Jeroen Vanheste*

 

De Hongaarse schrijver Sandor Marai (1900-1989) is de grootmeester van de allesbepalende ontmoeting, het beslissende gesprek. Marai is gefascineerd door conversatie en uitzonderlijk goed in het weergeven van dialoog. In zijn bekendste roman Gloed ontmoeten twee oud geworden vrienden elkaar na 41 jaar om de rekening van hun verleden op te maken. In De nacht voor de scheiding voert rechter Kristof Komives een nachtelijk gesprek waarin blijkt dat zijn hele leven op drijfzand is gebouwd. Ook in de romans De gravin van Parma en Meeuw vinden dergelijke beslissende gesprekken plaats. Maar het indrukwekkendste voorbeeld van een eindafrekening tussen twee met elkaar verbonden mensen vinden we in zijn meesterlijke novelle De erfenis van Eszter. In het onderstaande bespreek ik de novelle als een verhaal over blinde loyaliteit, waarbij ik na een korte synopsis twee mogelijke interpretaties voorstel van Eszters obsessieve trouw aan haar geliefde Lajos en de vraag stel naar de geloofwaardigheid van hun geschiedenis.

 

Synopsis

De hoofdpersoon Eszter is ongeveer 45 jaar. Als jonge vrouw heeft ze een intense verhouding gehad met Lajos, die haar ook ten huwelijk vroeg maar uiteindelijk trouwde met haar zus Vilma, die jong overleden is. Eszter is een paar jaar doodongelukkig geweest, maar daarna stolde het gevoel in haar ‘zoals het bloed in een wond stolt’ en werd haar leven als ‘een maanzieke slaapwandeling’. Ze heeft twee huwelijksaanzoeken van goede vrienden geweigerd omdat ze van Lajos bleef houden en er geen plaats in haar hart was voor een ander. Zoals we nog zullen zien heeft Lajos haar destijds alles afgenomen, ze heeft alleen nog het familiehuis met tuin waar ze woont met de oude huishoudster Nunu. Ze leven er een teruggetrokken en bescheiden bestaan van de verkoop van amandelvruchten van de bomen in de tuin.

Eszter heeft Lajos twintig jaar niet gezien als ze plots een telegram van hem krijgt. Hij schrijft dat hij haar komt opzoeken en wil dat iedereen erbij is: Eszters broer, haar vrienden, de huishoudster en ook de notaris van het dorp. Waarom? Is het om schoon schip te maken met het verleden, om letterlijke en figuurlijke schulden in te lossen, om de mensen die hij heeft gekwetst spijt te betuigen? Nee, Eszter weet dat hij onmogelijk veranderd kan zijn en begrijpt dat hij niet voor haar komt maar voor zichzelf: kennelijk wil hij iets van haar. En ze weet dat ze er, wat het ook zal blijken te zijn, willens en wetens aan mee zal werken, ook al zal het in haar eigen nadeel zijn.

Lajos is een onweerstaanbare charmeur. Hij betovert iedereen en wordt door allen op handen gedragen, hoewel iedereen weet dat hij volstrekt onbetrouwbaar is. Hij vertelt buitensporige verhalen waar hij zelf in gelooft maar waarin alles bij elkaar gefantaseerd is. Een tijdje leidt hij een pseudo-intellectueel leven waarin hij meer over boeken praat dan dat hij ze leest. Als hij met zijn studie stopt bewondert iedereen zijn redenen daarvoor, die hij in ronkende volzinnen formuleert: ‘Ik moet de vruchtbare, eenzame stilte van de werkkamer verruilen voor de gevaarlijke en lawaaierige kansen van het menselijke strijdperk’. Later gaat hij in de politiek, waar hij een hang heeft naar het pathetische van extreme partijen, tot hij ook dat beu is en in schimmige zaken gaat.

Lajos liegt ‘zoals de wind ruist’, strooit met beloften die hij direct vergeet, denkt niet na over de consequenties van zijn daden. Hij is een brallerige sjoemelaar, een oplichter, een ‘morele kermisklant’. Hij is iedereen geld schuldig maar komt overal mee weg. Meegesleept door zijn eigen leugens barst hij in snikken uit en liegt vervolgens met tranen in zijn ogen verder. Als men hem met zijn fouten confronteert omhelst hij iedereen, huilt en vraagt eerst om vergeving en daarna om geld – en krijgt het. Zijn tranen zijn echte tranen, maar er is geen echt verdriet: hij toont voortdurend hevige emoties maar voelt ondertussen niets.

Ook tegen Eszter heeft Lajos altijd gelogen. Hij vertelde dat hij van haar hield, alleen van haar, maar trouwde vervolgens met haar zuster Vilma en kreeg twee kinderen bij haar. Toen Vilma overleed gaf hij haar ring, een heel kostbaar familiestuk dat was gedragen door Eszters grootmoeder en moeder en daarna door Vilma, zogenaamd spontaan terug aan Eszter. Maar zoals altijd belazerde hij de boel: wat hij teruggaf was in werkelijkheid een goedkope vervalsing, want ‘alles wordt vals wat hij aanraakt’. Andere spullen van Eszter heeft hij meegenomen ‘als herinnering’, zoals bijvoorbeeld het gouden horloge van haar vader dat hij ‘leende’ en nooit teruggaf.

Lajos is nog maar net gearriveerd bij het huis van Eszter of hij pakt iedereen alweer in. Hij huilt echte warme tranen om het weerzien, vertelt grappige verhalen, slaat mensen op de schouder, laat foto’s maken, lacht met iedereen. Hij vertelt de oude Nunu dat hij haar voorgedragen heeft als postmeesteres, iets dat hij haar lang geleden had beloofd en dat ze toen ook heel graag had gewild, maar waar ze nu te oud voor is geworden – wat haar er niet van weerhoudt om te huilen van ontroering, ook al heeft Lajos waarschijnlijk in werkelijkheid niets voor haar gedaan en heeft ze er nu hoe dan ook niets meer aan.

Op de dag van hun weerzien loopt Lajos met Eszter door haar tuin en zegt: ‘nu gaan we alles goedmaken’. Maar al snel wordt duidelijk wat hij echt wil: ‘zeg Eszter’, vraagt hij zacht en vertrouwelijk, ‘is dit huis nog vrij van lasten?’ Hij is gekomen om het laatste dat er nog over is van haar af te nemen: het huis. Lajos vraagt Eszter dat ze haar huis opgeeft, omdat hij het geld nodig heeft wegens grote schulden. Ze kan met Nunu in een soort armenhuis bij hem in de buurt komen wonen. Hij wil dat Eszter hem machtigt om het huis te verkopen: dat is waarom de notaris er vandaag bij moest zijn.

Het is een ongehoorde brutaliteit en aanvankelijk lijkt Eszter zich dan ook tegen hem te verzetten. ‘Ik had op dat moment Lajos twintig jaar niet gezien en meende dat ik me gewapend had tegen de herinnering’, denkt ze, en ze maakt zichzelf wijs dat hij geen macht meer heeft over haar. ‘Waar zijn jouw grenzen, Lajos?’, vraagt ze hem, ‘Ik stel me voor dat ieder mens innerlijke grenzen heeft, die maat geven aan goed en kwaad. En aan alles wat er tussen mensen mogelijk is. Maar jij hebt geen grenzen’. Sommige mensen bouwen een leven op drijfzand, maar bij jou is het nog erger, zegt Eszter: ‘bij jou blijkt op een dag alles in de lucht gebouwd te zijn, in het niets’. Maar ondanks dit schijnbare tegensputteren capituleert Eszter al snel: ze kan niets tegen Lajos beginnen, alles gebeurt zoals het onvermijdelijk moet plaatsvinden. Notaris Endre, de enige die ongevoelig is voor de goochelkunsten van Lajos, waarschuwt haar voor deze nieuwe schurkenstreek, maar Eszter tekent gewillig het contract waarin ze afstand doet van het huis.

 

De waarheid van Lajos

Waarom gaat Eszter zo ogenschijnlijk willoos mee in de machinaties van Lajos? Een deel van de verklaring is dat Lajos’ verhaal een kant blijkt te hebben die Eszter nog niet kende. Vlak voor zijn huwelijk met Vilma heeft hij Eszter drie brieven geschreven, de laatste op de avond voor de bruiloft. In die brieven smeekte hij haar om hem uit zijn emotionele gevangenschap met Vilma te komen bevrijden en bezwoer hij dat hij alleen van Eszter echt hield. Maar Vilma blijkt die brieven te hebben onderschept: Eszter kende hun bestaan niet en Lajos wist niet dat ze nooit aangekomen zijn. Maar toch beroept hij zich op die brieven, omdat hij zich in deze heeft uitgesproken zoals hij dat nooit eerder of later heeft gedaan. Ja, het is waar dat ik je heb bedrogen en ingewisseld voor je zus, zegt Lajos, maar toen het er op aankwam heb ik me gerealiseerd dat ik bij jou hoorde. Ja, ik ben een moreel zwakke man, maar ‘jij had mijn karakter voor me kunnen zijn, mijn morele prothese’. Ja, ik heb vaak verkeerde dingen gedaan en andere mensen benadeeld, maar het gaat om de intenties waarmee mensen dingen doen, en mijn intenties waren altijd zuiver. Ja, ik heb vaak gelogen, maar ik loog in de details en niet op de hoofdlijnen. Op het beslissende moment loog ik niet en vroeg ik je om met mij mee te gaan,  ik schreef je een brief zoals een mens die maar één keer in zijn leven krijgt, een brief als een uitgestoken hand. Maar je hielp me niet, op het beslissende moment van ons leven liet je het afweten.

Lajos draait de beschuldiging om: niet hij, maar Eszter is tekort geschoten. Ik ben degene die op jou wachtte, zegt hij, maar je kwam niet. Goed, Vilma heeft die brieven voor je verborgen, dat wist ik niet – maar het doet er ook niet toe, want je had kunnen en moeten aanvoelen hoe het zat. Je bent te passief en te laf geweest: ‘het is niet genoeg om van iemand te houden, je moet ook moed hebben’. Toen het er echt om ging heb je gefaald, zegt Lajos, en hij wordt welsprekend in zijn verdriet en woede: ‘daarmee is alles mislukt wat er had kunnen zijn, wat een plicht was, een opdracht, de inhoud van het leven […] wat jij hebt gedaan is het ergste wat een vrouw kan doen: je bent beledigd op de vlucht geslagen’. En daarom vindt Lajos dat Eszter hem nog iets verschuldigd is, dat zijn vraag aan haar om het huis op zijn naam te zetten niet meer dan gerechtvaardigd is en dat het haar morele plicht is om daarin toe te stemmen.

Praat Lajos maar wat, zoals gewoonlijk, of heeft hij een punt? Zijn verhaal wordt gesteund door zijn dochter Eva, die meegekomen is op de dag van het weerzien en zegt dat Eszter de enige vrouw is van wie haar vader ooit heeft gehouden. Als Lajos gelijk heeft, dan is Eszters leven pas echt een tragedie, want dan was al haar lijden gebaseerd op een vergissing en daarmee nog dubbel zo erg. Twintig jaar lang heeft Eszter aangenomen dat zij de in de steek gelatene was, maar nu blijkt dat het misschien andersom is geweest. Maar is dat inderdaad zo? De waarheid blijkt niet ondubbelzinnig uit het verhaal, hoewel het erop lijkt dat Lajos die brieven wel degelijk heeft geschreven en dat hij oprecht is in wat hij zegt: ‘ik hoorde aan zijn stem dat hij deze keer, misschien voor het eerst in zijn leven, niet loog’, zegt Eszter. Beoordelen we Lajos te streng en schuilt achter al zijn kleine bedriegerij wel degelijk een groot hart? Of stelt hij zijn verhaal mooier voor dan het in het werkelijkheid is? Kan één indringende brief met een hartekreet een leven van liegen en bedriegen goedmaken?

Hierna suggereer ik twee mogelijke interpretaties om het schijnbaar masochistische gedrag van Eszter te begrijpen: een romantische interpretatie waarin we meegaan met wat Lajos zegt, en een misschien wat meer realistische interpretatie volgens welke Eszter niet zozeer trouw is aan Lajos als wel aan zichzelf, althans aan het verhaal van haar leven zoals ze dat zelf ziet.

 

Blinde trouw aan de aristophanische wederhelft

In Plato’s Symposium zit een uitgelezen gezelschap aan tafel. Er wordt gepraat, gelachen en flink gedronken en men besluit tot een soort wedstrijd met als winnaar degene die het beste verhaal weet te vertellen over wat het wezen van de liefde is. Socrates wint uiteindelijk, maar buitengewoon mooi is vooral ook het verhaal waar Aristophanes mee komt. Volgens de mythe die hij vertelt waren wij vroeger bolvormige ‘dubbelmensen’, met een gezicht aan beide kanten en voorzien van vier armen en vier benen. Die dubbelmensen waren zo krachtig dat ze het te hoog in de bol kregen en door Zeus werden gestraft voor hun hoogmoed: ze werden in tweeën gesplitst, ‘zoals men peren snijdt, om ze in te maken’. Sindsdien zijn we als halve mensen op zoek naar onze verloren wederhelft: liefde is de zoektocht naar de ander met wie we ooit één geheel vormden en waar we opnieuw mee willen samensmelten. De mythe is een metafoor voor het romantische idee dat er ergens op de wereld een ‘ware’ rondloopt, de enige waar we écht bijhoren.

Lajos en Eszter noemen de mythe niet, maar de suggestie wordt gewekt dat zij zo’n paar vormen van twee mensen die in wezen bij elkaar horen. ‘Hij is de enige in mijn leven van wie ik ooit heb gehouden’, zegt Eszter, en dan doet het er niet zoveel toe dat Lajos een onbetrouwbare charmeur is: ‘ja, ik had Lajos vanaf het allereerste ogenblik door, maar evengoed stelde ik me blind en gretig aan hem ten dienste’. Eszter neemt hem altijd in bescherming als anderen hem zijn onbetrouwbare gedrag verwijten: ‘hij speelt graag’, zegt ze dan, of ze wijst erop dat hij ‘een dichter’ is die zijn eigen versie van de werkelijkheid heeft. Lajos van zijn kant mag dan wel een onbetrouwbare geliefde zijn geweest, maar hij is op zijn eigen manier altijd goed geweest voor Eszter: ‘je weet dat jij de enige bent ten opzichte van wie ik onschuldig ben’.

Twee mensen die werkelijk bij elkaar horen, in de aristophanische zin, komen nooit meer helemaal van elkaar los. Dit is precies waar Lajos zich op beroept: ‘Wij hebben een band met elkaar, zelfs nu nog […] Jij bent verantwoordelijk voor alles wat er met mij gebeurd is in het leven, net zoals ik verantwoordelijk ben voor jou’. Mensen zijn behalve door zichtbare ook door onzichtbare ketenen met elkaar verbonden:

Naast de wet van de deugdzaamheid is er ook een andere wet, die even machtig is en evenveel geldigheid heeft […] Je moet weten dat mensen niet alleen door woorden, eden en beloften aan elkaar zijn gebonden; zelfs gevoelens en sympathieën zijn niet bepalend voor echte relaties. Een andere wet, die harder en strenger is, bepaalt dat de ene mens met de andere verbonden is… zoals twee medeplichtigen. Deze wet heeft bepaald dat ik met jou verbonden ben.

Het is op grond hiervan dat Lajos een beroep doet op Eszters loyaliteit en haar vraagt om haar laatste bezit op te geven: ‘het is niet mogelijk voor mensen om iets eigenmachtig te beëindigen, ergens voortijdig mee op te houden’, zegt hij, ‘Ik vraag je niets anders dan dat je één keer, de laatste keer in het leven, trouw blijft aan het gebod dat de zin en de inhoud van jouw leven is’. En Eszter gaat mee in zijn verhaal. ‘Hopeloze liefdes gaan niet over’, bedenkt ze zich, ‘het was niet mogelijk om er aan te ontkomen’. De notaris Endre, die het beste met haar voor heeft, probeert haar tegen te houden, maar ze wijst hem op ‘een wet, een gebod, dat sterker is dan de wetten van de wereld en de rede’ en zegt dat Lajos gelijk heeft en dat ‘het leven een onzichtbare orde heeft’. Hoewel Lajos en zij hun leven niet met elkaar hebben kunnen delen, zijn ze toch onlosmakelijk met elkaar verbonden. Eszter houdt van Lajos ondanks zijn egoïsme, hebzucht en bedriegerij: want de liefde voor de persoon waar je bij hoort is onvergelijkbaar veel sterker dan welke rationele overwegingen over karaktereigenschappen dan ook.

 

Trouw aan het eigen levensverhaal

Maar de vraag blijft toch of Lajos niet voor de zoveelste keer Eszter betovert met zijn gladde gepraat. De brieven die hij heeft gestuurd, zijn mening dat Eszter het liet afweten toen het er op aankwam, zijn appèl op de wet die hen met elkaar verbindt: het is prachtig gezegd, maar is het geen rookgordijn waarmee hij zijn eigen feilen en zijn weinig fraaie bedoeling om haar het huis afhandig te maken aan het zicht onttrekt? Hij heeft Eszter hoe dan ook laten zitten toen hij het met haar zus aanlegde en heeft ook de afgelopen twintig jaar niets meer van zich laten horen. Pas nu hij in acute financiële problemen is gekomen komt hij opeens opdagen, en bovendien niet voor haar maar voor haar huis. Het heeft er alle schijn van dat Lajos weer eens al zijn charmes inzet voor zijn zoveelste staaltje van cynisch opportunisme. En Eszter trapt er in.

Of trapt ze er niet in en maakt ze een bewuste keuze? Maar waarom zou iemand in hemelsnaam een keuze maken die recht tegen haar eigen belangen ingaat? Een eerste mogelijke antwoord zagen we hierboven: omdat liefde sterker is dan de eigen belangen. Maar er is ook een ander antwoord op deze vraag mogelijk: je doet zoiets niet omdat je trouw bent aan de ander, maar omdat je trouw bent aan jezelf. Het gaat daarbij om een trouw die vooral gericht is op de continuïteit van het eigen levensverhaal, een trouw aan degene die je bent geweest, aan je persoonlijke geschiedenis, inclusief al het lijden dat je doorgemaakt hebt. Trouw staat hier voor duurzaamheid, voor de continuïteit van het levensverhaal: het is het tegenovergestelde van flexibiliteit en aanpassing aan nieuwe omstandigheden. Trouw in deze zin heeft iets onverzettelijks, iets stars en koppigs dat vasthoudt aan het bekende en in die continuïteit een bepaalde innerlijke rijkdom ervaart die het niet wil ruilen voor het nieuwe en vluchtige, dat het als een verlies aan diepte zou ervaren. Bij dit type trouw draait het soms meer om de gevoelens die zich in jezelf afspelen dan om een werkelijk houden van de ander. In Gloed stelt de verteller de retorische vraag: ‘Willen we, als we trouw eisen, dat de ander gelukkig wordt? En als de ander in de subtiele gevangenschap van trouw niet gelukkig kan zijn, houden we dan wel van degene van wie we trouw eisen?’ Het zou kunnen dat Eszter trouw is aan Lajos zoals de oude generaal in Gloed trouw is aan zijn vroegere vriend: een trouw die meer naar binnen is gekeerd dan gericht is op de ander.

Volgens filosofen als Paul Ricoeur, Charles Taylor en Marya Schechtman is de trouw aan jezelf de grondslag van de persoonlijke identiteit: in de trouw aan ons levensverhaal (en daarmee aan bepaalde mensen en bepaalde dingen) laten we zien dat we dezelfde blijven, dat onze identiteit een kern heeft die narratief begrepen kan worden. Trouw is dus het vasthouden aan je eigen identiteit, aan je eigen levensverhaal: je bent loyaal aan iemand of iets omdat je anders niet langer jezelf zou zijn. Socrates spreekt in dit verband over de ‘zorg voor de ziel’ en zei tegen de jury die hem veroordeelde dat hij liever wilde sterven dan zichzelf ontrouw te zijn. Ook Aristoteles wijst in zijn ethiek op het belang van de eigenliefde, die hij begrijpt als een trouw aan het ‘goede en edele’ in jezelf: dus niet als het streven naar rijkdom, aanzien en genot, wat de meest voorkomende vorm van eigenliefde is, maar als het streven naar wat hij ‘voortreffelijkheid van karakter’ noemt en bij hem bestaat uit bijvoorbeeld redelijkheid, gematigdheid en standvastigheid. Het fenomeen van de trouw is een van de uitdagingen aan het adres van wetenschappelijke en filosofische visies op de mens die stellen dat deze altijd bewust of onbewust geneigd is om te kiezen wat het meest in zijn of haar (bijvoorbeeld evolutionaire-, of economische-, of machts-) voordeel is. De historicus Johan Huizinga sprak in dit verband over ‘het absurde van overal politieke en economische  oorzaken te willen zien’ en stelt de retorische vraag: ‘Bestaat er dan geen pure familiehaat? En idem hondse trouw?’

Zo bezien is Eszter niet trouw aan Lajos, maar aan zichzelf en haar eigen verleden. ‘Ooit was er iets begonnen, een lange tijd geleden, dat nu afgemaakt moest worden’, denkt ze bij zichzelf, en ook tegen Endre zegt ze: ‘Je moet afmaken wat je eenmaal begonnen bent’. Het is dus niet zo dat ze voor de zoveelste keer voor de gek wordt gehouden door Lajos: het is eerder zo dat ze er willens en wetens voor kiest om opnieuw voor de gek gehouden te worden, ook al gaat dat tegen al haar eigen belangen in. Eszter toont daarmee ook een mogelijk probleem van de trouw: want waar eindigt trouw en begint gekte? Men kan trouw zijn aan een verkeerde zaak, en trouw kan dan ontaarden in koppigheid of fanatisme of, in een iets onschuldiger variant, in sleur of conformisme. Het idee van een narratieve identiteit dat filosofen als Ricoeur, Taylor en Schechtman naar voren brengen staat veranderingen niet in de weg: soms is het verstandig om je narratieve identiteit en levensverhaal wat bij te stellen, en dat lijkt wat Eszter ook beter zou kunnen doen.

De trouw van Eszter overschrijdt waarschijnlijk een grens door een obsessieve en ongezonde vorm aan te nemen. Maar anderzijds vormt Eszters leven op deze wijze een eenheid: van het begin tot het einde volgt ze haar genereuze en zorgzame karakter en houdt ze zonder enig voorbehoud of reserve van Lajos. Ze wordt niet door hem bedrogen want ze doorziet hem volledig, maar ze kiest ervoor om vast te houden aan het verhaal dat haar leven weliswaar geen geluk maar wel structuur en richting heeft gegeven.

 

De erfenis van Eszter

Ik denk dat de aristophanische interpretatie, hoe romantisch en verleidelijk deze ook is, niet helemaal overtuigt, en dat de tweede interpretatie de meer waarschijnlijke is: Eszter heeft een vast beeld van haar leven dat ze niet meer wil wijzigen, ongeacht de gevolgen daarvan. Tot de laatste snik blijven Lajos en Eszter dus de personen die ze altijd zijn geweest. Lajos is charmant, betoverend, egoïstisch, hebzuchtig en bedrieglijk; Eszter is genereus, zorgzaam, eerlijk en liefhebbend. Lajos is zoals hij is en zal niet meer veranderen; en ook Eszter kan zichzelf in haar verhouding met Lajos in dit stadium niet meer veranderen in een assertieve persoon die voor haar rechten opkomt en hem de deur wijst: want dat zou voor haar gevoel een ontkenning zijn van haar hele levensverhaal en daarmee van de zin van haar leven. Hoe verdrietig die ‘zin’ ook mag zijn, het is voor haar altijd nog beter dan géén levensverhaal te hebben. In dat opzicht doet het verhaal van Eszter denken aan dat van de oude generaal in Marais roman Gloed: ook hij blijft op een bepaalde manier trouw aan de oude vriend die hem bedrogen heeft en daarmee aan zijn hele perceptie van het leven dat achter hem ligt. ‘Uiteindelijk doet de wereld er niets toe’, zegt hij, ‘Het enige wat ertoe doet, is wat er in ons hart blijft’. De erfenis van Eszter is niet de ellende die Lajos haar heeft aangedaan en de tegenslag die ze heeft gehad, maar haar eigen al veel eerder genomen beslissing om zich blijvend te identificeren met de gebeurtenissen van vroeger en de keuzes die ze toen gemaakt heeft.

 

Reageren? Mail naar: Jeroen.Vanheste@ou.nl

 

Jeroen Vanheste (1964) is verbonden aan de Open Universiteit als docent filosofie. Hij schreef onder meer de boeken Denkende romans (over de manier waarop romans kunnen bijdragen aan het filosofische denken) en het onlangs verschenen Animo (over spel als levenskunst). Momenteel werkt hij aan een boek over obsessies, waarvan een van de hoofdstukken over obsessieve trouw zal gaan.

 

Literatuur

Marai, S., De erfenis van Eszter, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2000

Marai, S., Gloed, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2008

Plato, C. Hupperts (vert.), Platoonse liefde: het Symposium en de Phaedrus van Plato, Damon, Eindhoven, 2016

Schechtman, M., Staying Alive: Personal Identity, Practical Concerns, and the Unity of a Life, Oxford University Press, Oxford etc. 2014