Boekbespreking Ludo Abicht*

 

Adolphe Nysenholc werd als driejarig kind in 1942 gered door een socialistische Vlaamse familie in Brussel. Zijn ouders, Poolse joden en communisten, werden naar Auschwitz gedeporteerd. In 2013 publiceerde Adolphe, intussen emeritus hoogleraar aan de ULB, deze autobiografie in romanvorm over zijn jeugd tijdens en na de oorlog, met de bedoeling de feiten zoveel en zo eerlijk mogelijk weer te geven door de ogen van het kind dat hij is geweest. Dit is dus op het eerste gezicht geen boek over de Sjoa, maar wél een portret van een kind wiens leven totaal door deze tragedie werd bepaald en beheerst.

Eerst kan de jongen maar niet begrijpen waarom zijn ouders hem zomaar in de steek hebben gelaten en blijft hij wachten op hun terugkeer, tot hij na de bevrijding langzamerhand beseft dat hij hen nooit meer terug zal zien. In tegenstelling tot dit ‘schaduwleven’, want hij mag buiten zijn pleeggezin aan niemand vertellen wie hij in feite is, worden zijn ervaringen bepaald door zijn onmiddellijke omgeving, dat wil zeggen die van ‘Tanke’, zijn pleegmoeder, die hem compleet als zoon heeft geadopteerd en van haar man ‘Neunkel’, een hardwerkend vuilnisman met uitgesproken socialistische overtuigingen.

Dat wil zeggen dat religie, joods of katholiek, geen rol speelde voor zijn Poolse biologische ouders, noch voor zijn Vlaamse pleegouders. We moeten dit onthouden, om beter de schok te begrijpen van het moment waarop zijn oom tegen het einde van de oorlog onverwachts opduikt en de jongen opnieuw in de joodse traditie wil opvoeden. In opvangtehuizen voor joodse weeskinderen van de Sjoa komt hij in contact met ‘zijn roots’ en wordt hij steeds meer verscheurd tussen de van hem verwachte trouw aan de wereld van zijn vermoorde ouders en de liefde van zijn pleegouders die hem tegen allerlei trauma’s willen beschermen. De kleine Adolphe krijgt het steeds moeilijker: zijn grote broer vertrekt als zionistisch vrijwilliger naar Palestina, maar op het laatste ogenblik beslist Adolphe in Brussel te blijven. De joodse godsdienstige rituelen, die expliciet niet die van zijn Poolse ouders waren, zijn hem vreemd, maar hij voelt dat hij tegen zijn dertiende jaar een keuze moet maken: hij kiest ervoor om besneden te worden en zijn Bar Mitsva te vieren om ook in dit nieuw milieu niet de buitenstaander te blijven, maar hij weigert de band met zijn pleegouders te verbreken.

Het is geen vrolijk verhaal geworden, maar de omstandigheden hebben hem gedwongen allerlei keuzes te maken die allemaal even pijnlijk waren en in feite te zwaar voor een kind van die leeftijd.

De auteur vangt dit op door een zo realistisch mogelijke, af en toe mild ironische stijl te hanteren, waarbij de mooie vertaling door Stefaan van den Bremt zeker geholpen heeft, zodat dit boek leest als een variatie op jeugdverhalen van Ernst Claes tot Stijn Streuvels. Met dit verschil, dat Adolphe vanaf het prille begin weet dat hij, als schaduwkind, een tweede persoonlijkheid in zich draagt, een realiteit waarmee zijn speelgenoten niet worden geconfronteerd: de datum van de bevrijding van Brussel was waarschijnlijk de verjaardag van de aanhouding en deportatie van zijn ouders. Het kattenkwaad, de kinderlijke verliefdheden, de opkomende seksualiteit en de jongensdromen (over Tijl Uilenspiegel en de wereldontdekker Columbus) mogen dan al dezelfde zijn, maar dat maakt van de kleine Adolphe Nysenholc nog geen Witte van Zichem. Misschien is de tijd rijp voor een kennismaking tussen beide werelden?

 

Adolphe Nysenholc, Bubele. Schaduwkind, ASP, Brussel, 2020, 166 blz. Vertaald door Stefaan van den Bremt, ISBN 978 94 6117 024 8,. € 20,-.