Olivier Boehme*

 

Onder de handen van een vaardige biograaf kan het leven van één personage een wereld oproepen. Zelfs het portret van een minder prominente figuur weet ons veel te leren over de tijd waarin die leefde, of hij nu afstak tegen zijn milieu of daar een toonbeeld van was. Vincent Stuer is er in zijn boek Hoogmoed. Van Verdinaso tot verzet in geslaagd over de politicus-ondernemer Frantz Van Dorpe (1906-1990) een verhaal te vertellen dat zowel recht doet aan diens merkwaardige levensloop als aan de bewogen jaren waarin die zich afspeelde. Het is een met stijl geschreven relaas over een man verleid door het fascisme die in het verzet tegen de nazi’s verzeilde en zijn politieke loopbaan afrondde als CVP-burgemeester van Sint-Niklaas. Daarbij word je als lezer meegezogen in een strak tempo en dat heeft evengoed te maken met het gebruik van de tegenwoordige tijd als met het ontbreken van alle overbodige franjes en uitweidingen. Het lijkt wel of Stuer het werk van Stefan Zweig bestudeerd heeft. Die Oostenrijkse schrijver van biografieën, naast even lezenswaardige romans en essays, maakte van een schriftuur als een sneltrein zijn handelsmerk. Dat weerhoudt ook Stuer er niet van zinnen te schrijven die in al hun kernachtigheid blijven hangen, zoals “Elke leeftijd is een uitgangpunt.”Het zou de aanhef van een filosofisch essay kunnen zijn. Dergelijke gevatte waarnemingen en oordelen prikkelen je als lezer doorheen heel de tekst. Als een biografie literatuur wordt, wint ze nog aan betekenis, ver voorbij het behandelde subject. Ook die kwaliteit mag deze auteur op zijn palmares schrijven.

Frantz Van Dorpe was de telg van een gegoed milieu. Vader Leo uit Kortrijk was advocaat en eigenaar van een behoorlijk vastgoedpatrimonium en de familie Janssens de Varebeke langs moederszijde legde zich in het Waasland toe op textielproductie. Leo Van Dorpe participeerde in het bedrijf van zijn schoonvader en zette zelf nieuwe initiatieven in de textielsector op. Frantz trad in de voetsporen van beide families en bleef tot aan het einde van zijn leven een vermogend industrieel. Die positie liet ruimte voor wat misschien wel zijn echte passie was: de politiek, waaraan hij zich in alle financiële onafhankelijkheid kon wijden.

Zoals zijn zakelijke carrière zich afspeelde in een tijd waarin Vlaanderen onmiskenbaar op weg was een moderne industriële en diensteneconomie te worden, wat zich onder meer manifesteerde met de creatie van het Vlaams Economisch Verbond (VEV) in 1926, zo klonken ook de politieke eisen van de Vlaamse Beweging steeds luider. De Eerste Wereldoorlog had niet alleen in België het einde van het tijdperk der oligarchen ingeluid. De ‘era of the common man’ kondigde zich aan. Het kostte overal moeite om de politieke en maatschappelijke instellingen aan die nieuwe golf van democratisering aan te passen. Het gevoel van ongemak of regelrechte bedreiging dat de tot dan heersende maatschappelijke standen daarbij aangreep, ruimde mee de baan voor bewegingen die de nieuwe wanorde beloofden te herstellen met een nieuwe orde. Wat wordt aangeduid met de verzamelterm ‘fascisme’, strikt genomen de naam van de organisatie waarmee Benito Mussolini in 1922 de macht in Italië greep en ook in andere landen inspiratie bood, was zeker niet het door aristocratie en bourgeoisie gecreëerde instrument voor hun doeleinden. Dat lag ingewikkelder. Maar ze hebben vaak wel geloofd dat het hun doelstellingen en belangen kon dienen. De motor achter de nieuwe orde-organisaties waren veeleer figuren uit de middenstrata die zich wilden opwerken tot de nieuwe leidende elite. De ervaring van de oorlog, die met ongeziene kracht vier jaar had gewoed en de hele Europese samenleving en cultuur onherstelbaar had aangetast, tekende vele veteranen en toeschouwers van die gruwel. Ook die mentale impact droeg bij aan de ‘rechtse revolutie’ en creëerde buitenstaanders die de weg naar de vormen en normen van voorheen niet terug vonden of bepaalde aspecten daarvan net radicaliseerden. Extreem nationalisme, met vaak racistische elementen, militarisme en geweld en het principe dat een, letterlijk, geüniformeerde schare volgelingen en later zelfs de hele massa van de natie, trouw in de pas liep die de ene grote leider aangaf: dat waren de steeds weerkerende kenmerken van wat fascisme mag genoemd worden.

Dat het nationaalsocialisme van Hitler een specifiek karakter vertoonde, is natuurlijk even waar als dat er tussen alle nieuwe orde-bewegingen wel specifieke verschillen bestonden en de nationale of andere context mee bepaalden welk gelaat ze aannamen. Bijzonder aan het naziregime was dat het als eerste zijn buitenlandse agressie evengoed richtte op een land met wel niet hetzelfde, maar toch ook een rechts-autoritair staatsgezag zoals Oostenrijk in 1938. En daar zou het niet bij blijven. Dat had ook voor Hitlers bewonderaars buiten Duitsland en met name in België een voorteken kunnen zijn, maar dat was niet altijd het geval. Juist omdat ultranationalisme en daaraan gekoppelde imperialistische ambities zo centraal stonden in het fascisme en nazisme, kon er van een ‘fascistische internationale’ per definitie nooit sprake zijn. Dat gegeven zal een belangrijke rol spelen in het wedervaren van Van Dorpe en de zijnen. Aan de zijlijn van al die verschillende bewegingen stonden ook intellectuelen, die voor het Duitse taalgebied maar ook daarbuiten wel worden aangeduid met de verzamelterm ‘conservatieve revolutie’ en als fellow travellers van rechts nu eens kritisch, dan weer welwillend een klimaat uitdrukten en hielpen creëren waarin die nieuwe orde gedijde. Dat klimaat ging aan België en Vlaanderen niet voorbij.

Een vleugel van de sterk opmarcherende Vlaamse Beweging ging er volop in mee. Al is het niet in het collectieve geheugen blijven hangen, dan toch liep Franstalig België, dat zich cultureel nog voor een groot deel uitstrekte tot in het huidige Vlaanderen, hier voorop. Reeds tijdens de Eerste Wereldoorlog won de Action Française van Charles Maurras daar adepten en ook in de jaren daarna paarde zich er heftig nationalisme aan rechts autoritair gedachtegoed. In 1922 richtte de Luikenaar Paul Hoornaert het Légion Nationale op en Pierre Nothomb, nazaat van één van Belgiës founding fathers, was daarvoor al de gangmaker achter een streven naar territoriale expansie die het land op ramkoers met Nederland bracht. Maurras en Mussolini lieten hun schaduw nog breder vallen en niet alleen op lieden als Léon Degrelle, leider van Rex en tijdens de Tweede Wereldoorlog een fanatiek collaborateur met de Duitse bezetter, maar ook de katholieke politici Paul Van Zeeland en Hubert Pierlot, die het beiden tot premier schopten en in 1940 tot het andere kamp behoorden, bleken in hun jonge jaren ontvankelijk voor nieuw rechtse geluiden. En ze waren niet de enigen. Niet alleen in België vielen de grenzen tussen de kampen die elkaar bevochten tijdens  de Tweede Wereldoorlog allerminst samen met de ideologische breuklijnen van daarvoor. Winston Churchill kon, net als tal van andere leden van de Britse upper class, heel wat sympathie en bewondering opbrengen voor Mussolini en stond aanvankelijk niet eens onwelwillend tegenover Hitler. Charles de Gaulle ontliep in zijn jonge jaren de invloed van de Action Française niet en raakte die ook nooit helemaal kwijt. Philippe Barrès, de zoon van de invloedrijke auteur Maurice Barrès die hypernationalistische en mystieke ideeën over Frankrijk paarde aan antisemitisme, diende niet onder de collaborerende maarschalk Philippe Pétain maar wel aan de zijde van de geallieerden in de Gaulles La France Libre. De lijst van figuren die op basis van hun politieke en ideologische voorgeschiedenis in het kamp terecht kwamen waar ze volgens een al te rudimentaire visie op het conflict van 1940-45 niet leken thuis te horen is lang.

Hoewel deze historische toelichting over de nieuwe orde binnen en buiten België niet sterk uit de verf komt in de vaart van Stuers vertelling, gaat hij wel in op Joris Van Severen en zijn in 1931 opgerichte Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso). Van Severen werd immers de leider die Van Dorpe fascineerde, inspireerde en aan wie hij bijna tien jaar van engagement wijdde. Van Severen was begonnen als Vlaams-nationalist in een Vlaanderen van na 1918 waar wel meer Vlaamsgezinden op zoek waren naar de ideologische mal om hun politieke reflecties en sentimenten in te gieten. Bij Van Severen werd dat het nationaalsolidarisme, dat politiek, economisch en maatschappelijk een nieuwe orde wilde creëren die gebaseerd was op leiderschap en corporatisme. Die orde moest gestalte krijgen in de Dietse Volksstaat, waarin Vlaanderen (inclusief Frans-Vlaanderen) en Nederland werden herenigd. Vanaf 1934 echter kondigde Van Severen de ‘nieuwe marsrichting’ af, die inhield dat ook Franstalig België en Luxemburg van die herstelde ‘Bourgondische’ Nederlanden onder één koning deel moesten uitmaken. Daarmee maakte Van Severen eigenlijk een synthese van het initiële Franstalige en het navolgende Vlaamse fascisme. Dat leverde hem de steun van onder meer Nothomb en ook heel wat ‘conventionele’ katholieken op, maar evengoed het protest van Vlaamsnationalisten, zoals Wies Moens, die vasthielden aan het ideaal van de eentalige natie. Het Vlaams Nationaal Verbond (VNV), de partij die in 1933 het licht zag, stond voor die laatste en belichaamde zo een strikt Vlaamse vorm van het nieuwe autoritarisme dat meer en meer elementen ontleende aan fascisme en nationaalsocialisme.

Van Dorpe werkte hard om het Verdinaso in heel het land voet aan de grond te helpen krijgen, vervoegde ook de rangen van de geüniformiseerde Dietsche Militie, de gewapende arm van het Verdinaso, en schuwde geweld niet. Van Severen mocht dan wel sympathisanten vinden voor zijn zaak, tot zelfs in Franstalige burgerlijke en adellijke kringen, toch werd zijn organisatie op termijn geen succes. Zijn zelfstylering tot aristocraat, die niet zonder effect bleef, stond ook deelname aan verkiezingen in de weg. Zelfs op aandringen van medestanders als Van Dorpe wilde hij daar niet aan en dat veroordeelde zijn beweging tot politieke irrelevantie. Eén en ander leidde net voor de oorlog tot een breuk tussen Van Dorpe en de leider. Die oorlog bracht de wegvoering van Van Severen, als politiek verdachte, naar Noord-Frankrijk waar hij door Franse soldaten werd geëxecuteerd.

Na de Belgische capitulatie raakte het Verdinaso diep verdeeld over de te volgen weg. Van Dorpe deed nog een poging om terug greep te krijgen op de beweging en sondeerde tot in de herfst van 1940 bij de bezetter of en hoe er samen te werken viel. Daarbij ging hij heel ver: als hoofdredacteur van het Verdinaso-blad Hier Dinaso!, dat hij terug in handen had gekregen, gaf hij vrije loop aan de jubel over de ineenstorting van het liberaal-democratische regime en aan scherp antisemitisme. Maurice De Wilde heeft Van Dorpe voor zijn befaamde TV-reeks over de collaboratie uit 1985 geïnterviewd en geconfronteerd met die uitlatingen over een ‘Duitse bevrijding’ in 1940. Duidelijk was dat Van Dorpe bereid was geweest heel ver te gaan om het de Duitsers naar de zin te maken en zijn voorgeschiedenis bij het Verdinaso, inclusief het antisemitisme dat daar heerste, toont aan dat hij zichzelf daar niet eens veel geweld voor had moeten aandoen. Ook de andere gangmakers bij het Verdinaso staken hun voelsprieten uit bij de Duitsers, maar geen van hen kreeg enige garantie voor het voortbestaan van België of een toekomst voor Dietsland. Daaruit trokken ze verschillende conclusies. Voor Van Dorpe lag daar, en alleen daar, het breekpunt. In deze biografie wordt deze episode uiteraard beschreven en worden de feiten niet verheeld, maar een explicietere weergave van Van Dorpes ideeëngoed en uitspraken zou nog duidelijker gemaakt hebben wie hij was en waar hij voor stond. Er zijn ook geen indicaties, en Stuer geeft die ook niet, dat hij van zijn antidemocratische en anti-joodse gedachtegoed later ooit uitdrukkelijk afstand heeft genomen. Dat België niet ‘bevrijd’ werd door de Duitsers is hij wel gaan inzien.

Het was een groep rond Emiel Thiers, Van Severens ‘opvolger’, Jef François en Pol Le Roy die wat restte van het Verdinado uiteindelijk de weg opstuurde van de collaboratie. Van Dorpe en Jef Van Bilzen behoorden tot degenen die de beweging verlieten en zelfs het verzet ingingen. Hier liet de ambiguïteit die moest opduiken tussen fascisten van weerszijden van de landsgrens zich volop gelden. Hoe verwant het autoritaire nationalisme dat een Van Dorpe aanhing ideologisch ook was met een regime als dat van het bezettende nazi-Duitsland, tot samenwerking kon dat uiteindelijk niet leiden. Het patriottisme van Dorpe en zijn medestanders, gericht op Dietsland, stond een alliantie in de weg. Lieden als Jef François, die tot de Algemeene SS Vlaanderen toetrad, legden de prioriteit duidelijk bij de ideeën en praktijken van het nazisme en waren bereid hun Dietse idealen, al of niet tijdelijk, terzijde te schuiven. Zo is het even merkwaardig als verklaarbaar dat Paul Hoornaert, uitgesproken Belgisch-gezind fascist van het eerste uur, in 1944 als verzetsman stierf in het kamp van Breendonk.

Van Dorpe ontplooide zijn verzetsactiviteiten binnen de groep Othello, die informatie verzamelde en ook sabotage van de landbouwproductie ten behoeve van de bezetter organiseerde. Wie al te ijverig produceerde mocht op harde intimidatie rekenen. Dat bracht Van Dorpe onder meer in aanvaring met secretaris-generaal van Landbouw Emiel De Winter onder wie de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie (NLVC) ressorteerde. Dat orgaan moest de inspanningen van de boeren coördineren met het oog op de bevoorrading van de bevolking, maar niet in de laatste plaats de Duitsers. De Winter kreeg het verwijt zich daarbij te meegaand, zeg maar al te collaborerend, op te stellen. Edouard Bléro, de tweede man op het ministerie, kreeg vanuit de Othello-groep regelrechte doodsbedreigingen en er vielen ook doden. Collaboratie noch verzet vertoonde één kleur, maar veeleer verschillende schakeringen. In de rechtervleugel van het verzet waartoe Van Dorpe behoorde, ontmoette hij ook Tony Herbert, een West-Vlaamse ondernemer die uit het VEV was gestapt en zijn eigen verzetsnetwerk had opgestart. Beiden geloofden dat de toekomst van een zich sterk ontwikkelend Vlaanderen binnen België lag waarin de Vlamingen aan het roer konden staan.  Ook Herbert heeft daarmee zijn autoritaire denkbeelden niet opgegeven.

Na de bevrijding leek er geen politieke rol van betekenis meer weggelegd voor Van Dorpe. Hij sprak zich nog wel duidelijk uit voor de terugkeer van Leopold III op de troon. Diens rol tijdens de oorlog werd echter door een belangrijk deel van de politieke klasse en van de publieke opinie afgedaan als collaboratie. Het land was verdeeld in een grotendeels leopoldistisch Vlaanderen en antileopoldistisch Wallonië, zo lijkt het tenminste als je zoals Stuer hier, nochtans heel reële, intraregionale verschillen buiten beschouwing laat. In elk geval kwam een katholiek Vlaanderen op gespannen voet te staan met andere strekkingen in het land en dreigde het conflict ook de communautaire kloof te verbreden. De koningskwestie maakte deel uit van de nog lang aanslepende verwerking van de oorlog in België. Van Dorpe bleef daarbij niet alleen koningsgezind, maar was ook overtuigd van het belang van een sterke katholieke partij die schoon schip maakte met het in zijn ogen nog steeds verrotte systeem van voor 1940, de Vlaamsgezinden voor zich zou winnen en het zou opnemen voor degenen die doorgingen voor ‘slachtoffers’ van een te harde repressie. De nieuwe Christelijke Volkspartij (CVP) deed in elk geval haar best: zo nam ze onder meer zowel secretaris-generaal de Winter als diens collega Victor Leemans, tijdens de oorlog secretaris-generaal van Economische Zaken, in haar rangen op. De CVP ging het daarbij ongetwijfeld om de recuperatie van de stemmen van aanhangers van het geliquideerde VNV en andere verbrande nieuwe orde-bewegingen. Er was echter meer: er bleven ook in de brede volkspartij nu eenmaal intrinsieke affiniteiten bestaan met ideeën die sinds de negentiende eeuw in de katholieke wereld ontwikkeld waren en deels uitgemond in het nieuwe orde denken, al waren aanhangers daarvan ook te vinden geweest in socialistische en ook wel andere kringen. De rehabilitatie van De Winter ondersteunde Van Dorpe echter niet, maar die etaleerde dan weer Van Dorpes opstelling aan het begin van de oorlog. Zijn aureool van verzetsheld overtuigde niet iedereen.

Van Dorpe ging zich vooral verder toeleggen op zijn zakelijke activiteiten. Daarnaast zetelde hij in het bestuur van het VEV en werd secretaris-generaal van het Belgische Benelux-comité, wat aansloot op zijn heelnederlandse overtuiging van voor de oorlog. Een belangrijk politiek ambt voor de CVP bekleedde hij van 1965 tot 1976 als burgemeester van Sint-Niklaas.

Vincent Stuer leverde een waardevolle bijdrage aan het inzicht in het verleden van dit land gedurende vooral de eerste helft van de twintigste eeuw. Het is een boek dat later vast nog terug van de plank wordt gehaald waarop het na lectuur is opgeborgen, al had een register het nog gemakkelijker gemaakt om het te raadplegen. In de uiterst bewogen periode die hij beschrijft zijn nieuwe routes ingeslagen, bewust of onbewust, gewild of ongewild. De overgang van het ene type van beschaving naar het ander verliep met heel wat conflict en drama. Vele posities waren daarbij mogelijk en de die van de ene actor was al dubbelzinniger dan die van de andere. De verschillende opties van voor de Tweede Wereldoorlog, de grootste tragedie in een langgerekt drama, maakten daarna niet altijd plaats voor meer eenduidigheid. Evenmin verdwenen ideeën en attitudes van voorheen zonder meer. Ze konden nadien overleven, hoe marginaal en in welke gedaante ook. De biografie van een niet bijzonder bekend noch onbekend figuur, die geen echt wezenlijke, maar evenmin onbeduidende rol heeft gespeeld in die geschiedenis heeft dat duidelijk gemaakt. Ze zet ertoe aan die geschiedenis, het fenomeen geschiedenis zonder meer en misschien ook onze eigen positie daarin opnieuw te overdenken. Aan vragen, problemen, dilemma’s en ambiguïteiten zoals toen ontsnappen ook andere tijden vaak niet.

 

Vincent Stuer, Hoogmoed. Van Verdinaso tot verzet, Borgerhoff & Lamberigts, Gent, 2021, ISBN 9789463935142, 311 blz., € 27,99

 

Deze recensie verscheen eerder op www.liberales.be

 

Olivier Boehme is historicus en auteur van onder meer Revolutie van rechts en intellectuelen in Vlaanderen tijdens het interbellum (1999/2011) en Greep naar de markt (2008).