Annalin van Putten*

 

Met het uitbreken van de pandemie werd de mens een andere werkelijkheid gepresenteerd. Een werkelijkheid die voor veel mensen haaks stond op de werkelijkheid die ze gekend hadden, vertrouwd mee waren geraakt en waar ze hun identiteit grotendeels op hadden afgestemd. Het ‘scheppen’ van een identiteit vindt immers ook plaats in sociaal contact, op de werkvloer of op school, of zelfs in (meer) triviale activiteiten zoals winkelen, reizen of uit eten gaan. Kennelijk ontlenen mensen veel van wat ze als hun identiteit zien en ervaren, aan externe omstandigheden. Een lockdown die – voor veel mensen – beschouwd kan worden als een buitengewone omstandigheid of bestaansrealiteit, stelt ons voor nieuwe filosofische vraagstukken met betrekking tot hoe ‘de’ postmoderne mens zich hier wel of niet toe kan verhouden. Een lockdown kan voorgesteld worden als het binnentreden van een totaal andere ruimte – een ruimte die (nog) niet te overzien is of te controleren valt, zodat daarmee ook niet langer zeker is hoe je (‘daar’) als mens zult zijn. Dit verklaart de grote diversiteit aan reacties op het invoeren van een lockdown – men reageerde aanvankelijk verontrust, angstig, maar er was ook sprake van ontkenning of zelfs verzet. Naast deze voor de hand liggende emoties – die ook voorkomen bij trauma’s of bij rouw, bleek er ook sprake te zijn van gelatenheid of zelfs van gevoelens van rust. Deze gevoelens hadden geen betrekking op de pandemie, maar op de ingevoerde lockdown en het wegvallen van veel (sociale) druk en de afname van prikkels. Uit onderzoek bleek dat met name introverte mensen zich sneller konden aanpassen aan het ‘nieuwe normaal’..[1], [2]

Dat een lockdown een traumatische ervaring kan zijn – zeker op de langere termijn, behoeft geen verdere uitleg. Daar wil ik in dit artikel dan ook niet op ingaan. Ik wil stilstaan bij het moment dat er zich wereldwijd een ‘andere’ werkelijkheid ‘presenteert’, en hoe dit als een inperking maar ook als een mogelijkheid ervaren kan worden als het gaat om de identiteits- en bewustzijnsontwikkeling van een (afgezonderd) individu.

Hoe beleven wij het zelf in afwezigheid van (veel) anderen of andere contexten ‘náast’ onszelf? En wat betekent bewust zíjn in tijden van lockdown?

 

Wij ‘zíjn’ de toekomst?

De pandemie maakte dat onze blik op het heden en de toekomst vertroebeld werd; niets bleek meer vaststaand of zeker te zijn. De angst die hiermee geactiveerd werd in mensen leek te raken aan de (mogelijk) dieper gelegen existentiële angst voor grondeloosheid. Natuurlijk worden mensen maar al te vaak geconfronteerd met ‘onverwachte’ en ‘onvoorziene’ gebeurtenissen, zoals bij het verliezen van een baan of financiële middelen, bij het verbreken van een relatie, bij het overvallen worden door een ernstige ziekte, of bij het verliezen van een dierbare. Deze grote gebeurtenissen leiden tot periodes van grote onrust, angst of (langdurig) lijden of verdriet – en geven tegelijkertijd een gevoel de bodem onder de voeten te verliezen. Dat deze gebeurtenissen plaatsvinden in een mensenleven is dus evident, maar dit weten tast bij veel mensen hun levenslust, of gevoelens van gelukkig of content zijn, niet op een dagelijkse basis aan. Bij deze gebeurtenissen gaat het om een gedeeld lijden in de zin dat vrijwel ieder mens met enkele of soms met behoorlijk veel traumatische gebeurtenissen te maken krijgt in zijn of haar leven, die het bestaan tijdelijk – zo niet voor langere tijd – op zijn grondvesten doet schudden.

Een pandemie is vergelijkbaar met deze gebeurtenissen in de zin dat het evident is in haar bestaan, maar ook onverwacht is en daarom niet te controleren valt. Een pandemie is een ingrijpende gebeurtenis die effect zal hebben op meerdere vlakken in een mensenleven. De gebeurtenis lijkt buiten jou om te gaan – je hebt er niet voor gekozen, maar je dient je er als mens wel actief toe te verhouden, waarmee het tijdelijk – zo niet langdurig – onderdeel van jouw bestaansrealiteit wordt, maar ook van je identiteit. Hoe je het namelijk ook wendt of keert, wanneer een lockdown langere tijd duurt, zul je je er als mens mee gaan identificeren, simpelweg omdat deze ‘externe’ bestaansrealiteit van invloed zal zijn op hoe je jezelf als ‘afgescheiden’ mens ervaart. De dichter Vasalis schreef als volgt over het verdriet dat zich ‘hiermee’ manifesteert: ‘Niet het snijden doet zo’n pijn, maar het afgesneden zijn’.

In tijden van lockdown ontstaat er ‘a la minute’ een domein dat niet langer tot jouw beschikking staat. En dit domein wordt daarmee van immense betekenis. Ik schreef het eerder al: winkelen, naar de kapper gaan, uit eten gaan, op een terrasje zitten, nog nooit hadden deze triviale zaken voor zo veel mensen tegelijkertijd zo veel betekenis gehad.

De idee dat deze activiteiten voor heel veel andere mensen op de wereld überhaupt nooit vanzelfsprekend zijn (geweest), deed geen afbreuk aan deze ‘hernieuwde’ realisatie. Dit geeft des te meer aan dat de wereld die zich voordoet in het bewustzijn, heilig is – er mag niet aan getornd worden, laat staan dat zij aan het wankelen mag worden gebracht of worden bevraagd. Als de bestaansrealiteit niet langer evident is, lijkt ons bestaan in die realiteit ook minder evident te zijn – en dit leidt tot onrust, angst, verdriet, maar ook verzet.

Er lijkt zich ook een bredere, existentiële crisis voorgedaan te hebben in tijden van lockdown. Dat ‘onze’ bestaansrealiteit (tijdelijk) aan het wankelen gebracht kan worden, en dat we als mens niet het eeuwige leven hebben, wordt door veel mensen als evident beschouwd, toch hechten we tegelijkertijd aan een vaag en abstract idee van ‘dé’ toekomst. Misschien niet vanuit de gedachte dat de toekomst een belofte voor ons inhoudt, maar wel vanuit de verwachting dat er sprake zal zijn van een zekere toekomst. Met het uitbreken van de pandemie werd deze verwachting voor veel mensen op de proef gesteld. Zeker het begin van de uitbraak – toen we voortdurend geconfronteerd werden met hartverscheurende beelden van mensen die heel ziek werden en onduidelijk was of ze het überhaupt zouden gaan overleven –, heeft vermoedelijk bij veel mensen tot de (on)bewuste vraag geleid of er sprake zou gaan zijn van een toekomst. Ineens krijgt dat vage, abstracte begrip van ‘een’ toekomst een pijnlijk concrete invulling – denkend in dagen, weken of maanden; herkenbaar voor mensen die te horen hebben gekregen dat ze ongeneeslijk ziek zijn. Het fundamentele verschil is echter dat veel mensen nóg niet ziek waren en de zijnsvraag met betrekking tot een mogelijke toekomst ongewis bleef, met aanhoudende gevoelens van onrust en angst als gevolg. De resterende hoop werd gevestigd op de wetenschap – niet langer werd de zijnsvraag voorgelegd aan filosofen, maar aan virologen, artsen en wetenschappers: zal ik (blijven) bestaan en daarmee zijn, en zo ja, hóe te bestaan en te zijn in deze gegeven omstandigheden? Antwoorden kwamen in de vorm van maatregelen, modellen, aantallen ziekenhuisopnames en sterftecijfers, hoeveel wc-papier er per huishouden ‘gehamsterd’ mocht worden, en in richtlijnen voor een lockdown.

De lockdown had voor verschillende (groepen) mensen in sociaal-emotioneel opzicht een totaal andere betekenis: mensen in relaties groeiden dichter naar elkaar toe of groeiden uit elkaar, gezinnen werden hechter of kwamen onder spanning te staan, en veel ouderen en alleenstaanden kwamen letterlijk en figuurlijk alleen te staan. Hoe lang ‘het nieuwe normaal’ zou gaan duren en hóe het te verduren bleef onduidelijk. Het werd daarmee ook onduidelijk waar naartoe geleefd kon gaan worden, nu alles stilgevallen was en een concrete toekomst niet gegarandeerd kon worden. Dit alles maakte dat de (on)bewuste relatie die wij als mensen onderhouden met de idee van een toekomst en de hoop die wij daaraan (on)bewust ontlenen, verstoord werd. De mens is namelijk een wezen dat hoopt en nastreeft, stelt de filosoof John. D. Caputo. We worden volgens hem vanuit een intrinsiek gevoel in de richting van de toekomst gedreven – een gevoel waar we niet vanaf te brengen zijn. Hij stelt dat het mens-zijn gelijkstaat aan het hoopvol zijn, en met dit hopen bevestigen we de toekomst – een toekomst als een komen van iets dat we niet kunnen zien komen.[3]

In het ontwikkelen van een identiteit nemen we dus een (zekere) toekomst mee – hoe onzeker en ongrijpbaar die ook nog is. Je zou kunnen stellen dat wij mensen de toekomst ‘zíjn’, al voordat wij kennis hebben kunnen nemen van die omstandigheden en hoe wij onszelf tot die omstandigheden verhouden. Volgens de filosoof Jean-Paul Sartre denkt de mens de mens uit. De toekomst speelt in dit denken een grote rol, omdat er in het uitdenken van de mens wordt uitgegaan van de mens als toekomst van de mens, in de zin dat het de mens zélf is die de toekomst moet bouwen.[4] De pandemie nam een stuk toekomst als evident gegeven van ons af, waarmee een deel van onze menselijke – maar ook persoonlijke identiteit niet alleen op losse schroeven kwam te staan, maar gevoelsmatig leek te verdwijnen.

 

Vrijheid als bestaansrecht

Het meest gebezigde argument bij het bestrijden van maatregelen – denk bijvoorbeeld aan de inmiddels beruchte avondklok, betrof het ‘terugwinnen’ van de vrijheid – als hét eerste grondrecht van mensen in een liberale en democratische samenleving. De mens die zichzelf identificeert met vrijheid, past binnen het existentialistische denken. Sartre schreef zelfs dat de mens vrijheid ís[5] – een bepaling die de deterministische gedachte dat de mens over een vaststaande natuur beschikt, diende te weerleggen. Ditzelfde existentialistische denken benadrukt de verantwoordelijkheid die de mens heeft voor deze vrijheid en de vrije natuur waarover hij beschikt. De existentialisten geloven niet in de idee dat de mens geneigd is houvast te zoeken in tekens die de omringende wereld hem geeft, die hem zullen helpen bij het navigeren in die wereld, nee, de existentialist gaat uit van de gedachte dat het de mens zélf is die tekens aan zichzélf uitlegt op de wijze die hem het beste uitkomt.

Ongeacht iemands cultuur of zelfs de religie die hij aanhangt, kan van veel postmoderne mensen gezegd worden dat ze vertrekken vanuit deze existentiële gedachte (tot op zekere hoogte) vrij te zijn en dat dit hun recht en privilege is. Het menselijk bewustzijn heeft zich inmiddels zo ontwikkeld dat het in staat is ideeën over de wereld, de ander en het zelf te ontwikkelen, om ze vervolgens te onderzoeken, te bevragen, bij te stellen, te verwerpen of te verdiepen. Op deze manier legt de mens voor zichzelf vastliggende bepalingen – of tekens uit, maar kan hij deze bepalingen ook vanuit zichzelf – als subject – interpreteren en – waar nodig – vervormen, zodat het hem beter uitkomt.

Een pandemie – als nieuwe werkelijkheid – valt aanvankelijk moeilijk in te passen in dit proces. De pandemie is een vaststaand gegeven dat nauwelijks anders geïnterpreteerd kan worden, of door het subject op zijn wil, behoefte of gevoel afgestemd kan worden. De notie dat de mens de facto vrij is, komt hierdoor onder spanning te staan en zal bij veel mensen tot psychische en/of emotionele conflicten leiden. Een lockdown als nieuwe ‘bestaansrealiteit’ zet dit conflict verder op scherp. Dat wat het individu ‘verworven’ heeft, of waar het meent recht op te hebben, komt buiten zijn bereik te liggen en lijkt daardoor niet langer een vastliggend onderdeel te zijn van dat wat hij als zíjn bestaan beschouwd.

 

Vrijheid als afgrond

Vrijheid kan ook op een andere manier begrepen worden bij het ontstaan van een ‘nieuwe’ werkelijkheid, zoals tijdens een pandemie. De pandemie geldt dan als een katalysator bij het ‘herscheppen’ van de werkelijkheid of de (gegeven) omstandigheden. Dus hoewel de pandemie met een bijbehorende lockdown gevoelens van onrust, verdriet, angst en dergelijke met zich mee kan brengen, kan daarnaast een tweede relatie met deze ‘nieuwe’ werkelijkheid ontwikkeld worden door de pandemie als ‘nieuwe’ grond te verklaren. Dit houdt in dat je de pandemie als ‘nieuwe’ werkelijkheid accepteert, met alle onzekerheid, ongemakken en negatieve emoties die daarbij horen.

Het gevoel van vrijheid kan zich ten opzichte van deze ‘nieuwe’ grond gaan ontvouwen, of zelfs geherdefinieerd worden. Volgens de filosoof Heidegger is vrijheid namelijk alleen maar mogelijk als je je als mens verbindt met de maatstaf, met een zekere grond. Deze ‘nieuwe’ maatstaf of grond verheft je boven een realiteit en maakt je vrij.[6] Ironisch genoeg kan een pandemie met bijbehorende lockdown een verheffende werking hebben, omdat het ook mogelijkheden biedt zich te verheffen boven een (eerdere) realiteit. Het ‘nieuwe normaal’ wijst immers op een nieuwe werkelijkheid met nieuwe mogelijkheden, zelfs binnen de beperkende omstandigheden, en kan daarmee gevoelens van vrijheid verschaffen. Heidegger gebruikt hiervoor het metafoor van de afgrond – een voor hem positief begrip omdat het staat voor openheid, en ontvankelijkheid ten aanzien van mogelijkheden die zich aan je voordoen.[7]

Etty Hillesum zou hierbij als inspirerend voorbeeld genoemd kunnen worden. Zij heeft tegen het dreigend decor van de Tweede Wereldoorlog in haar dagboeken verantwoording afgelegd van haar groeiend geloof in de menselijke mogelijkheden. Tot op de dag van vandaag wordt ze geroemd om de innerlijke vrijheid die ze voorstond in een wereld die voor haar niet alleen steeds kleiner werd, maar uiteindelijk uit bleek te zijn op haar vernietiging. Zij wist zich van de (uiterlijke) omstandigheden te bevrijden door een eigen werkelijkheid te scheppen. In een ontroerende passage reageert ze als volgt op de maatregelen die voor joden werden ingevoerd: ‘Al blijft ons [joden] één nauwe straat waardoor we mogen gaan, boven die straat staat toch de hele hemel (…) De hemelen binnen in me zijn even wijd uitgespannen als boven me’.[8]

 

Het ophouden van het zelf

Dat dit ‘nieuwe normaal’ met eventuele nieuwe mogelijkheden voor verschillende (groepen) mensen een andere existentiële en/of emotionele betekenis heeft gehad, blijkt niet alleen uit journaals, uit de kranten, en uit (eerste) wetenschappelijke onderzoeken, maar kon ook dichtbij huis gepolst worden – in onze directe omgeving. Sommige mensen zochten steun bij elkaar in de wanhoop, verwarring of frustraties, anderen zochten naar manieren om te navigeren en te zijn in de ‘nieuwe’ bestaansrealiteit.

Hoe divers de reacties op de gebeurtenis ook zijn, wat opvalt zijn grofweg twee – ogenschijnlijk tegenovergestelde – posities die inmiddels ingenomen zijn ten aanzien van dit ‘nieuwe normaal’: de mens die terug wil keren naar het ‘oude normaal’ en de mens die een ‘eigen’ werkelijkheid binnen de ‘nieuwe’ bestaansrealiteit gecreëerd heeft. Zij die een nieuwe werkelijkheid geschapen hebben vanuit de door Heidegger voorgestelde vrijheid, zullen ondanks de vreselijke aanleiding mogelijkheden gevonden hebben om zich te verhouden tot de werkelijkheid an sich, tot andere mensen en tot zichzelf. Zij hebben zichzelf binnen andere omstandigheden kunnen ervaren, onderzoeken en ontplooien.

Mensen die terug willen naar het ‘oude normaal’, zien de ‘nieuwe’ bestaansrealiteit als een drastische inperking van het leven en de mogelijkheden die ze hadden, en hoe zij zichzelf binnen die omstandigheden tot de werkelijkheid an sich, tot anderen en zichzelf konden verhouden. Vanuit hen gedacht kan een lockdown-situatie gezien worden als het ontstaan van twee werelden of realiteiten; een actuele, ‘verschraalde’ realiteit, en een realiteit die op afstand geplaatst is – niet langer actief en dynamisch, en niet langer in te passen in het bestaan van alledag. De herinneringen aan die ‘andere’ realiteit zijn uiteraard nog actief, en worden gedurende een lockdown-situatie op dusdanige wijze levend gehouden, dat er sprake is van een structureel gemis en lijden. Omdat de ‘andere’ realiteit continu van grote betekenis wordt voorzien – en haast een mythisch karakter krijgt, lijkt de ‘actuele’ realiteit voortdurend aan betekenis te verliezen, met de nodige psychische en emotionele implicaties als gevolg.

Omdat het ‘vroegere’ leven van (meer) betekenis was – ook omdat het vanuit externe situaties, gebeurtenissen, handelingen, contacten et cetera, ‘vanzelf’ betekenis kreeg, blijkt daarmee ook hoe moeilijk het kennelijk is om zelf actief betekenis te blijven geven aan een situatie waarin je jezelf geplaatst ziet.

Bij veel mensen vond (on)bewust de realisatie plaats dat wanneer het gekende leven ophoudt, zijzelf tot op zekere hoogte ook ophouden, ondanks het grotere verhaal – deze wereldwijd gedeelde gebeurtenis – waar wij ons als mensheid in geplaatst zien, en waar we op het gebied van identiteitsontwikkeling en (zelf-)bewustwording alsnog aan kunnen refereren.

De filosoof Daniel Dennett zou het existentiële vacuüm waarin veel mensen zich bevonden tijdens de pandemie, vermoedelijk koppelen aan het gebrek aan stabiliteit bij het bevestigen van een zelf. Deze stabiliteit wordt verleend door het web van overtuigingen waaruit het bestaat, en wanneer deze overtuigingen het laten afweten, houdt ook het zelf op, tijdelijk of voorgoed.[9] Hij stelt dat onze belangrijkste tactiek voor zelfdefiniëring het vertellen van verhalen is en in het bijzonder het verzinnen en bijsturen van het verhaal dat we aan anderen – en onszelf – vertellen over wie we zijn. Onze verhalen worden volgens hem gesponnen, maar voor het grootste gedeelte doen we dat niet zelf; zij spinnen ons. Ons menselijke bewustzijn en ons narratieve zelf zijn hun product en niet hun bron.[10]

‘Hoe vervelend andere mensen soms ook zijn, je hebt ze toch nodig, om je aan te ergeren, aan te spiegelen of aan op te trekken’, stelt hoogleraar cognitieve psychologie Stefan van der Stigchel. ‘De nabijheid van andere mensen zorgt ervoor dat je een “beste versie” van jezelf laat zien. Zonder anderen zijgt het zelf ineen tot een smoezelig hoopje niks, verpakt in een mottige joggingbroek’. [11] Omdat een lockdown-situatie ons beperkt in ons contact met mensen, en daarmee in hoe wij ons in verschillende sociale situaties profileren, viel het proces van verhalen vertellen aan anderen over onszelf om daarmee ons zelf te bestendigen, volledig weg. Natuurlijk verschilden de verschillende lockdown-situaties, en had de ene samenstelling meer mensen ter beschikking om het zelf aan te blijven toetsen, zoals in een (groter) gezin, maar dan nog bleven de mogelijkheden beperkt, zodat er bij veel mensen niet langer sprake was van een stabiel(er) zelf of (zelf-)bewustzijn.

 

Bewustzijn in lockdown?  

Hoe beleven wij het zelf in afwezigheid van anderen of andere contexten ‘náast’ onszelf? Leidt een afgrenzing van delen van de bestaansrealiteit onherroepelijk tot een afgrenzing van het zelf, of hoe je het zelf ervaart? Volgens filosoof Monica Meijsing is het belangrijk hoe anderen over ons denken, omdat we niet zo autonoom zijn als veel filosofen ons willen doen geloven. Met name in de feministische filosofie wordt er aandacht gevraagd voor een relationeel aspect van onze autonomie, en daarmee van het persoon-zijn.[12] Annette Baier omschrijft de mens zelfs als ‘tweede personen’, als opvolgers, erfgenamen van andere personen die hen vormden en hen verzorgden.[13] Wanneer we afgescheiden zijn van (veel) andere mensen, zoals in een lockdown-situatie, vindt deze realisatie minder vaak plaats. Om een stabiel zelf te kunnen ervaren, is het kennelijk zo dat veel mensen naast de validatie vanuit een gezin, of partner, ook validatie nodig hebben van collega’s, medereizigers in een trein of vliegtuig, of andere mensen in een winkel of op een terras, zodat hen de mogelijkheid geboden kan worden om het zelf binnen andere en/of nieuwe (sociale) omstandigheden te onderzoeken en vast te stellen. Elke blik, elke glimlach, elke (nieuwe) ontmoeting volstaat hierbij – of het nu een aangename of minder aangename ontmoeting is. Het gaat hierbij om externe realisaties van het zelf, gevalideerd door anderen.

Deze externe realisaties van het zelf zijn cruciaal voor mensen die willen worden – zij leunen immers op de beweging voorwaarts, naar dat wat nog niet ter beschikking is in zijn en bewustzijn.

Mensen die willen zijn, kunnen gebaat zijn bij een herschepping van de ‘externe’ bestaansrealiteit – een realiteit die zij niet kunnen controleren of reguleren. De validering van hun zelf gedijt mogelijk beter binnen minder dynamische en op impulsgerichte omstandigheden. Wanneer de omringende omstandigheden tot stilstand worden gebracht, ontstaat de mogelijkheid meer ruimte voor zichzelf te scheppen – een zelf dat daarmee (meer) tot bloei kan komen of ontplooid kan worden.

Het ‘nieuwe normaal’ is een gegeven geworden – een ieder van ons heeft zich namelijk moeten identificeren met deze omstandigheden, de contouren, grenzen en mogelijkheden. De mate waarin je als mens wil zijn of worden binnen deze ‘nieuwe’ omstandigheden, zou van effect kunnen (gaan) zijn op hoe deze omstandigheden jou als mens zullen bepalen of verheffen.

 

Reageren? Mail naar: annalinvp@gmail.com

 

Annalin van Putten (01984) studeerde Theaterwetenschappen en Theatre Studies, en studeerde af als dramaturg. Daarnaast studeerde ze Transpersoonlijke psychologie, Filosofie en Zingeving en Spiritualiteit, waarmee ze afstudeerde als transpersoonlijk therapeut. Ze is eigenaar van coachingspraktijk Aislinn, publiceert met enige regelmaat artikelen, en is momenteel haar afstudeeronderzoek aan het omwerken naar een boek.

 

 

[1]             Wilma de Rek, ‘Lekker niksdoen is goed voor de mens? Sinds de pandemie weten we wel beter: eentonigheid heeft een verlammend effect’, in De Volkskrant, 23 april 2021.

[2]             Titia Ketelaar, ‘Waarom sommige introverte mensen floreren in de lockdown’, in NRC, 20 mei 2020.

[3]             Caputo, J. Hoping against Hope. (Confessions of a Postmodern Pilgrim). Minneapolis: Fortress Press, 2015.

[4]             Sartre, J-P. Over het existentialisme. Amsterdam: Rainbow Pocketboeken, 1965. P. 27.

[5]             Ibidem, p. 28-29.

[6]             Welmoed Vlieger, ‘Over het begrip ‘vrijheid’ bij Heidegger’, 02 februari 2012, https://www.welmoedvlieger.nl/over-vrijheid-bij-martin-heidegger/

[7]             Heidegger, M. Over het wezen van de grond – Over het wezen van de waarheid. Vertaling: Harald van Veghel. Budel: Damon, 2001.

[8]             Hillesum, E. Het verstoorde leven. Dagboek van Etty Hillesum, 1941-1943. Haarlem: De Haan, 1981, p. 101-102.

[9]             Dennett, D.C. Het bewustzijn verklaard. Olympus, 1999, p. 463.

[10]           Ibidem, p. 467-469.

[11]           Wilma de Rek, ibidem.

[12]           Meijsing, M. Waar was ik toen ik er niet was? Een filosofie van persoon en identiteit. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2018.

[13]           Baier, A. Postures of the mind. Essays on mind and morals. Minneapolis: University of Minnesota Press, 1985.