Wil Derkse*

 

Bij gelegenheid van de twintigste sterfdag van Cornelis Verhoeven

 

Mijn kennismaking met Cornelis Verhoeven vond plaats in de slagerij van mijn vader.
Als oudste zoon mocht ik al vlug meehelpen in de winkel en de worstmakerij. Als rechtgeaarde katholieke Nijmegenaren hadden we een abonnement op dagblad De Gelderlander – de ketters en de heidenen lazen destijds het Nijmeegs Dagblad. Eind lagere school las ik al graag de krant. Ik zal zo’n veertien of vijftien geweest zijn toen ik de zaterdagse columns van Dr. Corn. Verhoeven begon te lezen en te waarderen. Ik controleerde dit zojuist in zijn ‘autobibliografie’, waarin hij netjes genummerd alle gepubliceerde schrijfsels bijhield. Inderdaad, zijn eerste column in het Bredase dagblad De Stem (met De Gelderlander samenwerkend) verscheen op zaterdag 26 juni1966. Nummer 330, titel ‘Nemen wij de wereld wel ernstig genoeg?’. Een week later: ‘Reve en de wrake Gods’, Nr. 335. Tussendoor verscheen blijkbaar elders nog het een en ander. Bij zijn dood telde Verhoevens boekhouding ruim 3700 publicaties.

Die columns in De Gelderlander las ik heel graag. Zo gauw de krant kwam wilde ik die lezen. Maar er was een probleem: ze verschenen op zaterdag, de drukste dag in de winkel, en dan stond ik echt de hele dag klanten te helpen of later schalen, messen en andere spullen af te wassen. Lunchen deed je met een kop erwtensoep in een hoekje van de winkel tussen het klanten helpen door. Maar mijn vader had gemerkt dat ik naar de zaterdagkrant uitkeek en wist ook waarom: de columns van Dr. Corn. Verhoeven. Om dat ‘Dr.’ en die ‘Corn.’ – met dat wat ijdele puntje – moesten we grinniken, en de auteur later ook, zo weet ik. Beide verdwenen boven de columns en in de boektitels, Corn. het eerst. Als de zaterdagkrant binnenkwam mocht ik van mijn vader na het helpen van de klant met wie ik bezig was ‘naar achteren’ om aan de met zeil beschermde eetkamertafel de krant door te bladeren en dan tot slot – het lekkerste had ik voor het laatst bewaard, de column van Verhoeven te lezen. Erboven een klein fotootje van een grotendeels kale man met een snor. Een al wat oudere man, schatte ik toen (hij was toen 38), wel een mooie kop, meen ik me te herinneren.

Waarom las ik die stukjes zo graag? Mijn ouders vroegen ernaar en de broer net onder mij ook. Zij hadden er niets mee. Wat ik me herinner is dat deze stukjes meestal drie alinea’s hadden, gewijd aan één thema. Die betroffen vaak dingen van alledag en ook thema’s die op dat moment actueel waren. Ik zou er geen van kunnen noemen en zou echt moeten gaan zoeken in de autobibliografie om meer voorbeelden te kunnen geven. Maar dat is niet nodig. Wat ik me herinner is dat het veelal zaken waren waar ik al wat van wist en meestal ook al wat van vond. Verhoeven trok de cirkel dan wat groter, toonde andere aspecten, deed dat in een mooie stijl, zo voelde ik al aan, was genuanceerd. Dat had twee effecten op me: na lezing had ik een iets helderder hoofd dan daarvoor én ik keek anders tegen het onderwerp aan. Ik begreep pas jaren later dat dit ‘filosofie’ wordt genoemd. Verhoeven omschreef later filosofie eens als ‘hetzelfde anders leren zien’. Een latere essaybundel heet dan ook Hetzelfde anders (1997). Zijn wijze van filosoferen sloot aan bij de socratische traditie en bij het essayistische filosoferen van Montaigne (ook al jong vrijwel kaal, maar dit terzijde) en de door Verhoeven eveneens bewonderde Alain (schrijversnaam van Emile Chartier, 1868-1951). Ook een vruchtbaar columnist in dagbladen tussen, die tussen 1906 en 1936 ruim 5000 columns op de voorpagina schreef, die daarom de titel Propos (woord vooraf) droegen, waarvan er zo’n 2000 in twee dikke dundrukdelen zijn uitgegeven in de befaamde Pleiade-reeks. Nog een verwantschap: Alain was gymnasiumleraar (onder meer in Rouen en vooral in Parijs) en ondanks een grote eruditie en wetenschappelijke reputatie op grond van filosofisch oorspronkelijke studies, weigerde hij om een leerstoel aan de Sorbonne te aanvaarden. Verhoeven was 26 jaar leraar klassieke talen in Den Bosch, waar ik tijdens de laatste zes jaar daarvan zijn piepjonge collega scheikunde was. Na lang aarzelen en dralen en zelfs het intrekken van een toch maar geschreven (en door mij geposte) sollicitatiebrief, werd hij uiteindelijk wel hoogleraar, aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij 11 jaar de leerstoelen Antieke wijsbegeerte en na de ‘overbodigheidsverklaring’ daarvan die van de Metafysica en haar geschiedenis bekleedde.

De Propos werden trouwens ook graag gelezen. In Rouen werden destijds de ochtendkranten door de postbodes rondgebracht. Het gedocumenteerde verhaal gaat dat menig Rouense postbode vóór zijn ronde eerst even de column van Alain las. Deze Nijmeegse slagerszoon kan zich dat voorstellen. Terugkijkend zie ik meer opvallende gelijkenissen tussen Alain en Verhoeven. Beiden waren echte filosofen – een nogal zeldzame diersoort – en niet zozeer filosofologen – daarvan lopen er veel meer rond, onder wie de auteur van deze bijdrage. Filosofologen hebben door studie een zekere deskundigheid verworven op het terrein van de thema’s en de geschiedenis van het wijsgerig denken. Dáár kun je in ‘afstuderen’ en een master- of doctorstitel verwerven. Over die deskundigheid beschikten zowel Alain als Verhoeven overigens volop, maar die blijft meestal op de achtergrond. Beiden denken vooral zelf, een denken dat niet zelden in gang wordt gezet door het alledaagse, wat ze existentieel bezighoudt, wat ze treft in wat ze lezen. Dat zelfstandige denken wordt natuurlijk gevoed door de wijsgerige traditie, en dat weten ze ook. Verhoeven voelde zich schatplichtig aan Heidegger (een nieuw deel van diens Gesammtausgabe wachtte hij vol verwachting af), Bollnow, Bergson, Pieper, Bachelard, Alain en Montaigne – allemaal zelf denkende lezers. Hij noemt opvallenderwijs zelden of nooit Engelstalige auteurs. En dan natuurlijk de klassieken, Plato voorop, die hij vaak anders las dan de filosofologen: ‘Plato was geen platonist, net zo min als Jezus een jezuïet was’.

Het verschil tussen een filosoof en een filosofoloog is te vergelijken met het verschil tussen een vogel en een ornitholoog, of misschien beter dat tussen een meesterlijk pianist en een musicoloog. Grote filosofologen – want die zijn er – maken school en inspireren door hun deskundigheid. Filosofen tonen je een houding van zelfstandig denken die op een andere manier aanstekelijk is, en je uitdaagt om ook zelf te denken over wat je in de werkelijkheid treft. Filosofologen hebben eerder leerlingen, die overigens nog deskundiger kunnen worden dan hun leermeesters. Natuurlijk is de grens tussen beide vormen diffuus. De deskundige kan verleid worden om zelf muziek te gaan maken; de meesterpianist kan zich door zijn passie gevoed grote deskundigheid verwerven en daardoor ook op een academisch podium gaan optreden. Zo verging het Cornelis Verhoeven. In de 26 jaar van zijn leraarschap en de bijbehorende 2175 schrijfsels buitelen de thema’s over elkaar heen, ook in de essaybundels en de monografieën: Rondom de leegte (over de eerbiedige omgang met de godsvraag), Inleiding tot de verwondering (een prikkelende toegang in het domein van het levende filosoferen)[1], Tegen het geweld, Bijna niets, Traktaat over het spieken (een meesterlijke beschouwing over echt en onecht onderwijs), Een vogeltje in mijn buik (over de taalontwikkeling van zijn kinderen), De resten van het vaderschap (onder meer over het sterven van zijn vader), Herinneringen aan mijn moedertaal, en nog vele meer. Vele van zijn titels zijn bestand tegen frequente herlezing.

Gaandeweg komen er meer thema’s uit de (Griekse) filosofie aan de orde, en dat versterkt zich in de artikelen, monografieën en vertalingen (o.m. van Seneca, Cicero, Porphyrius, Plato, Aristoteles, Heraclitus) die hij schreef in zijn periode als hoogleraar, zoals Mensen in een grot (een ongeëvenaard en oorspronkelijk denkend commentaar bij Plato’s allegorie van de grot), Voorbij het begin I en II – De Griekse filosofie in haar spiegel. Maar in het domein van de columns blijven de thema’s over elkaar buitelen. Na zijn emeritaat gaat de productiviteit overigens niet omlaag (integendeel) en is er in zekere zin sprake van een ‘gemengd bedrijf’ van ‘postacademische uitweidingen’ (zoals Verhoeven ze noemt) en meer primair filosofische essays.

Er zijn enkele thema’s die vaak terugkeren, en vooral een houding die in Verhoevens overvloedige schrijfproducten een centraal idee uitdrukt, door Kees Fens genoteerd toen aan Verhoeven de P.C. Hooftprijs voor essayistiek werd toegekend: ‘Voor de contemplatieve geest is het beschouwde altijd groter dan hijzelf’. In zijn denkbeweging loopt Verhoeven voortdurend tegen zaken aan die te rijk voor woorden zijn en toch het overdenken waard en die ter sprake moeten worden gebracht. De verwondering als motor van het denken hangt hiermee samen. De verwondering geldt allereerst het ‘dat’ van de werkelijkheid en dan pas het ‘wat’ en ten slotte het ‘waarom’. Over de ‘waarom-vraag’ schreef Verhoeven een van zijn briljantst essays: De duivelsvraag – geboren tijdens een wat saaie Amsterdamse doctoraatsverdediging. Steeds gaat het hem om het primaat en de soevereiniteit van de werkelijkheid, en daarmee samenhangend de eerbied voor wat gegeven is. Zijn denken cirkelt om wat wel belangrijk maar niet te vatten is, zoals ook zijn geliefde Augustinus het eens puntig uitdrukte: ‘Als ik het begrijp is het God niet’. Augustinus las hij trouwens graag, in de avonduren, niet zelden na het volgen van een aflevering van ‘Goede tijden, slechte tijden’ of een tranen oproepende episode van ‘Opsporing verzocht’. Liefhebberijen die buitenstaanders nogal verrasten. Over Augustinus merkte hij eens nogal vilein op, in een gezelschap met enkele Nederlandse bisschoppen: ‘Als we nog bisschoppen hadden die zo konden schrijven als Augustinus was ik misschien wel in de Kerk gebleven.’ Overigens was hij erg gesteld op authentieke kerkmensen, zoals bisschop Jan Bluijssen, zelf fijnzinnig lezer van Augustinus, en de priester-musicus Maurice Pirenne, over wie hij eens opmerkte: ‘Volgens mij gelooft Maurice er écht in’, wat naar zijn mening zeldzaam was onder de clerus. Getuige nog een vilein aforisme: ‘Er komt nergens zoveel ongeloof voor als in het Vaticaan.’

Met de verwonderde eerbied voor wat gegeven is hangen ook zijn polemiek tegen het geweld en de lof van de passiviteit en tegen het activisme samen – waarmee hij in de jaren ’60 en ’70 geen vrienden maakte. Maar hij preekte niet de berusting, laat staan de inactiviteit. Activiteit is vereist wanneer dat zinvol is en leidt tot een resultaat dat voortvloeit uit de ingezette middelen en een inzicht in het te bereiken doel. Om die reden, zo vindt Verhoeven, kan geweld nooit een middel zijn. In het samen met zijn vriend Ir. Cas Eijsbouts geschreven studie Zakelijkheid en ethiek toont Verhoeven respect voor de vruchtbaarheid van het zakelijke en het technische. Zakelijkheid en techniek zijn het tegendeel van het activistische, louter bezige, gewelddadige.

De beweging van zijn denken was als het ware Verhoevens ademhaling, het ging ononderbroken door – opnieuw in de woorden van Kees Fens, na Verhoevens overlijden: ‘Zijn hoofd had nooit vrij’. Ook het schrijven behoorde bij zijn dagelijkse metabolisme. Wanneer hij niet dagelijks twee uur schreef raakte zijn denken ‘geconstipeerd’. Toen hij in een moeilijke existentiële periode aan niets anders kon denken dan wat hem aan gevoelens overrompelde, ging hij maar meedenken en meeschrijven met een ander. Bij wijze van ‘therapie’ vertaalde hij dan maar De brieven aan Lucillius van Seneca. In tussenuren zag ik hem in de docentenkamer van het Jeroen Bosch College daarmee bezig; de pagina’s liepen vol met zijn kleine maar precieze handschrift. Dit alles zonder woordenboek en zonder doorhalingen. Gelukkig werd het product van de therapie later ook uitgegeven. De uitgever vertelde me later dat het manuscript er zo mooi uitzag en zo leesbaar was, dat hij even de verleiding had gevoeld het boek als facsimile uit te geven.

Precies was Verhoeven ook in taalgebruik en stijl. Die P.C. Hooftprijs was niet voor niks. Een kleine illustratie hoorde ik eens van Frans van Bladel, jarenlang hoofd- en vooral tekstredacteur van Streven, waarvoor Verhoeven heel wat bijdragen schreef.[2] De manuscripten van auteurs knapten zienderogen op wanneer Frans ze onder handen nam. Daar had hij veel werk aan, zoals je goed kon zien aan alle correcties, wijzigingen en stilistische ingrepen in een manuscript. ‘Maar aan de teksten van Verhoeven hoefde ik nog geen komma te veranderen.’

In 1985 typeerde Jacques De Visscher Cornelis Verhoeven als ‘de meest vruchtbare en oorspronkelijke wijsgeer die het Nederlands taalgebied heeft voortgebracht’. Er volgden toen nog zestien buitengewoon vruchtbare jaren; naar mijn aanvoelen bevestigen die nog eens deze typering.

Toch zijn vrijwel al Verhoevens boeken alleen tweedehands te verkrijgen. Alleen uitgeverij Damon heeft ondanks matige verkoopcijfers een reeks Verhoeven Werken opgezet, waarvan er enkele nog in druk zijn. Wellicht komt de beperkte belangstelling op dit moment door het feit dat het niet zozeer de thema’s van zijn denken zijn die blijvend kunnen boeien – maar die zijn er ook, getuige het mooie essay van Hester IJsseling over Verhoeven als filosoof over het onderwijs, verschenen in het juninummer van Filosofie Magazine. Eerder kan het boeiend zijn om zijn wijsgerige houding en om de beweging van zijn denken mee te voltrekken.

Ook de receptie van zijn denken was bij zijn leven al gemengd, met name onder de medecolumnisten zoals Piet Grijs (die kwalificeerde Verhoeven eens als ‘roomse gluipkop’ – Verhoeven op zijn beurt: ‘joodse gluipkop’ had hij niet durven schrijven). En ook bij de filosofologen waren de reacties verdeeld. Sommigen waren verbaasd dat Verhoeven werd opgenomen in het Kritisch Denkerslexicon, en dat er een deel Verhoeven verscheen in de reeks Kopstukken filosofie.

Verhoeven maakte geen school, net zo min als Alain dat deed. Men zat bij hen op school, in de klas en in de collegezaal, of aan zijn keukentafel wanneer je als promovendus werd begeleid. En dáár gebeurde het. Hij begeleidde weliswaar zo’n 15 dissertaties, maar die gaan over de meest uiteenlopende onderwerpen, zij het deels vaak verbonden met het antieke denken. Ook zijn gepromoveerden en zijn doctoraalstudenten zijn heel verschillende wegen gegaan. Slechts een ervan werd hoogleraar, maar dan op ‘bijzondere leerstoelen’, wat zijdelings van de gevestigde filosofologie. Maar net als bij de leerlingen van Alain (die evenmin nog veel gelezen wordt) zijn de boeken van wie door het denken van Verhoeven werden geprikkeld wél in druk, zoals die van Charles Vergeer en Hester IJsseling.

Van Verhoeven verschenen nog geen dundrukuitgave met een keuze uit zijn meer dan duizend columns, al zou dat even gerechtvaardigd zijn als – waarschijnlijk – economisch onhaalbaar. Wel is recent het initiatief genomen om te bezien welke van zijn niet eerder gepubliceerde vroege essays gebundeld zouden kunnen worden. Bij gelegenheid van zijn twintigste sterfdag bracht Uitgeverij Damon een keuze uit onder de titel Alledaagse Mijmeringen, . Een keuze uit de onuitgegeven essays 1953-1956, bezorgd, ingeleid en geannoteerd door Jacques De Visscher en Jean-Pierre Monsieur, met een openingsopstel van Daan Verhoeven. Een tweede bundel is in voorbereiding. De essays stammen uit een reeks grote klappers met opstellen die Verhoeven schreef voordat zijn eerste publicatie in druk verscheen. Gewoon uit pure denk- en schrijflust geschreven. Charles Vergeer merkt in zijn bespreking van Alledaagse Mijmeringen in Filosofie Tijdschrift op, dat hij verrast is door de speelse, zelfs humoristische toon van deze vroege opstellen. De taal vindt hij soms wat stroef, nog niet met het meesterschap van de latere P.C. Hooftprijswinnaar – wat natuurlijk niet verrast, bijna 70 jaar na deze eerste opstellen. Vergeer vraagt zich af of Verhoeven wel deze publicatie had willen zien – wat hij later bruikbaar vond heeft nog een plaats gevonden. Maar ‘daar gaat hij nu niet meer over’, om hemzelf te citeren, toen hij met emeritaat was. Maar Vergeer is wel heel blij met deze uitgave.

Ik zeg hem dat graag na. Meteen al de lectuur van het vroegste van de opgenomen essays vond ik meteen heel herkenbaar: precies taalgebruik zonder wijsgerig jargon en zonder veel verwijzingen, behalve naar een studie over symbolen van Jung en naar een dichtregel van Rilke die aansluit bij de eigen gedachtegang. Een klein citaat geve een eerste indruk:

 

‘De tovercirkel’, 14 juli 1953 (Verhoeven was toen student in Nijmegen)

 

‘De cirkel is de neerslag van een beweging waardoor de mens een gebied afbakent en besluit. Hij is de grens van een domein, getrokken door de mens die dat domein bewoont. De cirkel is de lijn getrokken ‘rondom’ dat wat hem omgeeft. ‘Rondom ‘, dus rond en besloten. Zich draaiend om zijn as bepaalt de mens door een ‘omtrekkende’ beweging van zijn blik zijn omgeving, zijn ’Umwelt’. W ij kijken in het ‘rond’, niet in het ‘vierkant’. [ …] Hoe kleiner de cirkel is, hoe minder expansief de kracht van de ordening is, hoe meer duisternis de mens duisternis laat, des te minder is hij zichzelf, des te minder redelijk is hij. Hoe strenger de mens de tovercirkel om zich sluit, des te groter wordt ook zijn onredelijke angst voor de indringers van buiten [….] Daarom is de tovercirkel eerder een symbool van de openheid dan van de geslotenheid: hij is de wijkende horizon waarnaar de mens grijpt. Met die horizon wijken ook de duisternis en haar attributen.’

Bij wijze van experiment herlas ik daarna een van de opstellen in het postuum uitgegeven Dierbare woorden, een verzameling columns die hij in Trouw publiceerde, en voorts nog flink wat voorraad – zoals zijn zoon Daan ontdekte – van tientallen opstellen die alvast ‘in het voren’ waren geschreven. Ik las nu opnieuw over het fenomeen ‘toewijding’, naar mijn aanvoelen Verhoevens meest dierbare woord. Ja, inderdaad meer meesterschap, zuiniger taalgebruik, maar meteen zag ik dezelfde handtekening. Drie alinea’s, één thema, een andere kijk, na afloop had ik weer iets helderder hoofd. Zoals destijds in de slagerij van mijn vader.

 

[1] Ook online te lezen: https://www.dbnl.org/tekst/verh039inle01_01/ .

[2] Bijvoorbeeld ‘Het alziend oog’: https://streventijdschrift.be/het-alziend-oog/ .