – maar het grootste deel van zijn leven woonachtig in de Verenigde Staten, werd in 1967 politiek actief, uit ergernis over de stereotyperingen door de Amerikaanse pers in de verslaggeving over de oorlog tussen Israël en de Arabische staten. In tal van essays en meerdere boeken, waarvan Orientalism (1978) het meest beroemde is, probeerde hij deze beeldvorming te corrigeren. Van 1977 tot 1991 was Said onafhankelijk lid van de Palestijnse Raad, waarin hij zich een pleitbezorger toonde van een ‘tweestatenoplossing’ voor het Israëlisch-Palestijnse conflict. Daarmee erkende Said impliciet het bestaan van de staat Israël, toen veel Palestijnse politici daartoe nog niet bereid waren. Bovendien achtte hij een militaire oplossing onmogelijk, waarmee hij openlijk twijfelde aan het nut van gewapende strijd. Door zijn onafhankelijke opstelling, en zijn soms zeer uitgesproken kritiek op de Palestijnse leider Yasser Arafat vanwege diens weinig democratische houding en de toenemende corruptie van zijn bewind, maakte Said zich in eigen kring bepaald niet geliefd, en het kwam zelfs tot een tijdelijk verbod op de verkoop van zijn boeken in Palestijns gebied.
Met name wanneer de politieke spanningen tussen Israël en de Palestijnen opliepen, voerden Barenboim en Said veelvuldig – soms zelfs dagelijks – lange telefoongesprekken, waarin zij de nieuwste gebeurtenissen en ontwikkelingen bespraken. Daarbij kwamen zij tot het – op zich niet al te verrassende of oorspronkelijke – inzicht dat het hele conflict tussen Israël en de Palestijnen uiteindelijk in de kern kon worden teruggevoerd op een wederkerig en volslagen gebrek aan begrip voor het standpunt van de andere partij. En dit volslagen gebrek aan begrip voor het standpunt van de andere partij kwam op zijn beurt daaruit voort, dat men de andere partij eenvoudig niet kende. Juist deze analyse zou later grote betekenis krijgen voor het West-Eastern Divan Orchestra.
In 1999 was de Duitse stad Weimar door de Europese Unie uitgeroepen tot culturele hoofdstad van Europa. In dit kader was een uitgebreid cultureel programma opgesteld, waarin overigens geenszins voorbij werd gegaan aan het nationaalsocialistische verleden van de stad – het concentratiekamp Buchenwald ligt vlakbij – noch aan de tijd van de DDR. Maar daarnaast waren er tal van tentoonstellingen en toneeluitvoeringen – met, vanwege de herdenking van diens tweehonderdvijftigste geboortedag, veel aandacht voor Goethe, die immers een groot deel van zijn leven in deze stad woonde; zijn Faust werd opgevoerd in verschillende ensceneringen en interpretaties.
Voor de invulling van het muzikale aspect van het programma had de organisatie in Weimar Daniel Barenboim om advies gevraagd. Hij suggereerde verschillende concerten, onder meer van de Berliner Philharmoniker, door hemzelf gedirigeerd. Op gezamenlijk initiatief van Daniel Barenboim en Edward Said werd bovendien in Weimar een eenmalige masterclass van drie weken georganiseerd voor jonge musici uit Israël en de Arabische wereld – inschrijving stond open voor jongeren tussen 14 tot 28 jaar oud, al konden om bijzondere redenen uitzonderingen op de leeftijdsgrens worden gemaakt. Zo was er uiteindelijk onder de deelnemers een tienjarige pianist van Palestijns-Jordaanse afkomst. In de masterclass zou het niet enkel gaan om muzikale training, maar om een bredere vorming – de kennismaking met musici uit andere landen en de intensieve samenwerking binnen een orkest zouden moeten samengaan met discussies over de situatie in het Midden-Oosten, onder leiding van Said. Barenboim vond verschillende leden van het Chicago Symphony Orchestra en van de Berliner Staatskapelle – waarvan hij artistiek directeur respectievelijk chef-dirigent was – bereid hem, in hun zomervakantie, te ondersteunen bij de masterclass. Zij gaven workshops aan degenen die hetzelfde instrument bespeelden als zijzelf, en soms ook aanvullende lessen op individuele basis. Ook de vermaarde cellist Yo-Yo Ma werkte op verzoek van Barenboim mee. Barenboim en Said verwachtten voldoende aanmeldingen uit Israël. Daarnaast hoopten zij ten minste twintig belangstellenden uit de Arabische landen te trekken, maar zij kregen uit deze landen meer dan tweehonderd aanmeldingen, die zij uiteraard niet allemaal konden honoreren. Uiteindelijk waren er, na audities waarmee al bijna twee jaar eerder was begonnen, achtenzeventig deelnemers, uit Israël, Libanon, Egypte, Syrië, Jordanië en de Palestijnse gebieden. Veel van de gegadigden gaven later onomwonden toe, dat zij enkel en alleen wilden meedoen omdat zij zo een unieke kans kregen om te werken met een grootheid als ‘maestro Barenboim’, en dat zij de aangekondigde bredere vorming op de koop toe wilden nemen. Het bijwonen van dit aspect van het programma was overigens niet verplicht, en het kwam nog al eens voor dat de leden van het orkest aan andere activiteiten – bijvoorbeeld het extra oefenen van hun partij – de voorkeur gaven. Daarbij bleef het een orkest van jongeren: sommige jongens wilden tussen de repetities ook wel eens gaan voetballen of basketballen, om even iets heel anders te doen dan musiceren of discussiëren.
Het jeugdorkest dat op deze manier moest worden gevormd en in Weimar zou spelen kreeg van Said en Barenboim de naam West-Eastern Divan Orchestra, een hommage aan Goethe, die in 1819 zijn door Perzische poëzie geïnspireerde dichtbundel West-östlicher Divan had gepubliceerd. En dit eerbetoon aan Goethe was tegelijk ook bedoeld als hommage aan Weimar als culturele hoofdstad van Europa, en als de locatie waar de masterclass plaatsvond.
Terugkijkend in een interview met de Engelse krant The Observer in 2008 maakte Barenboim duidelijk wat Edward Said en hemzelf voor ogen had gestaan. Hun initiatief was geen vredesplan voor het Midden-Oosten, het had volgens Barenboim ook geen politieke doelstelling. De masterclass was bedoeld als het stellen van een daad tegen onbekendheid en onwetendheid: om het standpunt van de ander te begrijpen is het noodzakelijk dat men de ander kent. Men hoeft het niet met elkaar eens te zijn, maar als men de ander kent en begrijpt kan men problemen bespreken – en juist dat is de voorwaarde om tot een oplossing te komen. Door jongeren uit Israël en de Arabische wereld samen te brengen en te laten samenwerken in een orkest – waarin zij elkaars gelijke zijn en elkaar dienen te respecteren om als een eenheid te kunnen spelen – leerden zij elkaar kennen. En doordat zij elkaar leerden kennen, konden zij over de problemen in de regio praten. Het was uitdrukkelijk niet de bedoeling Arabische leden van het orkest te bekeren tot het Israëlische standpunt, of omgekeerd. Maar wèl om te laten zien dat zij met elkaar konden samenwerken terwijl zij een diepgaand verschil van opvatting hadden; dat zij een diepgaand verschil van opvatting konden hebben zonder dat dit leidde tot andere dan verbale strijd. Barenboim en Said wilden, kortom, een microkosmos scheppen waarin jonge Israëli’s en Arabieren elkaar konden leren kennen en respecteren, en een zekere mate van begrip voor elkaars standpunt konden ontwikkelen, ondanks dat zij fundamenteel van inzicht verschilden. En die microkosmos diende uiteraard als voorbeeld waaruit bleek dat onderling respect, begrip en samenwerking ondanks alles mogelijk zijn – een voorbeeld dat zou kunnen nagevolgd door iedereen in het Midden-Oosten die zich erdoor aangesproken voelde… Want Said en Barenboim waren ervan overtuigd, dat wat in een orkest kan worden verwezenlijkt, ook buiten de wereld van de muziek kan worden gerealiseerd. De wereld van de muziek is geen ivoren toren, maar deel van de wereld als geheel, aldus Barenboim, en wat in de muziek gebeurt kan vaak veel gemakkelijker buiten de muziek worden toegepast dan mensen beseffen.
De masterclass in Weimar werd een groot succes – in alle opzichten. Door de workshops van de ervaren orkestmusici van het Chicago Symphony Orchestra en de Berliner Staatskapelle, en door de intensieve repetities voor het hele orkest onder leiding van de veeleisende Barenboim, gingen de jongeren van het West-Eastern Divan Orchestra met sprongen vooruit. Bij de eerste uitvoeringen speelden sommige van de aanwezige leden van het Chicago Symphony Orchestra en de Berliner Staatskapelle nog mee, om de veelal in een orkest debuterende jongeren te steunen; maar Barenboim probeerde zijn jeugdorkest zo snel mogelijk op eigen benen te laten staan. Ook het vormingsprogramma pakte verrassend goed uit: de discussies leidden al snel tot enig begrip voor het standpunt van medeorkestleden uit andere landen, juist omdat de jongeren uit die andere landen ineens een naam en een gezicht hadden gekregen, en eenzelfde passie voor muziek of voor hetzelfde instrument bleken te koesteren. Er vormden zich zelfs voorzichtige vriendschappen, ook wanneer de jongeren bij lunches of diners nog bij voorkeur bij hun landgenoten aan tafel gingen zitten. Onderdeel van het vormingsprogramma was een gezamenlijk bezoek aan Buchenwald, dat op degenen die meegingen – ook dit was niet verplicht – een diepe indruk maakte, juist ook op jongeren uit Arabische landen, die ineens meer van de achtergrond van de Israëlische orkestleden gingen begrijpen. Barenboim en Said beseften terdege, dat zij in alle opzichten veel van de deelnemers vroegen en dat omzichtigheid was geboden; daarom benoemden zij bijvoorbeeld niet, zoals gebruikelijk, één concertmeester, maar twee: één uit Libanon, één uit Israël.
Voortzetting
Gesteund door het succes van de masterclass kwamen Barenboim en Said al snel tot het inzicht dat hun initiatief voortzetting verdiende, en zelfs zou moeten worden uitgebouwd. Om te beginnen, besloten zij de masterclass een jaar later te herhalen, met voor zover mogelijk dezelfde jongeren, aangevuld met andere gegadigden, die door middel van audities in verschillende plaatsen in het Midden-Oosten werden uitgekozen. Deze tweede masterclass vond plaats in de Verenigde Staten, in Chicago, en bij de organisatie ervan vroeg en kreeg Barenboim de nodige steun vanuit het Chicago Symphony Orchestra. Opnieuw bleek de masterclass in alle opzichten een groot succes, en Barenboim en Said besloten het West-Eastern Divan Orchestra een blijvend karakter te geven. Een zeer welkom gebaar werd vervolgens gemaakt door de regering van de Spaanse regio Andalusië: zij bood het West-Eastern Divan Orchestra een vaste thuisbasis in Sevilla en een jaarlijkse subsidie aan, onder voorwaarde dat ook Spaanse jongeren in het orkest werden opgenomen. Onder dezelfde voorwaarde was ook de Spaanse regering bereid, het project geldelijk te ondersteunen. Barenboim en Said gingen graag op dit aanbod in: het ontsloeg hen van de taak steeds opnieuw een geschikte plaats voor de masterclass te vinden, en maakte de financiering heel wat eenvoudiger. Daarenboven had de locatie in het licht van hun initiatief een grote symbolische betekenis: tijdens het Kalifaat van Córdoba, in de tiende eeuw, kende juist deze regio een voor die tijd ongekend grote religieuze tolerantie, en leefden moslims, christenen en joden in relatief grote harmonie samen. Bovendien ging deze religieuze tolerantie samen met een bloeiperiode in met name de cultuur.
In september 2003 werden Barenboim en het West-Eastern Divan Orchestra geconfronteerd met het overlijden van Edward Said. Voor Barenboim sprak het vanzelf dat hij, als eerbetoon aan de persoon van Said en aan de intensieve vriendschap die hij jarenlang voor hem koesterde, het West-Eastern Divan Orchestra zou voortzetten. Als hommage aan hun vriendschap werd bovendien de Barenboim-Said Foundation opgericht, die door middel van actieve en intensieve fondsenwerving gelden bijeenbracht (en brengt) om onder meer het muziekonderwijs in Israël en de Palestijnse gebieden te bevorderen. In dit kader werden bijvoorbeeld het Barenboim-Said Music Center in Ramallah, de Barenboim-Said Conservatoria in Nazareth en Jaffa en meerdere muziekscholen opgericht, en daarnaast werden incidentele workshops en muzieklessen gegeven. Bij dit alles werd geprobeerd contacten tussen Israëli’s en Palestijnen tot stand te brengen en uit te bouwen.
Bovendien stelde (en stelt) de Barenboim-Said Foundation beurzen beschikbaar aan leden van het West-Eastern Divan Orchestra, om hun muzikale opleiding in het buitenland voort te zetten. Een aanzienlijk aantal van deze bursalen koos ervoor, vervolgopleidingen te doen in Duitsland, met name in Berlijn. Niet zelden delen leden van het orkest, ongeacht hun herkomst, huizen of flats in Berlijn, iets wat zij vaak dan wel geheim houden voor hun familie, thuis in het Midden-Oosten. Niettemin, in het licht van wat Barenboim en Said voor ogen stond mag het heel bijzonder worden genoemd dat orkestleden van zo uiteenlopende herkomst woonruimtes delen. Maar er bestaat ook onvrede over het vertrek van verhoudingsgewijs veel leden van het West-Eastern Divan Orchestra naar het buitenland. Vooral in de Palestijnse gebieden wordt hierover regelmatig geklaagd: er zou sprake zijn van een ‘muzikale braindrain’ naar Duitsland – juist degenen van wie men hoopte dat zij zouden kunnen bijdragen aan de uitbouw van de muzikale cultuur ter plaatse vertrokken, en kozen na hun vervolgopleiding voor een loopbaan als beroepsmusicus in Duitsland of elders in Europa.
Na het overlijden van Said vroeg Barenboim diens weduwe Mariam Said een deel van de taken van haar echtgenoot op zich te nemen. Zij stemde daarin meteen toe, en is sindsdien verantwoordelijk voor de bredere vorming die nog altijd deel uitmaakt van het programma dat de leden van het West-Eastern Divan Orchestra krijgen aangeboden. Anders dan haar man, die de discussies meestal zelf inleidde, nodigt Mariam Said bekende intellectuelen uit Israël en de Arabische wereld uit, inleidingen te verzorgen die de gesprekken op gang moeten brengen. Zo waren bijvoorbeeld de Libanese toneelschrijver en essayist Elias Khoury (°1948) – een grootheid in de Arabische wereld –, en de in de Westerse wereld veel meer bekende Israëlische schrijver David Grossman (°1954) te gast, alsook de van oorsprong Israëlische maar inmiddels in de Verenigde Staten woonachtige en werkzame Ella Habiba Shohat (°1959), hoogleraar aan de City University of New York, die uitdrukkelijk in de wetenschappelijke traditie van Edward Said staat. Bovendien ziet Mariam Said erop toe, dat er jaarlijks audities worden gehouden in Amman, Beirut, Cairo en Damascus; daarnaast zijn er audities in Jeruzalem en Sevilla, en soms in de Verenigde Staten. Het West-Eastern Divan Orchestra verandert zo voortdurend van samenstelling: Barenboim streeft wel naar een zekere continuïteit, zodat hij als dirigent kan voortbouwen op wat hij al heeft bereikt, maar tegelijk probeert hij steeds nieuwe talenten een kans te geven binnen zijn orkest – en vooral ook kennis te laten maken met generatiegenoten uit andere landen, met de bedoeling dat zij door hun samenwerking in het West-Eastern Divan Orchestra niet alleen enig begrip voor het standpunt van anderen ontwikkelen, maar vooral het besef dat conflicten en meningsverschillen alleen door discussies en debatten kunnen worden opgelost.
Ramallah
In 2005 trad het West-Eastern Divan Orchestra voor het eerst in het Midden-Oosten zelf op, en wel in Ramallah, de Palestijnse stad op de westelijke oever van de Jordaan, op ongeveer vijftien kilometer van Jeruzalem. Dit optreden was omstreden, niet alleen bij de buitenwacht, maar niet minder in het orkest zelf. Aan het optreden in Ramallah gingen dan ook uitvoerige discussies vooraf, en veel extra voorbereidingen.
Barenboim deed in juli 2004, aan het einde van een van de repetities, zijn orkest het voorstel om in Ramallah te gaan spelen – zelf had hij daar in 2002 al als pianist opgetreden. Zijn voorstel hing samen met zijn overtuiging dat de missie van het West-Eastern Divan Orchestra pas echt geslaagd is wanneer het orkest kan optreden in alle landen waaruit de leden ervan afkomstig zijn: in Israël, Egypte, Syrië, Libanon, Jordanië en de Palestijnse gebieden. Hoewel vrijwel alle leden van het orkest die overtuiging deelden, maakte het voorstel daadwerkelijk in Ramallah te gaan spelen veel los in het orkest. Tot diep in de nacht werd er gedebatteerd over de vraag, of men wel of niet moest gaan. Barenboim benadrukte, dat iedereen vrij was om te beslissen: wie niet mee wilde, moest zich niet verplicht voelen toch te gaan omdat anderen het wel deden. Toch oefende de dirigent enige druk uit op aarzelende leden van zijn orkest, bijvoorbeeld door op te merken dat hij hen zou missen wanneer ze verstek lieten gaan.
De twijfels onder de jongeren waren uiteenlopend. Sommige Israëli’s waren bang om naar Palestijns gebied te reizen, omdat zij vreesden voor hun veiligheid; anderen waren als soldaat in het gebied geweest, en wilden niet terugkeren. Onder de Palestijnen leefde de angst, dat zij na het optreden het Palestijns gebied niet meer konden verlaten, omdat Israël hen bij de grens zou tegenhouden. Jongeren van Arabische afkomst, anders dan uit Palestijns gebied, maakten bezwaar, omdat zij niet door Israël wilden reizen. En Spaanse leden van het orkest waren eenvoudig bang om naar zo’n gevaarlijke regio te gaan. Al deze angsten en bezwaren werden uitvoerig besproken, waarbij Barenboim zich terughoudend opstelde, en de leden van zijn orkest in kleine groepjes bij elkaar zaten en praatten en praatten. Uiteindelijk bleek, voor sommigen na een doorwaakte nacht, vrijwel iedereen bereid mee te gaan. Dit ook al, omdat Barenboim op voorhand van de Spaanse regering de toezegging had losgekregen, dat de niet-Spaanse leden van het orkest de beschikking konden krijgen over een tijdelijk diplomatiek paspoort, zodat zich geen problemen konden voordoen over het reizen van en naar Ramallah. Toch ging het optreden uiteindelijk niet door: er waren teveel praktische problemen, onder meer over het vervoer van de instrumenten.
Maar de principiële beslissing was genomen – en een jaar later, in 2005, werd er alsnog opgetreden in Ramallah. Voor veel leden van het orkest was en bleef het een angstig avontuur, maar tegelijk waren ze ervan overtuigd dat het iets was dat zij moesten doen, omdat het voortvloeide uit de idee die ten grondslag lag aan hun orkest. De zaal in Ramallah was volledig uitverkocht: alle achthonderd stoelen waren bezet, en in de looppaden en langs de muren bevonden zich nog eens driehonderd toeschouwers. En het optreden was een groot succes: het publiek was uitzinnig van enthousiasme, en, misschien nog wel belangrijker, geen van de leden van het orkest had spijt van de reis naar Ramallah.
Besluit
Onder de bezielende muzikale leiding van Daniel Barenboim heeft het West-Eastern Divan Orchestra zich ontwikkeld tot een uitzonderlijk goed jeugdorkest, dat zich kan meten met orkesten van het hoogste niveau. Dit is voor een belangrijk deel te verklaren uit de speciale band die de dirigent met dit orkest heeft, en met de bijzondere verantwoordelijkheid die hij er als medeoprichter voor voelt. Waar Barenboim met andere (beroeps-)orkesten voorafgaand aan een optreden niet vaker dan drie of vier keer repeteert, trekt hij voor repetities met het West-Eastern Divan Orchestra zes weken uit, waarin vrijwel dagelijks intensief wordt gewerkt aan het repertoire. Nog altijd heeft hij daarbij de volle medewerking van ervaren orkestmusici uit het Chicago Symphony Orchestra en de Berliner Staatskapelle, die workshops geven aan de verschillende secties van het orkest, en zo nodig ook individuele lessen. Door dit alles zijn dirigent en orkest, en de leden van het orkest onderling, uitstekend op elkaar ingespeeld; en het muzikale genie van Barenboim staat altijd en overal – om het even of hij piano speelt of dirigeert – borg voor interpretaties van het allerhoogste niveau. De bijzondere band tussen de dirigent en dit orkest blijkt overigens ook daaruit, dat Barenboim na een concert vaak al zijn musici, een voor een, publiekelijk bedankt voor hun bijdrage: hij maakt dan een rondgang door het orkest en schudt iedereen indringend de hand of omhelst hen, voordat hij zelf het applaus van het publiek in ontvangst neemt. Het gezag dat Barenboim onder de leden van het orkest geniet is bijzonder groot – wanneer hij repetities noodgedwongen een keer aan een van zijn assistenten overlaat zijn de musici nog al eens ongedurig en weinig aandachtig, maar zo gauw hij zelf voor het orkest staat doet iedereen in opperste concentratie zijn uiterste best om de muziek zo uit te voeren als hij aangeeft. Daarbij slaagt Barenboim erin, bij iedere repetitie even scherp te zijn: hij hoort het kleinste foutje en grijpt onmiddellijk in om het te corrigeren. Sommige van vooral de jongste musici zijn dan bijna letterlijk bang, als de dirigent zijn doordringende blik op hen richt, en aangeeft wat er verkeerd gaat. Toch blijft hij in de omgang met juist dit orkest uiterst geduldig: hij weet maar al te goed dat hij bijna onmogelijke eisen stelt als hij voor zijn jeugdorkest het niveau van het Chicago Symphony Orchestra of de Berliner Philharmoniker als criterium neemt – en toch is dat precies wat hij nastreeft. De toewijding en gedrevenheid van Barenboim komen daaruit voort, dat hij het West-Eastern Divan Orchestra als het belangrijkste project van zijn leven is gaan beschouwen, zoals het dat ook voor zijn betreurde vriend Edward Said was geweest.
Toch is de grootste betekenis van het West-Eastern Divan Orchestra niet gelegen in de bijzondere muzikale kwaliteit die het biedt. Deze zit veeleer vervat in de hoop op een betere toekomst, die het uitgangspunt vormde van het initiatief van Barenboim en Said; hoop op een betere toekomst, niet door af te wachten, maar juist door een daad te stellen; een daad die inmiddels heeft getoond dat juist de generatie die de toekomst heeft in staat blijkt om ondanks diepgaande verschillen van inzicht als een eenheid samen te werken in een orkest – en zo een voorbeeld te zijn, ook voor oudere generaties, ook voor politici die zozeer met hun vaste patronen zijn vergroeid dat zij de verbeelding missen om in hun vijanden iets anders te zien dan alleen vijanden.
Literatuur
Daniel Barenboim en Edward Said, Parallels and Paradoxes: Explorations in Music and Society, Bloomsbury Publishing Plc., Londen, 2002.
Rachel Beckles Willson, ‘The West-Eastern Divan Orchestra’, in British Academy Review, nr. 10, 2007, blz. 15-17.
Rachel Beckles Willson, ‘Whose Utopia? Perspectives on the West-Eastern Divan Orchestra’, in Music & Politics, jrg. 3, 2009, nr. 2, blz. 1-21.
Elena Cheah, An Orchestra beyond Borders: Voices of the West-Eastern Divan Orchestra. Verso, Londen, 2009.
Solveig Riiser, Negotiating the Divan. A study of the West-Eastern Divan Orchestra, Masterscriptie, Department of Musicology, University of Oslo, 2009.
Solveig Riiser, ‘National Identity and the West-Eastern Divan Orchestra’, in Music and Arts in Action, jrg. 2, 2010, nr. 2, blz. 19-37.
Ed Vulliamy, ‘Bridging the Gap’, in The Observer, zondag 13 juli 2008.
Documentaires
Paul Smaczny, Knowledge is the Beginning – Daniel Barenboim and the West-Eastern Divan Orchestra, Euroarts/ZDF/Arte 2005.
Michael Waldman en Peter Dale, Barenboim On Beethoven: Nine Symphonies That Changed The World, BBC, 28 juli 2012.